Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9148

Datum uitspraak2008-04-22
Datum gepubliceerd2008-08-04
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
ZaaknummersAR 181/05 – H. 258/07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ontbinding koopovereenkomst.


Uitspraak

ZAAKNR.: AR 181/05 – H. 258/07 UITSPRAAK: 22 april 2008 HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA De naamloze vennootschap [bedrijfsnaam 1] N.V., gevestigd en kantoorhoudend op Bonaire, appellante in het principaal appel, geïntimeerde in het incidenteel appel, voorheen eiseres in conventie, gedaagde in reconventie, gemachtigde: mr. E. A. Knoppel, tegen – de besloten vennootschap [bedrijfsnaam 2] B.V., gevestigd in Bonaire, geintimeerde in het principaal appel, appellante in het incidenteel appel, voorheen gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, gemachtigde: mr. M. G. van Dijk. Partijen worden hierna aangeduid met onderscheidenlijk [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2]. Het verloop van de procedure 1. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Bonaire (hierna eerste rechter), wordt verwezen naar het tussen partijen onder AR 181/2005 op 27 september 2006 gewezen vonnis in conventie en reconventie, waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt. 2. [bedrijfsnaam 1] is van dit vonnis in hoger beroep gekomen door indiening op 6 november 2006 van een daartoe strekkende akte ter griffie van de eerste rechter. In een afzonderlijke memorie heeft zij twintig grieven aangevoerd en toegelicht, en geconcludeerd het bestreden vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende, voor wat betreft de zaak in conventie, haar vordering alsnog integraal toe te wijzen zoals in eerste aanleg verzocht, met veroordeling van [bedrijfsnaam 2] in de kosten van beide instanties, en voor wat betreft de zaak in reconventie [bedrijfsnaam 2] niet-ontvankelijk te verklaren althans haar de vordering te ontzeggen, met veroordeling van [bedrijfsnaam 2] in de kosten van deze procedure. 3. [bedrijfsnaam 2] heeft bij memorie van antwoord in het principaal appel de grieven bestreden en geconcludeerd dat het Hof, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, de grieven van [bedrijfsnaam 1] zal verwerpen en naar het Hof begrijpt het vonnis waarvan beroep gewezen in conventie te vernietigen en de vordering van [bedrijfsnaam 1] af te wijzen. Bij memorie van grieven in het incidentele appel heeft zij harerzijds twee grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en geconcludeerd haar grieven gegrond te verklaren en [bedrijfsnaam 1] te veroordelen tot betaling aan haar van de wettelijke rente over een tweetal bedragen als in het petitum omschreven, dat alles in zowel het principaal als incidenteel appel met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de kosten van de procedure in beide instanties. 4. [bedrijfsnaam 1] heeft bij memorie van antwoord in het incidenteel appel de grieven van [bedrijfsnaam 2] bestreden en geconcludeerd het hoger beroep van [bedrijfsnaam 2 ] af te wijzen, met veroordeling van [bedrijfsnaam 2] in de kosten van deze procedure. 5. Op de voor pleidooi bepaalde dag hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities overgelegd. 