Jurisprudentie
BD9133
Datum uitspraak2008-07-18
Datum gepubliceerd2008-08-05
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/23136, 08/23134
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-05
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/23136, 08/23134
Statusgepubliceerd
Indicatie
AC / aanvang 48-uurs-termijn / Eurodac
Gelet op de jurisprudentie van de AbRS - onder andere de uitspraak van 28 oktober 2003 (200304447/1, JV 2003/559) - volgt uit artikel 1.1, aanhef en onder f, van het Vb 2000, bij gebreke van een nadere bepaling terzake, dat voor de vaststelling van de aanvang van de 48-uurs-termijn aansluiting moet worden gezocht bij de aanvang van het onderzoek in het aanmeldcentrum, gericht op de beoordeling van de aanvraag. Uit artikel 69, tweede lid, van de Vw 2000 valt af te leiden dat de 48-uurs-termijn in ieder geval aanvangt op het moment waarop de aanvraag wordt ingediend. Dat is in eisers geval op 20 juni 2008. Gebleken is dat de indiening van de aanvraag soms plaatsvindt, nadat enig – op de in te dienen aanvraag gericht – onderzoek heeft plaatsgevonden. In dat laatste geval wordt aangenomen dat de 48-uurs-termijn met de aanvang van dat onderzoek is gaan lopen. De vergelijking van de vingerafdrukken in het Eurodac-systeem en de daarmee samenhangende vraagstelling kunnen niet worden aangemerkt als zijnde van louter administratieve of beheersmatige aard. De uitkomst van die vergelijking en het antwoord op de hiervoor bedoelde vraag vormen de eerste resultaten van het onderzoek naar de beoordeling of de aanvraag op grond van artikel 30, aanhef en onder a, van de Vw 2000 dient te worden afgewezen. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat met de vergelijking van de vingerafdrukken in het Eurodac-systeem een aanvang is gemaakt met het onderzoek naar de – in te dienen – aanvraag. Nu onbekend is op welk tijdstip op 16 juni 2008 het onderzoek plaatsvond en de uitkomst bekend werd, dient ter berekening van de 48-uurstermijn als fictief tijdstip het laatst mogelijke tijdstip op 16 juni 2008 te worden aangehouden, zijnde 23.59 uur. Aldus is de 48-uurs-termijn aangevangen op 16 juni 2008 om uiterlijk 23.59 uur en geëindigd op 21 juni 2008 om uiterlijk 15.59 uur. Derhalve is het besluit van verweerder van 26 juni 2008 buiten de 48-uurs-termijn genomen. Beroep gegegrond, bestreden besluit vernietigd wegens schending van artikel 69, tweede lid, van de Vw 2000, jo. artikel 3.117, eerste lid van het Vb 2000.
Gelet op de jurisprudentie van de AbRS - onder andere de uitspraak van 28 oktober 2003 (200304447/1, JV 2003/559) - volgt uit artikel 1.1, aanhef en onder f, van het Vb 2000, bij gebreke van een nadere bepaling terzake, dat voor de vaststelling van de aanvang van de 48-uurs-termijn aansluiting moet worden gezocht bij de aanvang van het onderzoek in het aanmeldcentrum, gericht op de beoordeling van de aanvraag. Uit artikel 69, tweede lid, van de Vw 2000 valt af te leiden dat de 48-uurs-termijn in ieder geval aanvangt op het moment waarop de aanvraag wordt ingediend. Dat is in eisers geval op 20 juni 2008. Gebleken is dat de indiening van de aanvraag soms plaatsvindt, nadat enig – op de in te dienen aanvraag gericht – onderzoek heeft plaatsgevonden. In dat laatste geval wordt aangenomen dat de 48-uurs-termijn met de aanvang van dat onderzoek is gaan lopen. De vergelijking van de vingerafdrukken in het Eurodac-systeem en de daarmee samenhangende vraagstelling kunnen niet worden aangemerkt als zijnde van louter administratieve of beheersmatige aard. De uitkomst van die vergelijking en het antwoord op de hiervoor bedoelde vraag vormen de eerste resultaten van het onderzoek naar de beoordeling of de aanvraag op grond van artikel 30, aanhef en onder a, van de Vw 2000 dient te worden afgewezen. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat met de vergelijking van de vingerafdrukken in het Eurodac-systeem een aanvang is gemaakt met het onderzoek naar de – in te dienen – aanvraag. Nu onbekend is op welk tijdstip op 16 juni 2008 het onderzoek plaatsvond en de uitkomst bekend werd, dient ter berekening van de 48-uurstermijn als fictief tijdstip het laatst mogelijke tijdstip op 16 juni 2008 te worden aangehouden, zijnde 23.59 uur. Aldus is de 48-uurs-termijn aangevangen op 16 juni 2008 om uiterlijk 23.59 uur en geëindigd op 21 juni 2008 om uiterlijk 15.59 uur. Derhalve is het besluit van verweerder van 26 juni 2008 buiten de 48-uurs-termijn genomen. Beroep gegegrond, bestreden besluit vernietigd wegens schending van artikel 69, tweede lid, van de Vw 2000, jo. artikel 3.117, eerste lid van het Vb 2000.
