Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9137

Datum uitspraak2008-04-22
Datum gepubliceerd2008-08-04
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
ZaaknummersAR 1475/05 - H 337/07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verschil van mening over de datum van beëindiging arbeidsovereenkomst; terugbetaling premie ziektekostenverzekering, internetnota en telefoonnota’s.


Uitspraak

Registratienummer: AR 1475/05 - H 337/07 Uitspraak: 22 april 2008 GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA Vonnis in de zaak van: [appellant], wonende op Curaçao, oorspronkelijk eiser in conventie, verweerder in reconventie, thans appellant, gemachtigde: mr. S.A. Knoppel, - tegen - de naamloze vennootschap [naam vennootschap], gevestigd op Curaçao, oorspronkelijk gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, thans geïntimeerde, gemachtigde: mr. S.M. Saleh. Partijen worden hierna [appellant] en [naam bedrijf] genoemd. 1. Het verloop van de procedure 1.1 Op 25 september 2006 en 4 juni 2007 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, (hierna te noemen “GEA”) tussen partijen vonnis gewezen. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, de procesgang aldaar en de overwegingen en beslissingen van het GEA wordt verwezen naar die vonnissen. 1.2 [appellant] is in hoger beroep gekomen van voornoemde vonnissen door op 13 juli 2007 een akte van appel in te dienen. Bij afzonderlijke memorie van grieven, ingediend op 24 augustus 2007, heeft [appellant] zeventien grieven geformuleerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat zijn achterstallig loon en pensioenreserveringen dienen te worden uitbetaald en dat de reconventionele vordering van [naam bedrijf] dient te worden afgewezen. Bij memorie van antwoord heeft [naam bedrijf] het hoger beroep bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het bestreden vonnis wordt bevestigd, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure. 1.3 Op de voor pleidooi bepaalde dag hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities overgelegd. Vonnis is gevraagd en bepaald op heden. 2. De beoordeling 2.1 De grieven leggen het geschil in volle omvang aan het Hof voor en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. in conventie 2.2 Partijen verschillen van mening over de datum van beëindiging van de tussen hen gesloten arbeidsovereenkomst. In ieder geval staat vast dat [appellant] bij brief van 22 november 2005 de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. [naam bedrijf] heeft zich evenwel op het standpunt gesteld dat [appellant] reeds op de aandeelhoudersvergadering van 23 maart 2005 het dienstverband heeft beëindigd en sindsdien ook feitelijk geen werkzaamheden voor [naam bedrijf] heeft verricht. Dat verweer wordt verworpen. Uit de notulen van de aandeelhoudersvergadering van 23 maart 2005 blijkt niet meer dan dat [appellant] heeft aangekondigd de dienstbetrekking te beëindigen zodra aan bepaalde voorwaarden zou zijn voldaan (“as soon as all the abovementioned resolutions are in effect”). Van een ondubbelzinnige opzegging van de arbeidsovereenkomst per 23 maart 2005 getuigt dit niet en [naam bedrijf] mocht er ook niet zonder meer vanuit gaan dat [appellant] daarmee reeds per 23 maart 2005 de arbeidsovereenkomst had opgezegd. Andere feiten waaruit zou dienen te worden geconcludeerd dat [appellant] de arbeidsovereenkomst reeds per 23 maart 2005 heeft opgezegd, zijn niet gebleken. Bovendien heeft [naam bedrijf] de door [appellant] in hoger beroep aangevoerde door hem tussen 23 maart 2005 en 22 november 2005 voor [naam bedrijf] verrichte werkzaamheden niet betwist (en overigens terzake ook geen tegenbewijs aangeboden) zodat – als onvoldoende gemotiveerd betwist – ervan uit dient te worden gegaan dat [appellant] ook daadwerkelijk nog tot 22 november 2005 invulling heeft gegeven aan de arbeidsovereenkomst. Dat betekent dat de arbeidsovereenkomst tot 22 november 2005 heeft voortgeduurd en dat [appellant] aanspraak kan maken op doorbetaling van zijn salaris tot die datum. Van inachtneming van een opzegtermijn door [appellant] bij de opzegging van de arbeidsovereenkomst op 22 november 2005 (“efectiva de manera inmediata”) is niet gebleken zodat [appellant], anders dan gevorderd, geen aanspraak kan maken op doorbetaling van loon voor de periode van 23 november 2005 tot 22 december 2005. 