Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9132

Datum uitspraak2008-07-24
Datum gepubliceerd2008-08-01
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/3132 AW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Functieordening. Niet ingedeeld in het functieprofiel voorzitter capaciteitsgroep. De Raad kan uit de stukken niet afleiden dat de kernactiviteit HRM-beleid, zoals beschreven bij het functieprofiel voorzitter capaciteitsgroep, aan betrokkene is opgedragen.


Uitspraak

06/3132 AW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant], (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 18 april 2006, 04/1238 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en het College van bestuur van de Open Universiteit Nederland (hierna: college) Datum uitspraak: 24 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2008. Namens appellant is verschenen mr. H.J. Weekers, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Stroes, advocaat te Maastricht, en dr. M.L. Hendrikse, werkzaam bij de Open Universiteit Nederland (hierna: OUN). II. OVERWEGINGEN 1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Appellant was werkzaam bij de OUN in de functie van universitair hoofddocent (hierna: UHD) bij de sectie Internationaal en Europees Recht van de faculteit Rechtswetenschappenen en tevens als hoofd van die uit enkele medewerkers bestaande sectie. 1.2. Met ingang van 1 april 2003 is een nieuw systeem van functieordenen van toepassing op medewerkers van de OUN. Dit systeem is opgenomen in een bijlage bij de CAO Nederlandse Universiteiten, getiteld Universitair Functieordenen (hierna: UFO-systeem). 1.3. Bij besluit van 15 januari 2004 heeft het college de functie van appellant op basis van het UFO-systeem met ingang van 1 april 2003 ingedeeld in het functieprofiel UHD op het functieniveau 1, zijnde het hoogste functieniveau. Het bezwaar van appellant tegen dat besluit is bij het bestreden besluit van 14 juli 2004 ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. 3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende. 3.1. Uit het UFO-systeem volgt dat het functieordenen wordt toegepast in twee stappen. Eerst wordt voor de medewerker het functieprofiel gezocht dat het best bij zijn werk past. Een functieprofiel is een compacte beschrijving van een generieke (voorbeeld)functie. Nadat het functieprofiel is gekozen wordt de zwaarte, het niveau, van de funtie bepaald. Daartoe is per functieprofiel voorzien in zogenoemde indelingscriteria. Grondslag voor de indeling zijn de door de werkgever aan de medewerker opgedragen werkzaamheden. 3.2. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat hij ten onrechte niet is ingedeeld in het functieprofiel voorzitter capaciteitsgroep, omdat hij al jaren functioneert als hoofd van de sectie en taken verricht op het terrein van het implementeren en uitvoeren van het door de decaan vastgestelde HRM-beleid. Volgens appellant is niet vereist dat hem voor het verrichten van dergelijke taken een mandaat door de decaan moet zijn verleend. 3.3. De Raad overweegt dat aan appellant laatstelijk vóór en op 1 april 2003 de werk-zaamheden van UHD waren opgedragen zoals die zijn beschreven in de kadernotitie kwalitatieve herpositionering wetenschappelijk personeel OUN van 16 juli 1998 (hierna: kadernotitie). 3.4. De kernactiviteit HRM-beleid, zoals die is beschreven bij het functieprofiel voorzitter capaciteitsgroep, bestaat uit het implementeren en uitvoeren van het door de decaan vastgestelde HRM-beleid. Volgens de doelomschrijving van het functieprofiel voorzitter capaciteitsgroep worden de werkzaamheden binnen het door de decaan verstrekte (sub)mandaat verricht. Vast staat dat een dergelijk mandaat niet aan appellant is verstrekt. Ter zitting is namens het college nog toegelicht dat de decaan bij de grotere secties of capaciteitsgroepen de HRM- en beheerstaken heeft overgedragen aan de voorzitter van de capaciteitsgroep, maar dat daarvan gelet op de beperkte omvang van de sectie waarvan appellant hoofd is, geen sprake is. Ook uit de functiebeschrijving UHD, zoals die is opgenomen in de kadernotitie, bezien in samenhang met het verslag van het doorstartgesprek van 25 januari 1999, kan de Raad niet afleiden dat de kernactiviteit HRM-beleid, zoals beschreven bij het functieprofiel voorzitter capaciteitsgroep, aan appellant was opgedragen. De Raad wijst erop dat het voeren van beoordelingsgesprekken en het vaststellen van beoordelingen van mede-werkers van de sectie van appellant altijd door de decaan werd gedaan, hetgeen niet wegneemt dat appellant als hoofd van de sectie bij die gesprekken als informant aanwezig was. Appellant heeft nog verwezen naar een door hem geaccordeerde factuur ten bedrage van € 760,50. Het college heeft daarvan opgemerkt dat uit het accorderen van een factuur niet kan worden afgeleid dat aan appellant in algemene zin een mandaat is verleend om bevoegdheden uit te oefenen die behoren tot het functieprofiel voorzitter capaciteitsgroep. De Raad kan zich daarin vinden. 3.5. Voorts overweegt de Raad dat de aan appellant opgedragen werkzaamheden passen bij de beschrijving van het functieprofiel UHD. De Raad verwijst in het bijzonder naar de kernactiviteiten Onderwijscoördinatie en Onderzoekscoördinatie en de daarbij behorende taken van het geven van werkopdrachten en -instructies en het meewerken aan de wer-ving, selectie en beoordeling van het onderwijs- en onderzoeksondersteunend personeel. Hieraan doet niet af dat appellant als UHD van tijd tot tijd beheersmatige werkzaamheden verricht die niet tot de beschreven taken van de functie van UHD behoren, aangezien niet blijkt dat deze werkzaamheden naar aard en omvang mede bepalend voor de ordening van zijn functie zijn. 3.6. Appellant heeft, onder verwijzing naar de indelingscriteria voor het vaststellen van het functieniveau van de voorzitter capaciteitsgroep, gesteld dat ook bij een kleine sectie met een beperkt exploitatiebudget, zonder leerstoel en met een kleine omvang van wetenschappelijk personeel, sprake kan zijn van de functie van voorzitter capaciteits-groep. Echter, nu aan appellant niet in een aard en omvang die voor de ordening van functies van betekenis is te achten bevoegdheden zijn gemandateerd en kernactiviteiten zijn opgedragen die behoren tot het functieprofiel voorzitter capaciteitsgroep, wordt niet meer toegekomen aan een beoordeling van de indeling op een functieniveau. 3.7. Voorts meent appellant dat het college het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden. Hij heeft daartoe gewezen op collega S, die ook geen leerstoel had en volgens hem in het geheel niet heeft voldaan aan de criteria die gelden voor de voorzitter capaciteitsgroep, maar wel is benoemd in die functie. Het college heeft toegelicht dat S voorzitter is van de capaciteitsgroep Onderwijs Technologisch Expertise Centrum, waar ten tijde in geding ongeveer 85 personen werkzaam waren, dat S de projecten toewees en dat S substantiële managementtaken en bevoegdheden had op het gebied van HRM en middelen. Zoals hiervoor al is vastgesteld, waren dergelijke bevoegdheden niet aan appellant verleend, zodat van gelijke gevallen dan ook geen sprake is. 3.8. Op grond van het vorenstaande is de Raad van oordeel dat niet kan worden gezegd dat appellant niet in redelijkheid per 1 april 2003 is ingedeeld in het functieprofiel van UHD. 4. Gelet op het vorenoverwogene moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd. 5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en J.G. Treffers en M.C. Bruning als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2008. (get.) J.C.F. Talman. (get.) K. Moaddine. HD 21.07.