Uitspraak
Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
vreemdelingenkamer
voorzieningenrechter
Uitspraak
artikel 8:81 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nrs.:
AWB 08/23136 (voorlopige voorziening)
AWB 08/23134 (beroep)
V.nr.: 272.494.2716
inzake:
[verzoeker], (die stelt te zijn) geboren op [geboortedatum] 1986, van (gestelde) Iraakse nationaliteit, verblijvende op de Detentieboot te Dordrecht, verzoeker,
gemachtigde: mr. Y. Tamer, advocaat te Den Haag,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. C. Brand, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 26 juni 2008 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 26 juni 2008 waarbij de aanvraag van verzoeker om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 is afgewezen. Op diezelfde datum is een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, waarbij is verzocht uitzetting van verzoeker achterwege te laten totdat op het beroep zal zijn beslist.
2. Het verzoek om een voorlopige voorziening is behandeld ter zitting van 11 juli 2008. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig M. Al-Hamawandi, tolk in de Badini taal. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. ASIELRELAAS
Verzoeker heeft het volgende relaas aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd.
Verzoeker is afkomstig uit [woonplaats] in Noord-Irak. Hij heeft tot zijn elfde jaar in Mosul, Centraal-Irak, gewoond. Zijn vader is in 1998 in Mosul geëxecuteerd, zijn broer is twee jaar geleden uit Mosul verdwenen. Verzoeker werkte in Noord-Irak als bewaker voor het gezin van een belangrijk persoon. Deze persoon verdacht verzoeker de dader te kennen van de verkrachting van zijn dochter en heeft verzoeker opgesloten, geslagen en met de dood bedreigd. Verzoeker is ontsnapt, naar zijn oom in Arbil gevlucht en vervolgens na een paar maanden met behulp van een reisagent naar Nederland gereisd. Verzoeker vreest dat deze persoon nog steeds naar hem op zoek is.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker binnen 48 procesuren in het aanmeldcentrum (AC) afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000. Verzoeker heeft toerekenbaar geen documenten ter ondersteuning van zijn identiteit, nationaliteit, reisroute of asielrelaas overgelegd. Hierdoor wordt op voorhand afbreuk gedaan aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Van het relaas van verzoeker dient derhalve een positieve overtuigingskracht uit te gaan. Dit is echter niet het geval, nu verzoeker aangaande zijn asielrelaas dermate tegenstrijdige, vage, summiere en wisselende verklaringen heeft afgelegd, dat het relaas niet geloofwaardig wordt geacht. Tevens wordt verzoekers afkomst uit Centraal-Irak ongeloofwaardig geacht, vanwege het totale gebrek aan kennis aangaande de stad. Indien moet worden aangenomen dat verzoeker afkomstig is uit Noord-Irak, heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat hij in zijn land van herkomst gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Vluchtelingenverdrag). Verzoeker komt derhalve niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Verzoeker heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat er een reëel risico bestaat dat hij bij terugkeer in het land van herkomst zal worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke behandelingen of bestraffingen. Verzoeker komt derhalve niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 noch voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c of d, van de Vw 2000.
2. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat verweerder de aanvraag, gelet op de vereiste zorgvuldigheid, niet binnen 48 procesuren heeft kunnen afdoen. Hoewel het overleggen van relevante documenten verplicht is op grond van artikel 3.114 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000, is het ontbreken van reis- en/of identiteitspapieren geen zelfstandige afwijzingsgrond, noch onder de oude noch onder de nieuwe Vreemdelingenwet. Verzoeker verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 10 januari 2002 (200105003/1, NAV 2002, 60). Voorts stelt verzoeker dat de AC-procedure maximaal 48 procesuren mag duren. Verzoeker is reeds op 16 juni 2008 in vreemdelingenbewaring is gesteld. Op dezelfde dag heeft de toenmalige gemachtigde laten weten dat verzoeker een asielaanvraag wenste in te dienen, is een dactyloscopisch onderzoek ingesteld ter vaststelling van de identiteit van verzoeker en is een Eurodac onderzoek gedaan. Op 17 juni 2008 is verzoeker door de Vreemdelingendienst een gehoor afgenomen omtrent zijn identiteit, nationaliteit, reisverhaal en asielrelaas, wat niet anders worden opgevat dan als een op de asielaanvraag gericht onderzoek. De 48-uurstermijn is derhalve reeds op 16 of 17 juni 2008 aangevangen, zodat de aanvraag van verzoeker niet binnen de door de wet gestelde termijn van 48 uur is afgedaan.
IV. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of er gegeven de spoedeisendheid van het verzoek aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat het besluit van verweerder om de uitzetting niet achterwege te laten wordt geschorst.
2. Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Verzoeker is tijdig op deze bevoegdheid gewezen.
3. De AC-procedure voorziet in afdoening van asielverzoeken binnen 48 procesuren. Deze procedure leent zich slechts voor die zaken waarvan verweerder, daarbij de vereiste zorgvuldigheid in acht nemend, binnen deze korte termijn kan beoordelen of de aanvraag op grond van artikel 30 of 31 van de Vw 2000 kan worden afgewezen.
4. Partijen zijn verdeeld over de vraag of eisers aanvraag binnen de 48-procesurentermijn, als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Vw 2000, gelezen in verbinding met artikel 3.117, eerste lid van het Vb 2000, is afgedaan. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
5. Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder f, van het Vb 2000, wordt onder proces-uren verstaan de uren die voor het onderzoek naar de aanvraag in het aanmeldcentrum beschikbaar zijn, waarbij de uren van 18.00 uur tot 08.00 uur niet meetellen.
6. Ingevolge artikel 3.109 van het Vb 2000 worden van de vreemdeling die te kennen geeft de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000, in te willen dienen, identificatiefoto’s vervaardigd en wordt een dactyloscopisch signalement opgemaakt.
7. Uit paragraaf C10/1.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 volgt dat in het AC een proceduretijd van 48 uur geldt. De uren van 18.00 uur tot 08.00 uur worden niet tot de proceduretijd gerekend. Daarnaast geldt dat, met uitzondering van AC Schiphol, de uren gedurende het weekeinde en de dagen die bij of krachtens de Algemene termijnenwet zijn aangemerkt als algemeen erkende feestdagen, niet meetellen. Indien de AC-procedure langer duurt dan 48 proces-uren vindt in principe doorverwijzing plaats naar een opvanglocatie. De 48-uursprocedure vangt aan op het moment dat de vreemdelingenpolitie/Koninklijke Marechaussee (KMar) in het AC begint met het onderzoek naar de identiteit, nationaliteit en reisroute van de asielzoeker.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker op 16 juni 2008 om 9.34 uur door de politie Hollands-Midden ter zake een strafbaar feit op het station te Leiden is aangehouden. Verzoeker is op dezelfde dag om 16.30 uur in vreemdelingenbewaring gesteld. Voorts is op 16 juni 2008 door de Vreemdelingenpolitie Hollands-Midden een dactyloscopisch onderzoek verricht en zijn tevens verzoekers vingerafdrukken vergeleken in het Eurodac-systeem om na te gaan of appellant heeft verbleven in een van de bij de Overeenkomst van Dublin aangesloten landen. Dezelfde dag is verzoeker op grond van artikel 59 van de Vw 2000 jo artikel 5.2 van het Vb 2000 gehoord. Tevens heeft eisers toenmalige raadsman mr. Hemelaar bij faxbericht van die dag verzocht eiser in de gelegenheid te stellen een asielaanvraag te doen. Op 17 juni 2008 is verzoeker door de Vreemdelingendienst Hollands-Midden aanvullend gehoord, waarbij verzoeker uitgebreid naar zijn identiteit, nationaliteit, reisroute en asielrelaas is gevraagd. Op 20 juni 2008 heeft eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel door middel van het M35-H formulier ingediend.