2.3 [naam bedrijf] heeft de hoogte van het door [appellant] gestelde maandloon (NAF. 10.000,00 bruto) niet betwist zodat [appellant] aan achterstallig salaris nog een bedrag van NAF. 80.000,00 toekomt. Dat bedrag zal worden toegewezen. [appellant] heeft gevorderd dat over dit bedrag de wettelijke vertragingsrente wordt toegewezen. Hoewel [appellant] in het petitum onderscheid lijkt te maken tussen wettelijke vertragingsrente (over achterstallig salaris) en wettelijke rente (over de pensioenaanspraken) leidt het Hof uit de formulering van de vordering, namelijk de wettelijke vertragingsrente gerekend vanaf de datum van indiening van dit verzoekschrift tot de dag der algehele voldoening, af dat [appellant] hierbij niet bedoeld heeft te vorderen de wettelijke verhoging ex artikel 7A:1614q BW maar de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW. Die vordering is niet betwist en zal worden toegewezen. 2.4 [appellant] heeft voorts aanspraak gemaakt op uitbetaling, al dan niet aan hem rechtstreeks, van een voor hem getroffen pensioenvoorziening. Met het GEA is het Hof van oordeel dat de pensioenaanspraken van [appellant] thans nog niet opeisbaar zijn op grond van de pensioenbrief. De clausule in de pensioenbrief dat “at the termination of the employment with the N.V. prior to pension date, the pension claim shall if necessary be reduced to the amount available on the basis of the pension reserve accrued in the N.V. for the participant at such time”, fixeert de aanspraken van [appellant] tot de op het moment van uitdiensttreding opgebouwde reserve maar maakt deze reservering niet reeds op dat moment opeisbaar. Dat partijen met deze clausule iets anders hebben beoogd dan uit de bewoordingen daarvan volgt, is door [appellant] onvoldoende feitelijk onderbouwd. 2.5 Het voorgaande neemt evenwel niet weg dat [naam bedrijf] de bevoegdheid had om, anders dan uit de pensioenbrief volgt, [appellant] toch reeds (een voorschot op) het opgebouwde pensioen uit te keren. Pensioenvoorzieningen, en daarmee ook de uitkering van voorschotten daarop, dienen te worden aangemerkt als bezoldiging van een bestuurder in de zin van artikel 2:136 BW zodat daarvoor een besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders is vereist. Dat betekent dat, wil de vordering van [appellant] terzake kunnen slagen, zal moeten komen vast staan dat de algemene vergadering van aandeelhouders een rechtsgeldig besluit tot uitkering van het opgebouwde pensioen heeft genomen. 2.6 [naam bedrijf] heeft zich op het standpunt gesteld dat de algemene vergadering van 23 maart 2005, waarbij tot uitkering van (een voorschot op) de opgebouwde pensioenvoorziening is besloten, niet rechtsgeldig was aangezien de oproeping niet overeenkomstig de statuten heeft plaatsgevonden. Daarin kan [naam bedrijf] niet worden gevolgd. Vast staat dat [appellant] en [naam medeaandeelhouder] op 23 maart 2005 de (enige) aandeelhouders van [naam bedrijf] waren. De oproeping van [naam medeaandeelhouder] heeft plaatsgevonden bij aangetekende brief van 16 maart 2005 (de stelling van [naam bedrijf] dat de brief op 18 maart 2005 is verzonden berust kennelijk op een verkeerde lezing van het poststempel – productie 4 bij memorie van grieven) en daarmee gelet op artikel 11 lid 2 van de statuten tijdig voorafgaande aan de vergadering van 23 maart 2005. [naam bedrijf] heeft ook niet betwist dat [naam medeaandeelhouder] de oproeping heeft ontvangen. Dat betekent dat op de vergadering van 23 maart 2005 rechtsgeldig besluiten konden worden genomen omtrent de bezoldiging van [appellant]. Andere redenen waarom de op de vergadering genomen besluiten en daaruit volgende aanspraken van [appellant] niet rechtsgeldig, nietig of vernietigbaar zouden zijn of op grond waarvan een beroep daarop door [appellant] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, zijn door [naam bedrijf] niet gesteld. 2.7 Nu uit de notulen van de algemene vergadering van 23 maart 2005 volgt dat de opgebouwde pensioenvoorziening uiterlijk 31 december 2005 in zijn totaal aan [appellant] had moeten zijn uitgekeerd, terwijl de hoogte daarvan door [naam bedrijf] niet is betwist, is de vordering van [appellant] terzake opeisbaar en daarmee toewijsbaar. Dat voor uitkering van de opgebouwde pensioenvoorziening toestemming van de fiscus nodig zou zijn, zoals [naam bedrijf] in eerste aanleg heeft aangevoerd, kan aan toewijzing van de vordering niet in de weg staan; eventuele fiscale aanspraken zullen met de belastingdienst moeten worden afgewikkeld. De wettelijke rente vanaf datum indiening inleidend verzoekschrift is evenmin betwist en zal worden toegewezen. in reconventie 2.8 Uit hetgeen in conventie is overwogen, volgt dat het aan [appellant] uitgekeerde voorschot ad NAF. 30.000,00 door [naam bedrijf] niet onverschuldigd is betaald zodat de vordering tot terugbetaling daarvan dient te worden afgewezen. 