6. Vonnis is vervolgens bepaald op heden. Ontvankelijkheid principaal en incidenteel hoger beroep Het hoger beroep is tijdig en op juiste wijze ingesteld zodat [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2 ] in zoverre daarin kunnen worden ontvangen. Grieven in het principaal en incidenteel appel Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memories van grieven in het principaal en incidenteel appel. Beoordeling In het principaal en incidenteel appel 1. De eerste rechter heeft in het vonnis waarvan hoger beroep onder 1 de tussen partijen vaststaande feiten vastgesteld. Tegen die aldus vastgestelde feiten is niet opgekomen, zodat, nu het Hof ambtshalve ook geen bedenkingen daartegen heeft, ook in hoger beroep van die feiten als tussen partijen als vaststaand kan worden uitgegaan. 2. De talrijke grieven in het principaal appel en die in het incidenteel appel hebben de strekking het geschil zowel in conventie als in reconventie in volle omvang aan het oordeel van het Hof te onderwerpen. De zaak zal mitsdien dienovereenkomstig worden behandeld. Principaal appel 1. Inzet van het onderhavige geding is de vraag of [bedrijfsnaam 2] gehouden is de door haar op de derdenrekening van de notaris gestorte waarborgsom ter grootte van US $ 100.000 op grond van artikel 10 lid 2 van de koopovereenkomst van april 2005, zijnde 10 % van de koopsom, aan [bedrijfsnaam 1] te betalen. De eerste rechter heeft de daartoe strekkende vordering van [bedrijfsnaam 1] in conventie afgewezen, kort samengevat en zakelijk weergegeven, oordelende dat [bedrijfsnaam 2] op 18 juli 2005 terecht een beroep gedaan heeft op de in de overeenkomst opgenomen ontbindende voorwaarde, omdat het niet aan [bedrijfsnaam 2] te wijten is dat zij op 8 juli 2005, de datum waarop het transport diende plaats te vinden, nog geen officieel bericht had ontvangen van het Bestuurscollege, onder meer omtrent de erfpachtsvoorwaarden, en het beroep van [bedrijfsnaam 1] op artikel 4 van de koopovereenkomst mitsdien niet opgaat. 2. De eerste rechter heeft dit oordeel onder meer hierop gebaseerd dat niet gezegd kan worden, anders dan [bedrijfsnaam 1] dienaangaande heeft betoogd, dat [bedrijfsnaam 2] zich onvoldoende heeft ingespannen om in de periode voorafgaand aan de leveringsdatum met het Bestuurscollege overeenstemming te bereiken onder meer omtrent redelijke erfpachtsvoorwaarden. Hetgeen [bedrijfsnaam 1] te dier zake heeft gesteld oordeelde de eerste rechter in het licht van de door [bedrijfsnaam 2] in het geding gebrachte produkties onvoldoende om tot een ander oordeel te geraken. 3. [bedrijfsnaam 1] komt tegen dat oordeel op en betoogt in essentie dat [bedrijfsnaam 2] eerst op 25 juli 2005, derhalve na de transportdatum, een verzoek heeft ingediend bij het bestuurscollege terwijl zij daartoe drie maanden na het sluiten van de koopovereenkomst de gelegenheid had en zich, nu zij heeft stil gezeten, niet op haar verzuim kan beroepen. Daar komt bij, zo betoogt [bedrijfsnaam 1], dat [bedrijfsnaam 2] zich niet op de voor haar geldende ontbinding van de overeenkomst heeft beroepen en zich blijkens haar aanvraag bij het Bestuurscollege van 25 juli 2005, naar moet worden aangenomen, zelf op het standpunt heeft gesteld dat de koopovereenkomst niet was ontbonden. 4. [bedrijfsnaam 2] heeft in hoger beroep herhaald hetgeen zij ook reeds in eerste aanleg heeft betoogd als verweer tegen de vordering van [bedrijfsnaam 1], al hetgeen zich aldus laat samenvatten dat de brief van [bedrijfsnaam 2] van 25 juli 2005 aan het Bestuurscollege niet het eerste kontakt was met het eilandgebied Bonaire doch het formele sluitstuk van vrijwel onmiddellijk na de koopovereenkomst begonnen onderhandelingen teneinde overeenstemming te bereiken onder meer omtrent de erfpachtsvoorwaarden en dat het mitsdien niet aan haar, [bedrijfsnaam 2], te wijten is dat er op de transportdatum nog geen zekerheid bestond ten aanzien van de te verkrijgen toestemming. 