Jurisprudentie
BD9134
Datum uitspraak2008-07-15
Datum gepubliceerd2008-08-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers08/1939
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2008-08-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers08/1939
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Oneigenlijk gebruik noodbevoegdheid artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet door burgmeester voor gebiedsontzegging in het kader van reguliere handhaving.
Uitspraak
RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: 08/1939 BESLU
Uitspraak van de voorzieningenrechter
in de zaak van:
[naam],
wonende te De Koog,
verzoeker,
gemachtigde mr. J. Keekstra,
tegen
de burgemeester van de gemeente Texel,
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluit van 30 mei 2008 heeft verweerder verzoeker met onmiddellijke ingang tot
1 september 2008 ontzegd om tussen 21:00 en 06:00 uur te komen of te verblijven:
- in de [straatnaam] in De Koog, het gedeelte tussen de kruising [straa[straatnaam] en de kruising
[straatnamen] (het voetgangersgedeelte);
- op de [straatnaam] in De Koog;
- inclusief alle paden en pleinen die tussen de [straatnaam] en [straatnaam] zijn gelegen.
Gedurende genoemde periode en tijden is het niet toegestaan op of in genoemde straten te komen of te verblijven met uitzondering van de keren dat u uw woning/verblijfadres moet verlaten en bereiken. Als daarvan sprake is dient u dat te doen door rechtstreeks vanaf de [straatnaam] naar uw woning/verblijfadres te gaan of van uw woning/verblijfadres naar de [straatnaam]. In ieder geval is het niet toegestaan zich in de [straatnaam] op te houden.
Bij brief van 1 juli 2008 heeft verzoeker tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij brief van gelijke datum is de voorzieningenrechter verzocht een voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 11 juli 2008. Verzoeker is, daartoe ambtshalve opgeroepen, ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, eveneens ambtshalve opgeroepen, verschenen bij mr. M. Oosterdijk.
Motivering
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld heeft het oordeel daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) enkele op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd waarvan de kennisneming uitsluitend is voorbehouden aan de rechtbank. Het betreft de aan verzoeker op 10 juli 2008 gefaxte stukken, welke gedeeltelijk onleesbaar zijn gemaakt.
Op 10 juli 2008 heeft mr. E. van der Linde, rechter, beslist dat de beperking van de kennisneming van de stukken waarvoor verweerder geheimhouding heeft verzocht, gerechtvaardigd is. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter ter zitting toestemming gegeven om mede op de grondslag van de stukken waarvan de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is geacht uitspraak te doen.
3. Bij de beoordeling van het onderhavige verzoek is de volgende regelgeving met name van belang.
Ingevolge artikel 172, eerste lid, van de Gemeentewet is de burgemeester belast met de handhaving van de openbare orde.
Ingevolge artikel 172, tweede lid, van de Gemeentewet is de burgemeester bevoegd overtredingen van wettelijke voorschriften die betrekking hebben op de openbare orde, te beletten of te beëindigen. Hij bedient zich daarbij van de onder zijn gezag staande politie.
Ingevolge artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet is de burgemeester bevoegd bij verstoring van de openbare orde of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de bevelen te geven die noodzakelijk te achten zijn voor de handhaving van de openbare orde.
4. De voorzieningenrechter overweegt dat het middel van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet kan worden ingezet in een situatie waarin sprake is van een plotseling actueel opkomend of zich concreet voordoend gevaar voor de openbare orde dan wel in een situatie dat er van een concrete en actuele dreiging sprake is. Het gaat met andere woorden om een onmiddellijkheidsinstrument dat toegepast kan worden in een situatie waarin direct ingrijpen zozeer noodzakelijk is dat ook de waarborgen van afdeling 5.3 Awb niet in acht genomen kunnen worden.
5. Verweerder heeft zich door het sedert 1999 afsluiten van convenanten, recentelijk op 16 april 2008 het Convenant “veilig uitgaan op Texel” (hierna: het convenant), met de politie, het openbaar ministerie en de afdeling Texel van de Koninklijke Horeca Nederland verbonden om te zorgen voor een ordelijk, veilig en gezellig/ontspannen uitgaansleven. Tot die zorg behoort de doelmatige bestrijding van optredende negatieve aspecten van het uitgaansleven zoals drankmisbruik, geluidsoverlast, liederlijk gedrag, agressie, drugsgebruik enz, met name in de horecaconcentratiegebieden en aanliggende woongebieden. Onder 4.6 van het convenant is vermeld dat de gemeente in haar APV de mogelijkheid op zal nemen om een verbod op te kunnen leggen aan diegene die de openbare orde of veiligheid heeft verstoord om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen (verblijfs- of gebiedsontzegging).
6. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat in afwachting van opname van dat verbod in de APV sedert 2007 als vaste gedragslijn geldt dat in het kader van het waarborgen van de openbare orde en de veiligheid van bezoekers van het uitgaansgebied De Koog bij herhaalde verstoring van de openbare orde nadat eerst een waarschuwing wordt gegeven bij een eerstvolgende misdraging of betrokkenheid bij ongeregeldheden een straat- of gebiedsverbod wordt opgelegd van in beginsel vier weken.
7. Verzoeker heeft in september 2007 van verweerder een waarschuwing ontvangen en is op 8 mei 2008 opnieuw schriftelijk door verweerder gewaarschuwd omdat hij na september 2007 regelmatig bij ordeverstoringen betrokken is geweest en het weekend voorafgaand aan 8 mei 2008 betrokken is geweest bij een vechtpartij in de [straatnaam].
