Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9146

Datum uitspraak2008-07-03
Datum gepubliceerd2008-08-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers07/2656
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ingevolge artikel 8, eerste lid, eerste volzin, van de Tabakswet is het verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet tabaksproducten te verstrekken aan een persoon van wie niet is vastgesteld dat deze de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt. Niet in geschil is dat een medewerkster van eiser een pakje sigaretten heeft verkocht aan een klant, zonder tevoren diens leeftijd vast te stellen. Voor de vraag of verweerder een boete heeft kunnen opleggen is van belang het antwoord op de vraag of de verbalisanten in het onderhavige geval terecht hebben geconcludeerd dat de klant niet onmiskenbaar de leeftijd van 16 jaar had bereikt. Hoewel de verklaring van de eerste verbalisant, dat hij aan de hand van uiterlijke kenmerken zoals gelaat, uiterlijk, kleding en gedrag niet kon vaststellen dat de jongen aan wie het pakje Marlboro was verkocht de vereiste leeftijd van 16 jaar had bereikt, een summiere onderbouwing biedt van zijn oordeel dat de klant niet onmiskenbaar 16 jaar of ouder was, acht de rechtbank van belang dat deze waarneming door eiser in wezen niet is weersproken. Zowel tijdens het eerste verhoor als ter zitting heeft eiser verklaard dat de klant er (misschien) tussendoor is geglipt of woorden van gelijke strekking. Ook de verkoopster heeft direct na de betreffende transactie verklaard dat zij niet wist hoe oud de jongen was en dat zij eigenlijk om zijn legitimatie had moeten vragen. De enkele verklaring van eiser nadien dat de betrokken verkoopster zich geïntimideerd voelde en niet meer weet wat zij destijds heeft verklaard vormt een onvoldoende weerlegging van het proces-verbaal op dit punt.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector Bestuursrecht Meervoudige kamer Reg.nr.: BC 07/2656-NIFT Uitspraak in het geding tussen [Eiser], wonende te Alkmaar, eiser, gemachtigde mr. E.M. Meeles-Ruijters, en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder. 1 Ontstaan en loop van de procedure Bij besluit van 20 juni 2007 heeft verweerder het bezwaar tegen zijn besluit van 18 augustus 2006 tot oplegging van een boete van € 450,- aan eiser wegens overtreding van artikel 8, eerste lid, eerste volzin, van de Tabakswet ongegrond verklaard. Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 18 juli 2007 beroep ingesteld. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2008. Aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. D.J. Dernison, werkzaam bij de Voedsel en Waren Autoriteit (hierna: VWA). 2 Overwegingen De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op zaterdag 18 februari 2006 hebben twee controleambtenaren van de VWA, tevens buitengewoon opsporingsambtenaren (hierna: verbalisanten), postgevat aan de [straat] te [plaats] tegenover de tabakswinkel [naam winkel], die wordt gedreven door eiser. Eén van de verbalisanten zag dat een vrouw die werkzaam was achter de toonbank van de tabakswinkel een pakje Marlboro verkocht aan een jongeman zonder eerst naar zijn legitimatie te vragen. In het proces-verbaal is daarover onder meer het volgende opgenomen: “Ik, eerste verbalisant, kon aan de hand van uiterlijke kenmerken zoals gelaat, uiterlijk, kleding en gedrag niet vaststellen dat de jongen aan wie het pakje Marlboro was verkocht de vereiste leeftijd van 16 jaar had bereikt. Hoe de vrouw werkzaam achter de balie wel tot een dergelijke vaststelling is gekomen is mij niet gebleken. De vrouw heeft namelijk de leeftijd van de jongen niet vastgesteld op een wijze als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Tabakswet. Ik, tweede verbalisant, legitimeerde mij bij de vrouw werkzaam achter de balie als controleur van de Voedsel en Warenautoriteit en belast met de controle op de naleving van de bepalingen gesteld bij of krachtens de Tabakswet. Ik vroeg aan de vrouw of zij wist hoe oud de jongen was waaraan zij zojuist een pakje Marlboro had verstrekt. Ik hoorde de vrouw zeggen: “Ik weet niet hoe oud de jongen is. Ik had eigenlijk naar zijn legitimatie moeten vragen”.”. De eerste verbalisant heeft vervolgens de jongeman die het betreffende pakje sigaretten heeft gekocht benaderd en kreeg desgevraagd inzage in diens legitimatiebewijs waaruit bleek dat hij geboren is op 13 december 1989 en derhalve 16 jaar was. De eerste verbalisant heeft vervolgens eiser gehoord. Blijkens het proces-verbaal verklaarde eiser: “We waren in een zwaar gesprek over familie zaken. We vragen altijd naar legitimatie. Deze keer is het er gewoon tussendoor geglipt.”. In de zienswijze tegen het boetevoornemen, in bezwaar en in beroep heeft eiser gesteld dat de betrokken medewerkster tot het oordeel was gekomen dat de betreffende jongeman 16 jaar of ouder was, dat de betrokken medewerkster betwist dat zij gezegd zou hebben dat zij eigenlijk zijn legitimatie had moeten vragen, dat zij niet meer precies weet wat zij verklaard heeft en dat zij overdonderd was door de wijze waarop zij werd benaderd en dat dit laatste ook gold voor eiser zelf. Verder is aangevoerd dat uit het proces-verbaal geen objectieve feiten naar voren komen op grond waarvan de eerste verbalisant meende dat de jongeman nog niet onmiskenbaar 16 jaar was. De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 8, eerste lid, eerste volzin, van de Tabakswet is het verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet tabaksproducten te verstrekken aan een persoon van wie niet is vastgesteld dat deze de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt. Ingevolge artikel 8, tweede