5. Naast verwijzing naar de reeds in eerste aanleg overgelegde produkties verwijst [bedrijfsnaam 2] naar een voor het eerst in hoger beroep in het geding gebrachte schriftelijke verklaring van [getuige], ten tijde van de behandeling van het verzoek van [bedrijfsnaam 2] Gedeputeerde van Economische Zaken en Arbeidszaken in het Bestuurscollege van het eilandgebied Bonaire. [bedrijfsnaam 2] biedt voorts aan een aantal getuigen onder wie voornoemde [getuige] te doen horen die op enigerlei wijze betrokken zijn geweest bij de onderhandelingen. 6. Naar ’s Hofs oordeel kan geen van de grieven van [bedrijfsnaam 1] slagen en daartoe wordt het volgende overwogen. Ook naar het oordeel van het Hof is genoegzaam komen vast te staan dat de omstandigheid dat er op 8 juli 2005 nog geen zekerheid bestond ten aanzien van de vraag of het eilandgebied van Bonaire toestemming wilde verlenen tot het realiseren van het door [bedrijfsnaam 2] voorgenomen project en de daarmee verband erfpachtsvoorwaarden niet aan [bedrijfsnaam 2] te wijten is geweest, zodat niet gezegd kan worden dat zij zich onvoldoende heeft ingespannen om het daarheen te leiden dat die toestemming en die overeenstemming er tijdig zou komen. 7. Naast de reeds in eerste aanleg overgelegde produkties waaruit onmiskenbaar valt op te maken dat er reeds vanaf het eerste begin overleg heeft plaats gevonden, kent het Hof meer in het bijzonder betekenis toe aan de eveneens reeds in eerste aanleg als produktie 3 bij conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie overgelegde brief van [bedrijfsnaam 2] van 30 juni 2005, derhalve gedateerd van voor de transportdatum van 8 juli 2005, aan [naam] die naar vaststaat namens het Bestuurscollege de gesprekspartner van [bedrijfsnaam 2] was. Immers daaruit valt steun te ontlenen aan het betoog van [bedrijfsnaam 2] dat er ruim voor de transportdatum overleg terzake het door haar geëntameerde project met het eilandgebied Bonaire plaatsvond en waaruit tevens blijkt dat [bedrijfsnaam 2] er in ieder geval bij die gelegenheid op gewezen heeft dat zij, gelet op de ontbindende voorwaarde in de koopovereenkomst, er alle belang bij had voor de transportdatum schriftelijk bericht van het eilandgebied te ontvangen dat de ingediende plannen de goedkeuring van het Bestuurscollege zouden krijgen of hebben. Daarbij is gerefereerd aan een mondelinge mededeling dat de plannen positief ontvangen waren en vermoedelijk realiseerbaar zouden zijn. [bedrijfsnaam 1] moet zulks geweten hebben, nu in de brief van 8 juli 2005 van [bedrijfsnaam2] aan [bedrijfsnaam 1] verwezen wordt naar voornoemde brief aan [naam] die blijkens de brief reeds op 1 juli 2005 per fax door [bedrijfsnaam 2] aan [bedrijfsnaam 1] is toegezonden. De betwisting door [bedrijfsnaam 1] van de inspanningen door [bedrijfsnaam 2] is gezien voormelde goed geadstrueerde stellingen onvoldoende gemotiveerd. Het Hof komt reeds om die reden niet toe aan het terzake door [bedrijfsnaam 1] gedane bewijsaanbod. Op grond van dat alles moet worden geoordeeld dat [bedrijfsnaam 2] op 8 mei 2005 in ieder geval gerechtigd was de ontbinding van de overeenkomst op grond van het niet vervullen van de voorwaarde als bedoeld in artikel 14 van de koopovereenkomst in te roepen. 