9. Gelet op de jurisprudentie van de AbRS - onder andere de uitspraak van 28 oktober 2003 (200304447/1, JV 2003/559) - volgt uit artikel 1.1, aanhef en onder f, van het Vb 2000, bij gebreke van een nadere bepaling terzake, dat voor de vaststelling van de aanvang van de 48-uurs-termijn aansluiting moet worden gezocht bij de aanvang van het onderzoek in het aanmeldcentrum, gericht op de beoordeling van de aanvraag. Uit artikel 69, tweede lid, van de Vw 2000 valt af te leiden dat de 48-uurs-termijn in ieder geval aanvangt op het moment waarop de aanvraag wordt ingediend. Dat is in eisers geval op 20 juni 2008. Gebleken is dat de indiening van de aanvraag soms plaatsvindt, nadat enig – op de in te dienen aanvraag gericht – onderzoek heeft plaatsgevonden. In dat laatste geval wordt aangenomen dat de 48-uurs-termijn met de aanvang van dat onderzoek is gaan lopen. De vergelijking van de vingerafdrukken in het Eurodac-systeem en de daarmee samenhangende vraagstelling kunnen niet worden aangemerkt als zijnde van louter administratieve of beheersmatige aard. De uitkomst van die vergelijking en het antwoord op de hiervoor bedoelde vraag vormen de eerste resultaten van het onderzoek naar de beoordeling of de aanvraag op grond van artikel 30, aanhef en onder a, van de Vw 2000 dient te worden afgewezen.
10. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat met de vergelijking van de vingerafdrukken in het Eurodac-systeem een aanvang is gemaakt met het onderzoek naar de – in te dienen – aanvraag. Nu onbekend is op welk tijdstip op 16 juni 2008 het onderzoek plaatsvond en de uitkomst bekend werd, dient ter berekening van de 48-uurstermijn als fictief tijdstip het laatst mogelijke tijdstip op 16 juni 2008 te worden aangehouden, zijnde 23.59 uur. Aldus is de 48-uurs-termijn aangevangen op 16 juni 2008 om uiterlijk 23.59 uur en geëindigd op 21 juni 2008 om uiterlijk 15.59 uur. Derhalve is het besluit van verweerder van 26 juni 2008 buiten de 48-uurs-termijn genomen. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
11. Hetgeen meer of anders is betoogd behoeft derhalve geen bespreking.
12. Uit het voorgaande volgt tevens dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan beoordeling van de hoofdzaak en dat deze slechts in gegrondverklaring van het beroep kan eindigen. De voorzieningenrechter ziet derhalve aanleiding om met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk op dat beroep te beslissen. Op grond van het voorgaande zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd wegens schending van artikel 69, tweede lid, van de Vw 2000, gelezen in verbinding met artikel 3.117, eerste lid van het Vb 2000. Dat brengt mee dat het verzoek om een voorlopige voorziening wegens gebrek aan belang dient te worden afgewezen.
13. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van beide zaken bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 966,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
V. BESLISSING
De voorzieningenrechter
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 08/23134
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van 21 juni 2008;
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 08/23136
4. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
in beide zaken:
5. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 966,-- (zegge: negenhonderd en zesenzestig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan op 18 juli 2008 door mr. G.S. Crince Le Roy, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van drs. Y.A.P. Huijbregts-Kegels, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier
De voorzieningenrechter
Afschrift verzonden op:
Conc.: YHK
Coll:
D: B
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen een week na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.