lid, van de Tabakswet blijft de vaststelling, bedoeld in het eerste lid, achterwege, indien het een persoon betreft die onmiskenbaar de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt. De vaststelling geschiedt aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de identificatieplicht, dan wel een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen document. Uit de totstandkominggeschiedenis van deze bepaling (TK 1998-1999, 26 472, nr. 3, p. 20 en TK 1997-1998, 25 969, nr. 3, p. 10, 27 en 28) kan worden afgeleid dat indien twijfel aan de leeftijd van de aspirant-koper mogelijk is, deze aan de hand van een identiteitsdocument vastgesteld dient te worden. De wetgever heeft met het criterium ‘onmiskenbaar’ willen voorkomen dat in alle gevallen een leeftijdsvaststelling door de verkoper dient plaats te vinden. De wetgeschiedenis biedt in dit verband aanknopingspunten voor het standpunt dat een persoon niet onmiskenbaar de vereiste leeftijd heeft bereikt indien er gezien zijn uiterlijk enige redelijke twijfel omtrent het passeren van de leeftijd van 16 jaar kan bestaan. Dit betekent dat, ook als later bij controle door een ambtenaar blijkt dat een koper de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt, nog steeds sprake kan zijn van overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Tabakswet, omdat er voor de verkoper redelijkerwijs aanleiding bestond de leeftijd van de koper vast te stellen. Niet in geschil is dat een medewerkster van eiser een pakje sigaretten heeft verkocht aan een klant, zonder tevoren diens leeftijd vast te stellen. Voor de vraag of verweerder een boete heeft kunnen opleggen is van belang het antwoord op de vraag of de verbalisanten in het onderhavige geval terecht hebben geconcludeerd dat de klant niet onmiskenbaar de leeftijd van 16 jaar had bereikt. Met betrekking tot die vraag wordt het volgende overwogen. In het voetspoor van haar uitspraak van 28 november 2005 (LJN: AU7727), de uitspraak van het College van beroep voor het bedrijfsleven van 13 maart 2007 (LJN: BA1577; AB 2007/322) en gelet op vergelijkbare uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 december 2007 (LJN: BB9438 en LJN: BB9439) in het kader van de Drank- en Horecawet stelt de rechtbank voorop dat - naar analogie van het bepaalde in artikel 344, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering - het bewijs dat de betrokkene de hier aan de orde zijnde overtreding heeft begaan, kan worden aangenomen op het proces-verbaal van de opsporingsambtenaar. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat in beginsel mag worden afgegaan op de inhoud van de in het proces-verbaal vermelde waarnemingen van feiten. Indien de juistheid van deze waarnemingen gemotiveerd wordt betwist, ligt het op de weg van verweerder om zich in het kader van zijn besluitvorming van die juistheid te vergewissen. Daarbij zal doorgaans van belang zijn de wijze waarop de bedoelde waarnemingen in het proces-verbaal zijn weergegeven en onderbouwd, alsmede de aard van de waarneming en daarbij in het bijzonder in welke mate die waarneming waarderende elementen kent. Hoewel de verklaring van de eerste verbalisant, dat hij aan de hand van uiterlijke kenmerken zoals gelaat, uiterlijk, kleding en gedrag niet kon vaststellen dat de jongen aan wie het pakje Marlboro was verkocht de vereiste leeftijd van 16 jaar had bereikt, een summiere onderbouwing biedt van zijn oordeel dat de klant niet onmiskenbaar 16 jaar of ouder was, acht de rechtbank van belang dat deze waarneming door eiser in wezen niet is weersproken. Zowel tijdens het eerste verhoor als ter zitting heeft eiser verklaard dat de klant er (misschien) tussendoor is geglipt of woorden van gelijke strekking. Ook de verkoopster heeft direct na de betreffende transactie verklaard dat zij niet wist hoe oud de jongen was en dat zij eigenlijk om zijn legitimatie had moeten vragen. De enkele verklaring van eiser nadien dat de betrokken verkoopster zich geïntimideerd voelde en niet meer weet wat zij destijds heeft verklaard vormt een onvoldoende weerlegging van het proces-verbaal op dit punt. Evenmin doet zich hier de situatie voor dat eiser in zijn verdediging is geschaad omdat hij danwel de betrokken verkoopster niet heeft kunnen vaststellen om welke klant het gaat. Uit het beroepschrift volgt immers dat de verkoopster veronderstelde dat het om een grote, uit de kluiten gewassen gekleurde jongen ging. Dat de verkoopster thans zou menen dat die jongen wel onmiskenbaar de leeftijd van 16 jaar had bereikt acht de rechtbank een onvoldoende weerlegging van haar eerdere verklaring. De hiervoor geformuleerde vraag dient aldus bevestigend te worden beantwoord. Verweerder heeft aldus in redelijkheid tot oplegging van een boete kunnen overgaan omdat een medewerkster van eiser sigaretten heeft verkocht aan een persoon van wie zij niet heeft vastgesteld dat deze de leeftijd van 16 jaar had bereikt, terwijl geen sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Tabakswet. Voorts acht de rechtbank de boete – die is vastgesteld conform de bijlage bij artikel 11b van de Tabakswet – niet onevenredig hoog. Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding. 3 Beslissing De rechtbank, recht doende: verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door mr. L.A.C. van Nifterick, voorzitter, en mr. D.C.J. Peeck en mr. M. Jurgens, leden, en door de voorzitter en mr. drs. R. Stijnen, griffier, ondertekend. De griffier: De voorzitter: Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2008. Afschrift verzonden op: Een belanghebbende - onder wie in ieder geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA ’s-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden. :