8. Partijen zijn verdeeld over de vraag of [bedrijfsnaam 2] zich al dan niet op de voorgeschreven wijze heeft beroepen op de ontbindende voorwaarde in de koopovereenkomst. De eerste rechter heeft dienaangaande geoordeeld dat [bedrijfsnaam 2] op 18 juli 2005 bij brief aan [bedrijfsnaam 1] terecht een beroep heeft gedaan op de in artikel 14 van de koopovereenkomst opgenomen ontbindende voorwaarde en dat die overeenkomst mitsdien per die datum was ontbonden. De eerste rechter heeft tevens geoordeeld, met verwijzing naar eerdergenoemd oordeel, dat de door [bedrijfsnaam 1] op 20 juli 2005 ingeroepen ontbinding – op grond van wanprestatie – geen rechtsgevolg had en haar beroep op artikel 10 lid 2 van de koopovereenkomst mitsdien niet opgaat. 9. In hoger beroep debatteren partijen verder over dit punt. [bedrijfsnaam 1] wijst er op dat [bedrijfsnaam 2] door indiening van een schriftelijk verzoek bij het Bestuurscollege op 25 juli 2005 er klaarblijkelijk zelf van uitging dat de koopovereenkomst op dat moment nog niet door haar ontbonden was (zulks blijkt volgens haar uit het feit dat [bedrijfsnaam 2] in die brief schrijft dat zij een akkoord heeft kunnen bereiken met de huidige projecthouder) en dat het oordeel van de eerste rechter dat de door [bedrijfsnaam 1] ingeroepen ontbinding gegeven de eerdere ontbinding door [bedrijfsnaam 2]reeds daarom geen stand kan houden. Het Hof overweegt dienaangaande als volgt. 10. Partijen beroepen zich er over en weer op de koopovereenkomst te hebben ontbonden, [bedrijfsnaam 2] op grond van het niet vervuld zijn van de voorwaarde, [bedrijfsnaam 1] op grond van wanprestatie. Vooropgesteld moet worden dat beide partijen de koopovereenkomst om hen moverende redenen ( [bedrijfsnaam 2] naar moet worden aangenomen om te voorkomen dat de waarborgsom zou worden opgeeist en [bedrijfsnaam 1] om de waarborgsom te kunnen opeisen) wensten te ontbinden. 11. Anders dan de eerste rechter is het Hof van oordeel dat de brieven van [bedrijfsnaam 2] van 8 juli 2005 en 18 juli 2005 in ieder geval in onderlinge samenhang bezien niet anders uitgelegd kunnen worden en door [bedrijfsnaam 1] uitgelegd moeten zijn dan dat [bedrijfsnaam 2] zich op het (formele) standpunt heeft gesteld dat de koopovereenkomst wegens het niet vervuld zijn van de voorwaarde op 8 juli 2005, zijnde de datum waarop het transport had dienen plaats te vinden, van rechtswege ontbonden was. 12. Daaraan doet niet af dat [bedrijfsnaam 2] in voornoemde brief van 8 juli 2005 een uitstel van twee maanden heeft gevraagd waarbij [bedrijfsnaam 2] zelfs nog aanbiedt om, indien het uitstel verleend wordt, een vergoeding te betalen voor de vertraging in het transport. Daaraan doet evenmin af dat [bedrijfsnaam 2] nog op 25 juli 2005 een formeel verzoek heeft ingediend bij het Bestuurscollege, noch de bewoordingen van dat verzoek, nu aannemelijk is dat [bedrijfsnaam 2], in weerwil van de formele ontbinding van de overeenkomst, getracht heeft om [bedrijfsnaam 1] alsnog tot levering te bewegen uitgaande van een te verwachten positieve beslissing, gelet op de uitkomsten van het overleg en met name de uitlatingen van [naam] in diens eerdergenoemde brief . Overigens valt uit voornoemde brief op te maken, anders dan hetgeen [bedrijfsnaam 1] heeft betoogd, dat [bedrijfsnaam 2] reeds op 5 mei per fax een aantal stukken aan het eilandgebied heeft doen toekomen met betrekking tot het door haar te entameren project, zodat ook reeds daarom ongegrond is de stelling van [bedrijfsnaam 1] dat [bedrijfsnaam 2] zich eerst op 25 juli 2005 tot het eilandgebied heeft gewend. 