Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9129

Datum uitspraak2008-05-29
Datum gepubliceerd2008-08-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.620398-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

diefstal met geweld bedreiging bewijs strafmaatmotivering


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnummer: 07.620398-07 Datum: 29 mei 2008 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen [verdachte], [geboortedatum], [woonplaats]. ONDERZOEK VAN DE ZAAK Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek is gehouden ter openbare terechtzitting van 15 mei 2008, waarbij de verdachte niet is verschenen, maar werd vertegenwoordigd door mr. K. Canatan, advocaat te Amsterdam die heeft verklaard bepaaldelijk gemachtigd te zijn door de verdachte. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Kengen en van hetgeen door de raadsman van verdachte naar voren is gebracht. TENLASTELEGGING De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte ervan wordt verdacht dat hij op of omstreeks 5 november 2007 te Almere zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld en/of afpersing. De rechtbank maakt onderscheid in de bij dagvaarding met parketnummer 07.620398-07 ten laste gelegde feiten in die zin dat zij het gedeelte tot de witregel en de woorden “en/of” op bladzijde 2 van de tenlastelegging benoemt als A. (kort gezegd: de diefstal met geweld) en het daaropvolgende gedeelte op bladzijde 2 van de tenlastelegging benoemt als B (kort gezegd: de afpersing). BEWIJS A. Vaststaande feiten De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de- navolgende- overwegingen ten aanzien van het bewijs, verwijzen naar de doorgenummerde pagina’s van de afzonderlijke processen-verbaal die bij het in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van voortgang met het nummer 2007076983 zijn gevoegd, dat op 21 maart 2008 is gesloten en getekend door [verbalisant] van politie Flevoland. Op 5 november 2007 omstreeks 20.10 uur krijgt de regionale meldkamer van de politie Flevoland meerde[adres]de [adres] schoten werden gehoord en dat er een man op straat ligt. Ter plaatse treffen de verbalisanten een viertal patroonhulzen[adres]e [adres]. Terwijl twee andere verbalisanten eveneens naar de [adres] op weg zijn, krijgen zij de melding dat er een donkerkleurige personenauto van het type hatchback vanaf de [adres] is weggereden in de richting van station Parkwijk te Almere en dat de persoon die op de grond lag in de personenauto zou zijn gelegd. De verbalisanten krijgen de opdracht om naar het Flevoziekenhuis te gaan en treffen, daar aangekomen, een [auto] aan, die met stadsverlichting en alarmlicht aan in de tegenovergestelde richting van de rijrichting staat. Uit portofooninformatie blijkt deze auto op naam van [medeverdachte] te staan. De verbalisanten houden een persoon aan,[medeverd[medeverdachte] die, zoals later blijkt, in die auto wil stappen en verklaart: “Ik heb mijn vriend met deze auto naar het ziekenhuis gebracht, mijn vriend is net neergeschoten”. Op 6 november 2007 omstreeks 2.15 uur neemt de regiopolitie Den Haag telefonisch contact op met de politie Flevoland om door te geven dat zich twee mannen aan het politiebureau in Den Haag hebben gemeld met de mededeling dat zij betrokken waren geweest bij een schietpartij in Almere die avond, waarvan de straatnaam iets met “Lange” te maken had. Eén van de mannen zou zijn beroofd van een paar duizend euro. De personalia van de mannen zijn [medeverd[medeverdachte] en [medev[medeverdachte]. Zij worden aangehouden en overgebracht naar het politiebureau Almere. Uit de diverse verklaringen, afgelegd door medeverdachten en getuigen blijkt met betrekking tot de gebeurtenissen die voordien hebben plaatsgevonden het volgende. De twee mannen uit Den Haag, [medeverdachte] en [medeverdachte], hebben een bezoek gebracht aan de [adres] 6 te Almere om cocaïne af te leveren, waarbij het tot een treffen is gekomen tussen hen en de in het pand aanwezige mannen uit Almere. Er zijn vier schoten gelost. [medeverdachte] is geraakt door twee kogels, waarvan één in zijn borst en één in zijn buik. Uit de verhoren van medeverdachten blijkt dat bij de overdracht van