2.9 Dat geldt ook voor de vorderingen die erop zijn gebaseerd dat [appellant] in de periode 23 maart 2005 tot 22 november 2005 niet meer bij [naam bedrijf] in dienst zou zijn geweest. Nu [naam bedrijf] niet heeft betwist dat het gedurende het dienstverband met [appellant] gebruikelijk was om zijn premie ziektekostenverzekering, internetnota en telefoonnota’s te voldoen, heeft zij geen recht op terugbetaling daarvan door [appellant] over de periode tot en met 22 november 2005. Tegenover het gemotiveerde verweer van [appellant] in hoger beroep dat de nota van PLA Legal werkzaamheden in opdracht en ten behoeve van (de algemene vergadering van aandeelhouders van) [naam bedrijf] hebben betroffen, heeft [naam bedrijf] haar vordering tot terugbetaling niet nader gemotiveerd. Ook de vordering tot terugbetaling van het met die rekening gemoeide bedrag zal daarom - als onvoldoende gemotiveerd – dienen te worden afgewezen. 2.10 [naam bedrijf] heeft de door [appellant] in hoger beroep overgelegde betaalbewijzen ter zake van de vordering tot terugbetaling van voorgeschoten loonbelasting (NAF. 4.395,00) niet betwist zodat daarmee vaststaat dat [appellant] dit bedrag inderdaad reeds heeft terugbetaald. Deze deelvordering zal daarom eveneens worden afgewezen. 2.11 Tegen de toewijzing door het GEA van het bedrag van NAF. 690,50 (Rotork) zijn geen gemotiveerde grieven gericht en het Hof heeft daartegen ook ambtshalve geen bezwaar. Met het GEA zal het Hof de gevorderde en niet betwiste wettelijke rente toewijzen vanaf de datum van indiening van de eis in reconventie. 2.12 Voor zover [appellant] zich bij memorie van grieven onder 52 nog bij wege van verweer heeft beroepen op verrekening met hetgeen [appellant] aan de bank voldoet omdat [naam bedrijf] niet aan haar verplichtingen zou hebben voldaan, wordt dit beroep op grond van artikel 6:136 BW gepasseerd. De door [appellant] aldaar gestelde tegenvordering is onvoldoende gemotiveerd en de gegrondheid van het verweer is niet op eenvoudige wijze vast te stellen. 2.13 Tegen de afwijzing van de vordering tot schadevergoeding heeft [naam bedrijf] geen incidenteel beroep gericht, zodat dat verder onbesproken zal blijven. in conventie en in reconventie 2.14 Gelet op het voorgaande dienen de vonnissen waarvan beroep te worden vernietigd. [naam bedrijf] zal in conventie worden veroordeeld om aan [appellant] te voldoen een bedrag van in totaal (NAF. 80.000,00 + NAF. 154.792,00 =) NAF. 234.792,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum van indiening verzoekschrift (20 december 2005). 2.15 [appellant] zal in reconventie worden veroordeeld om aan [naam bedrijf] te voldoen een bedrag van NAF. 690,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2006. 2.16 [naam bedrijf] zal als de in conventie en in reconventie in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in beide instanties. BESLISSING: Het Hof: vernietigt de vonnissen waarvan beroep en opnieuw rechtdoende: in conventie: veroordeelt [naam bedrijf] om aan [appellant] te voldoen een bedrag van NAF. 234.792,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 december 2005 tot aan de dag van algehele voldoening; in reconventie: veroordeelt [appellant] om aan [naam bedrijf] te voldoen een bedrag van NAF. 690,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2006 tot aan de dag van algehele voldoening; in conventie en in reconventie: veroordeelt [naam bedrijf] in de kosten van het geding in beide instanties aan de zijde van [appellant] gevallen en tot op heden begroot op: - in eerste aanleg: NAF. 2.450,00 aan griffierechten, NAF. 234,23 aan overige verschotten en NAF. 8.100,00 aan gemachtigdensalaris; - in hoger beroep: NAF. 218,45 aan verschotten en NAF. 20.000,00 aan gemachtigdensalaris; verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; wijst het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is gewezen door mrs. B.M. Mezas, G.E.M. Polkamp en F.J.P. Lock, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 22 april 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.