13. De slotsom van een en ander is dat de grieven in het principaal appel geen van alle doel treffen en dat het bestreden vonnis, zowel gewezen in conventie als in reconventie, althans in zoverre het principaal appel zich daartegen keert, zal worden bevestigd met verbetering en aanvulling van gronden met dien verstande dat in reconventie voor recht zal worden verklaard dat [bedrijfsnaam 2] op 8 juli 2005 de overeenkomst op rechtsgeldige wijze heeft ontbonden. Incidenteel appel 1. Grief 1 slaagt gelet op het in het principaal appel overwogene. 2. In grief 2 klaagt [bedrijfsnaam 2]dat aan het bij voorraad uitvoerbaar verklaarde vonnis van de eerste rechter tot betaling van US $ 100.000 nog niet volledig is voldaan, maar zij geeft toe dat deze klacht zich niet richt tegen het bestreden vonnis. Het gaat om een executiegeschil. Een vordering tot betaling van het nog niet betaalde (NAF. 1.309,01), zo al mogelijk, stelt zij niet in. Zij vordert slechts de wettelijke rente daarover. 3. [bedrijfsnaam 2] klaagt in haar tweede grief dat de eerste rechter heeft verzuimd in het dictum van het bestreden vonnis gewezen in reconventie de wettelijke rente over de waarborgsom toe te wijzen, terwijl in het lichaam van het vonnis is overwogen dat de wettelijke rente per 18 juli 2005 zal worden toegewezen. Op zichzelf is juist dat de eerste rechter kennelijk abusievelijk de toewijzing van de wettelijke rent niet in het dictum van het vonnis heeft opgenomen. Het Hof zal dit verzuim herstellen en, in aanmerking nemend dat ook de incidentele grief 1 gegrond is, conform de vordering van [bedrijfsnaam 2] de wettelijke rente toewijzen. 4. [bedrijfsnaam 1]heeft al haar stellingen te bewijzen aangeboden door het doen horen van getuigen. Dat aanbod zal als niet terzake doende en te weinig gespecificeerd door het Hof worden gepasseerd. In het principaal en incidenteel appel De slotsom is dat het vonnis waarvan beroep in zoverre gewezen in conventie en in reconventie zal worden bevestigd, met dien verstande dat voor recht zal worden verklaard dat [bedrijfsnaam 2] op 8 juli 2005 de overeenkomst op rechtsgeldige wijze heeft ontbonden en de wettelijke rente met ingang van 8 juli 2005, de datum van de ontbinding van de overeenkomst, zal worden toegewezen met afwijzing van het overigens gevorderde en met veroordeling van [bedrijfsnaam 1] in de kosten van zowel het principaal als het incidenteel appel. Beslissing Principaal en Incidenteel appel Het Hof: -bevestigt het vonnis waarvan beroep, gewezen zowel in conventie als in reconventie, met dien verstande: -dat in reconventie voor recht wordt verklaard dat [bedrijfsnaam 2] op 8 juli 2005 de overeenkomst op rechtsgeldige wijze heeft ontbonden, alsmede: - dat de wettelijke rente over de waarborgsom van US$ 100.000 wordt toegewezen met ingang van 8 juli 2005 tot en met 29 september 2006 en over NAF. 1.309,01 vanaf 30 oktober 2006 tot de dag der algehele voldoening; - veroordeelt [bedrijfsnaam 1], uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het hoger beroep gevallen aan de zijde van [bedrijfsnaam 2] zowel in het principaal als het incidenteel appel en tot op heden begroot op NAF. 234,50 aan verschotten en NAF. 6.800,= aan gemachtigdensalaris. Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, L.J. de Kerpel-van de Poel en G.B. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao op 22 april 2008, in tegenwoordigheid van de griffier.