Op 19 mei 2008 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen verzoeker, verweerder, vertegenwoordigers van politie en horeca en andere bij ordeverstoringen in het uitgaansgebied betrokken jongeren, welke jongeren zijn ingedeeld in “groep 1” en “groep 2”. Bij brief van 22 mei 2008 heeft verweerder de in dit gesprek gemaakte afspraken aan verzoeker bevestigd. Samengevat betreffen de afspraken: het vergeten van het verleden, het elkaar niet uitschelden, geen vervelende opmerkingen naar elkaar maken, elkaar niet bedreigen en niet met elkaar vechten, normaal met elkaar om gaan en, als daaraan geen behoefte is, de ander negeren. Daarbij is vermeld dat aan degene die geen straat- of gebiedsverbod heeft bij een eerstvolgende misdraging een dergelijk verbod zal worden opgelegd. Voor verzoeker betekent dit volgens de brief dat bij constatering van het niet nakomen van de genoemde afspraken of een eerstvolgende misdraging in een horecagelegenheid of op de openbare weg, in welke vorm dan ook, onmiddellijk een straat- of gebiedsverbod voor de [straatnaam] en de [straatnaam] aan hem zal worden opgelegd, welk verbod mondeling door een politiefunctionaris kan wordt aangezegd. Dit straat- en gebiedverbod gaat dan gelden voor de duur van minimaal drie maanden en in ieder geval tot 1 september 2008. Vervolgens heeft verzoekers betrokkenheid bij een vechtpartij en ongeregeldheden in de [straatnaam] in de nacht van 23 op 24 mei 2008 bij verweerder geleid tot de constatering dat verzoeker zich niet houdt aan de gemaakte afspraken. Verweerder is van oordeel dat verzoekers aanwezigheid gelet op zijn voortdurende misdragingen dan wel zijn betrokkenheid bij ongeregeldheden in het uitgaansleven van De Koog op dit moment niet gewenst is en er voldoende reden is voor het opleggen van een straat- en gebiedsverbod tot 1 september 2008. De door verzoeker vooraf gegeven toelichting brengt hier geen verandering.
8. In het onderhavige geval, waarin naar het oordeel van de voorzieningenrechter op grond van de onder de gedingstukken aanwezige processen-verbaal weliswaar kan worden geoordeeld dat verzoeker zich in de nacht van 23 op 24 mei 2008 zodanig heeft gedragen dat verweerder wellicht op dat moment van de in artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet aan de burgemeester gegeven bevoegdheid gebruik had mogen maken door het opleggen van een gebiedsgebod (van beperkte duur), heeft verweerder verzoeker eerst bij besluit van 30 mei 2008, derhalve een week na de gebeurtenissen, een gebiedsverbod voor een periode van drie maanden opgelegd. Gelet op de contacten tussen verweerder en verzoeker die aan het besluit van 30 mei 2008 zijn voorafgegaan is hier veeleer sprake van het opleggen van een sanctie dan een openbare ordemaatregel ter voorkoming van dreigende ordeverstoring. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat verweerder bij gebreke van een regeling in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) zijn bevoegdheid heeft gebruikt ten behoeve van de reguliere handhaving, terwijl er voldoende tijd is geweest om langs democratische weg maatregelen mogelijk te maken die het ordeprobleem kunnen keren. In ieder geval sedert 2007 bestaat bij verweerder behoefte aan het instrument van gebiedsontzegging ter reguliere handhaving en uit het convenant blijkt dat verweerders gemeente dit instrument een basis wil geven in de lokaaldemocratisch gelegitimeerde regelgeving door in haar APV de mogelijkheid op te nemen om een verbod op te kunnen leggen aan diegene die de openbare orde of veiligheid heeft verstoord om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zijn bevoegdheid op grond van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet oneigenlijk heeft gebruikt en dat het besluit van 30 mei 2008 om die reden in bezwaar niet zal kunnen worden gehandhaafd.
Gelet op het voorgaande wordt het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, in de hieronder onder “Beslissing” bedoelde zin.
9. Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter nog op dat bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal een wetsvoorstel tot onder meer wijziging van de Gemeentewet aanhangig is waarin is voorzien in een nieuw artikel 172a ( Kamerstukken II, 2007-2008, 31467, nr. 2). Daarin krijgt de burgemeester de bevoegdheid om aan een persoon die herhaaldelijk groepsgewijs de openbare heeft verstoord of daarbij een leidende rol heeft gespeeld, bij ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde een gebiedsgebod of meldplicht van ten hoogste drie maanden, met de mogelijkheid tot verlenging, op te leggen.
10. De voorzieningenrechter acht termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:84, vierde lid, van de Awb, in samenhang met artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de proceskosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,00 als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit bedrag is het product van
2 (punten voor het opstellen van het verzoekschrift en voor het verschijnen ter zitting) en
€ 322,00 (waarde per punt) en 1 (gewicht van de zaak: gemiddeld).
Beslissing
De voorzieningenrechter
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe in die zin dat het besluit van 30 mei 2008 wordt
geschorst tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist;
- bepaalt dat verweerder aan verzoeker het griffierecht ten bedrage van € 143,00 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van verzoeker redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage
van € 644,00;
- wijst de gemeente Texel aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de betaling van € 644,00 dient te worden gedaan aan verzoeker
Deze uitspraak is gedaan op 15 juli 2008 door mr. drs. C.M. van Wechem, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van
mr. P.C. van der Vlugt, griffier.
griffier voorzieningenrechter