de cocaïne en het schietincident in de woning, ook [medeverdachte] aanwezig is geweest en dat deze, voorafgaand daaraan gevolgd door [medeverdachte] en [medeverdachte], zij het in verschillende auto’s, naar de [adres] is gereden. B. Het standpunt van het Openbaar Ministerie De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan: het medeplegen van diefstal met geweld en bedreiging met geweld in vereniging. Zij heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Uit de verklaringen in het dossier blijkt dat [betrokkene] een afspraak heeft gemaakt met [medeverdachte] voor de levering van cocaïne. Volgens zijn eigen verklaring is [medeverdachte] aanwezig geweest bij de telefoongesprekken die [betrokkene] had met [medeverdachte], waarbij [betrokkene] er van uitging dat hij, [medeverdachte], voor de cocaïne ging betalen. In het zevende verhoor en bij de rechter-commissaris ontkent [medeverdachte] dat hij al eerder wist dat het om het om een drugsdeal ging. Tijdens de telefoongesprekken die [betrokkene] voert met [medeverdachte] verneemt [medeverdachte] die, volgens zijn eigen verklaring, de gehele dag bij [betrokkene] zou zijn geweest, dat zou worden afgesproken bij de Autoradam in Almere. Op 5 november 2007 is [medeverdachte] daarheen gereden samen met [medeverdachte]. Bij de Autoradam heeft hij [medeverdachte] begroet en tegen hem gezegd dat hij hem met zijn auto moest volgen. Er wordt vervolgens een stop gemaakt bij station Parkwijk waar [medeverdachte] instapt. Op aanwijzing van [medeverdachte] rijdt [medeverdachte] dan naar de [adres] 6 in Almere. Daar aangekomen stapt [betrokkene] in [medeverdachte]’s auto. [medeverdachte] zelf loopt samen met anderen de woning in. Als [medeverdachte] in de keuken van de woning staat komen er op zeker moment een aantal personen de trap af lopen. Een man, met capuchon op zijn hoofd, heeft een vuurwapen zijn hand en loopt op [medeverdachte] af. Op een gegeven moment, zo verklaart [medeverdachte], hoort hij een knal en is hij weggerend. De officier van justitie acht de verklaring van [medeverdachte], als het gaat om diens eigen rol, op onderdelen onaannemelijk nu blijkt [medeverdachte] op 5 november veelvuldig telefonisch contact heeft gehad met [medeverdachte] en [betrokkene].Bij aankomst in de [adres] lopen, zo volgt uit verschillende verklaringen, [medeverdachte], [medeverdachte], [medeverdachte] en [medeverdachte] de woning in. [betrokkene] blijft achter en neemt plaats in de auto van [medeverdachte]. Als voornoemde personen in de woning zijn en [medeverdachte] weer naar buiten gaat om de cocaïne te halen is het [medeverdachte] die de deur weer opent. [medeverdachte] verklaart dat, nadat de cocaïne in de woning is gebracht, [medeverdachte] naar hem komt toelopen op het moment dat hij het zakje cocaïne openmaakt. Vervolgens komen een aantal personen de trap aflopen en wordt een pistool op het hoofd van [medeverdachte] gezet. [medeverdachte] duwt [medeverdachte] dan weg in de richting van de gang en probeert hem vervolgens naar de grond te werken. Nadat [medeverdachte] heeft geschoten staat [medeverdachte] nog bij [medeverdachte]. [medeverdachte] verklaart dat toen [medeverdachte] het pistool uit zijn handen trok, hij op de grond viel omdat [medeverdachte] aan hem trok. Pas na het schieten verlaat, aldus de verklaring van [medeverdachte], [medeverdachte] de woning. [medeverdachte] verklaart dat [medeverdachte] de cocaïne mogelijk heeft weggenomen. Op grond van het voorgaande is de officier van justitie van oordeel dat de tenlaste gelegde diefstal met geweld en bedreiging met geweld in vereniging bewezen kan worden verklaard. De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake van het ten laste gelegde, tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. C. Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft vrijspraak bepleit en daartoe het volgende aangevoerd. De raadsman wijst op de veelheid van elkaar tegensprekende verklaringen in het dossier. Daarnaast betoogt hij dat voor het medeplegen moet worden vastgesteld dat [medeverdachte] uitvoeringshandelingen heeft verricht of zo nauw heeft samengewerkt met degenen die uitvoeringshandelingen hebben verricht dat van het in vereniging begaan van het feit kan worden gesproken. De voor [medeverdachte] belastende verklaringen van [medeverdachte] en [betrokkene] zijn voor het bewijs daarvan onbruikbaar. Zo komt [medeverdachte] terug op zijn verklaringen voorzover die zien op het hanteren van een wapen door [medeverdachte]. Ook over de worsteling die [medeverdachte] heeft met [medeverdachte], verklaart laatstgenoemde wisselend en dus niet betrouwbaar, zo die worsteling al als deelnemingshandeling heeft te gelden. Dat laatste is naar het oordeel van de raadsman in deze zaak niet het geval. Voorts bevat het dossier, aldus de raadsman, geen bewijs voor enige wegnemingshandeling door verdachte. Uit de uitspraak van [medeverdachte]: “wat doe je nou”, nadat een wapen op het hoofd van [medeverdachte] werd gezet, moet naar mening van de raadsman worden afgeleid dat verdachte niet kan worden gezien als deelnemer aan de ripdeal. Bovendien is [medeverdachte] direct na het schietincident vertrokken waarmee onaannemelijk is dat hij bij de ripdeal betrokken is. D. Beoordeling van de tenlastelegging De rechtbank overweegt dat uit de totaliteit van de diverse verklaringen van verdachten en getuigen, het beeld naar voren komt van een tussen partijen gesloten en op 5 november 2007 uitgevoerde cocaïnedeal, waarbij er vanuit een groep uit Den Haag, bestaande uit in ieder geval [medeverdachte] en [medeverdachte], cocaïne geleverd zou worden aan een groep afnemers in Almere, waarvan in ieder geval [betrokkene], [medeverdachte], [medeverdachte] en [medeverdachte] deel uitmaken. De rechtbank baseert zich daarbij onder meer op de verklaringen van [medeverdachte], [medeverdachte], [betrokkene] en [getuige]. Ook uit de verklaring van verdachte zelf volgt dat hij bij de cocaïnedeal betrokken was. Zo verklaart hij aanwezig te zijn geweest bij de telefoongesprekken die [betrokkene] voert met een [de man]: “Ik was wel bij de telefoongesprekken aanwezig. Ik kon uit de gesprekken opmaken dat hij een afspraak wilde regelen”. Voorst verklaart verdachte: ”[medeverdachte] ging ervan uit dat ik de cocaïne ging betalen”. Uit die gesprekken wordt [medeverdachte] ook duidelijk dat wordt afgesproken bij de Autoradam in Almere. Op die avond begeeft [medeverdachte] zich daarheen per auto, samen met een zekere [medeverdachte]. Daar aangekomen komen [medeverdachte], [medeverdachte] en [getuige] in een auto aanrijden. Vervolgens wordt op initiatief van [medeverdachte] gewacht . In zijn verklaring geeft [medeverdachte] aan dat [medeverdachte] ging bellen en dat er daarna een jongen uit de richting van het station Parkwijk naar de auto van [medeverdachte] kwam lopen en daarin plaatsnam. Uit zijn eigen verklaring volgt verder dat bij station Parkwijk [medeverdachte] bij [medeverdachte] in de auto is gestapt en dat ze vandaar gereden zijn naar de woning aan de [adres]. Uit de verklaringen van [medeverdachte], [medeverdachte] en [betrokkene] volgt dat [medeverdachte] samen met [medeverdachte], [medeverdachte] en [medeverdachte] de woning aan de [adres] 6 ingaat. Volgens zijn eigen verklaring is [medeverdachte] in de keuken van de woning aanwezig: “Ik ben toen bij de verwarming gaan staan” Nadat [medeverdachte] de cocaïne heeft opgehaald is het [medeverdachte] die voor [medeverdachte] de deur opendoet [medeverdachte] verklaart dat het [medeverdachte] is die naar hem komt toelopen als hij het zakje met cocaïne openmaakt. [medeverdachte] verklaart dat, op zeker moment, nadat de cocaïne is binnengebracht meerdere mannen de trap kwamen aflopen en dat één van die mannen een capuchon op zijn hoofd had en een vuurwapen in zijn hand en dat vuurwapen heeft gezet op het hoofd van een persoon die hij identificeert als [medeverdachte]. Volgens de verklaring van [medeverdachte] neemt [medeverda[medeverdachte]] [medeverdachte] vervolgens deel aan het gevecht dat is ontstaan nadat [medeverdachte] besluit zijn wapen te trekken [medeverdachte] verklaart: “Op dat moment besloot ik het vuurwapen te trekken, hetgeen ik deed. Ik moest echter het vuurwapen doorladen. Dit duurde echter even en ik voelde, dat ik op het moment dat ik het vuurwapen aan het doorladen was, door [medeverdachte] met beide handen werd vastgepakt.” en verderop: “Tijdens het vechten met [medeverdachte] en het latere slachtoffer, dus de jongen die zojuist via de trap in de woning naar beneden kwam lopen is het vuurwapen afgegaan” . Nu uit de verklaringen van nagenoeg alle verdachten die in de woning aanwezig zijn geweest volgt, dat vrijwel onmiddellijk nadat de cocaïne was binnengebracht een gewapend persoon de trap af is gekomen en een vuurwapen op het hoofd van [medeverdachte] heeft gezet, concludeert de rechtbank dat het hier moet gaan om een ripdeal die was voorbereid. Niet aannemelijk acht de rechtbank het dat het hier om een uit de hand gelopen ruzie zou gaan. Uit het voorgaande leidt de rechtbank bovendien af dat [medeverdachte], samen met anderen betrokken is geweest bij de organisatie van een drugsdeal en de daaruitvolgende gewelddadigheden. Zo is hij niet alleen aanwezig geweest bij telefoongesprekken rond de totstandkoming van de cocaïnedeal, maar heeft hij ook telefoongesprekken gevoerd met medeverdachten en aanwijzingen gegeven aan medeverdachten op weg naar de woning in Almere. Uit voornoemde verklaringen leidt de rechtbank voorts af dat [medeverdachte] nadrukkelijk een rol heeft gehad bij het verdere verloop van de cocaïnedeal, omdat verdachte, nadat [medeverdachte] werd bedreigd, naar moet worden aangenomen om te worden ontdaan van de cocaïne, onmiddellijk de zijde van de Almeerse groep heeft gekozen en actief aan het gevecht met [medeverdachte] heeft deelgenomen. Uit niets blijkt dat [medeverdachte] zich heeft gedistantieerd of op andere wijze aan de gebeurtenissen heeft onttrokken. Nu echter niet kan worden bewezen dat [medeverdachte] of [medeverdachte] gedwongen zijn tot afgifte van de telefoons, sieraden of cocaïne, wordt verdachte van het cumulatief ten laste gelegde (onder B.) vrijgesproken. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de slotsom dat [medeverdachte] zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van diefstal met geweld. E. Bespreking standpunten De uitspraak “wat doe je nou” -zo al zou vaststaan dat verdachte die heeft gedaan in reactie op het plaatsen van een vuurwapen tegen het hoofd van [medeverdachte]- ontlast hem naar het oordeel van de rechtbank en anders dan de raadsman betoogt, geenszins. Uit de hiervoor aangehaalde, vaststaande feiten leidt de rechtbank af dat [medeverdachte] een rol heeft gehad bij de voorbereiding van de cocaïnedeal en op verschillende momenten aan de uitvoering daarvan een bijdrage heeft geleverd. Uit niets blijkt dat [medeverdachte] zich van de gebeurtenissen heeft gedistantieerd, immers nadat in de woning een gevecht uitbrak heeft hij onmiddellijk de zijde van de Almeerse groep gekozen. Uit niets blijkt dat hij zich overigens verzet heeft tegen het wapengebruik door de persoon die [medeverdachte] heeft bedreigd of in vervolg op zijn hiervoor aangehaalde uitspraak, iets heeft gedaan om escalatie door dit wapengebruik af te wenden. Dat [medeverdachte] direct na het lossen van één schot, zoals hij zelf verklaart, zou zijn vertrokken acht de rechtbank in het licht van de verklaringen van [medeverdachte] die verklaart tenminste twee en mogelijk vier schoten betrekkelijk kort na elkaar te hebben gelost, onaannemelijk. Het is niet het beweerdelijk spoedige vertrek van [medeverdachte] dat de rechtbank aannemelijk acht maar wel zijn aanwezigheid en rol bij de voorbereiding van de cocaïnedeal en vooral zijn aanwezigheid tijdens het incident en zijn betrokkenheid bij de vechtpartij die de rechtbank tot de conclusie leidt dat verdachte medepleger is. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het dossier overigens afdoende dat door [medeverdachte] en zijn mededader [medeverdachte] een cocaïnebevattende stof bij de woning is afgeleverd. Dat de bal cocaïne niet is aangetroffen en daardoor ook niet door een forensisch laborant onderzocht kon worden op de eventuele aanwezigheid van de op de bij de Opiumwet behorende lijst I vermelde stoffen, hoeft aan het aannemen van de aanwezigheid daarvan in dit geval niet in de weg te staan, wanneer er voldoende ondersteunend bewijsmateriaal voorhanden is. Een gebruikersverklaring kan daarbij meewegen voor het bewijs. In het dossier bevindt zich een duidelijke verklaring van [medeverdachte]: “[medeverdachte] vroeg aan mij of ik het zakje wilde open maken. Ik vond dat niet normaal maar ik kon op dat moment de situatie niet meer veranderen. Ik wilde het zakje met daarin de cocaïne open maken. [medeverdachte] vroeg aan mij of het goed spul was. Ik zei dat ik dat niet wist. Ik zei dat het snuifcoke was. Ik had de knoop inmiddels open gemaakt met mijn handen. Ik zag toen dat er wit poeder in het zakje zat. Ik herkende dit als cocaïne. Ik heb namelijk in het verleden cocaïne gebruikt. Zodoende kan ik cocaïne wel herkennen.” Daarnaast overweegt de rechtbank dat zowel [medeverdachte] als [getuige] uitvoerig hebben verklaard dat [medeverdachte] een cocaïnedealer was, welk gegeven wordt ondersteund door de uitkomsten van het onderzoek inzake de ingezette bijzondere opsporingsmethoden en –bevoegdheden. Daarnaast bevat het dossier geen enkele aanwijzing dat ook maar iemand van de verdachten ervan uitgaat dat de bal die wordt afgeleverd geen cocaïne zou bevatten. Ook [medeverdachte] heeft vastgesteld dat de bal cocaïne betrof. Hij verklaart daarover dat [medeverdachte] de cocaïne aan hem heeft laten zien, dat hij vaker cocaïne bij [medeverdachte] heeft zien liggen en dat hij gelet op zijn verleden cocaïne kan herkennen. Voorts vermeldt [medeverdachte] dat de bal op dezelfde wijze is verpakt als cocaïneballen waarvan hij had gezien dat [medeverdachte] die eerder heeft gemaakt en dat [medeverdachte] de bal in zijn broeksband bewaarde, hetgeen de rechtbank sterkt in haar overtuiging dat het hier gaat om het vervoer van verboden en kostbare drugsbevattende middelen, gelet op de wijze waarop [medeverdachte] de bal probeert te verbergen tijdens het vervoer. F. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat: A. hij op 5 november 2007 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer telefoons en sierraden en een hoeveelheid cocaïne toebehorende aan S.R. [medeverdachte] en/of [medeverdachte], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen S.R. [medeverdachte] en A.[medeverdachte], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad zichzelf en zijn mededaders het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging hierin bestond dat verdachte en zijn mededaders -een vuurwapen hebben gedrukt tegen het hoofd van die [medeverdachte] en -een hoeveelheid cocaïne hebben weggenomen en -die [medeverdachte] hebben vastgepakt en die [medeverdachte] naar de grond hebben getrokken en -een vuurwapen hebben gericht op het gezicht, althans het lichaam van die [medeverdachte] en -die [medeverdachte] meermalen hebben getrapt tegen het lichaam. VRIJSPRAAK VAN HET MEER OF ANDERS TENLASTEGELEGDE Van het onder A. meer of anders en het onder B. ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: Het medeplegen van diefstal met geweld, strafbaar gesteld bij de artikelen 312 juncto 47 Wetboek van Strafrecht. Het feit en de verdachte zijn deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. De rechtbank acht het bewezenverklaarde buitengewoon ernstig. Deelname aan activiteiten rond de handel in cocaïne waarbij, naar als algemeen bekend mag worden verondersteld, veelvuldig geweld wordt gebruikt, is uiterst verwerpelijk. Dat de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden in een woonwijk acht de rechtbank een verzwarende omstandigheid nu burgers zich daar in het algemeen veilig moeten kunnen voelen en gevrijwaard dienen te blijven van het soort geweldadigheden dat verdachte mede heeft veroorzaakt. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank de straf zoals door de officier van justitie geëist passend en geboden. Bij haar beslissing heeft de rechtbank –ten nadele van verdachte- rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 16 april 2008. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het onder A. ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het onder A. meer of anders en onder B ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht. Aldus gewezen door mr. J.P.C. Obbink, voorzitter, mrs. M.C.P. de Ridder en M.A. Wijnands-Veninga, rechters, in tegenwoordigheid van E.M. Scheffer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 mei 2008.