Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9128

Datum uitspraak2008-05-25
Datum gepubliceerd2008-08-05
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/14485
Statusgepubliceerd


Indicatie

Staandehouding / redelijk vermoeden van illegaal verblijf / rechtmatigheid staandehouding
Eiser is staande gehouden bij een multidisciplinaire controle genaamd “Ochtendgloren” in een bus voor internationaal personenvervoer 100 kilometer van de grens. Het vermoeden van illegaal verblijf was gebaseerd op de ambtshalve bekende informatie dat in dit soort bussen regelmatig personen worden aangetroffen die zich illegaal toegang tot Nederland proberen te verschaffen. Zo zijn er dit jaar alleen al 30 personen zonder rechtmatige verblijfstitel in deze bussen aangetroffen. Op basis van de door verweerder verschafte gegevens schat de rechtbank dat de Koninklijke Marechaussee, vanaf het begin van het jaar tot en met eisers staandehouding op 18 april 2008, minstens 15.000 grensgangers heeft gecontroleerd in het gebied waar ook de bus van eiser is gecontroleerd. Daarbij zijn slechts 30 vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf aangetroffen, dat wil zeggen twee per duizend. Dit percentage is te klein is om naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden van illegaal verblijf op te leveren ten aanzien van de passagiers van deze bussen. Derhalve is de staandehouding van eiser geschied in strijd met artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000. (Afdeling 30 december 2004 LJN AS4591 en 28 september 2007 LJN BB5258). Verweerder heeft naar de bewaringsgronden verwezen om zijn belang bij voortzetting van de maatregel te onderbouwen ondanks de onrechtmatige staandehouding. Gelet op de belangen ter bescherming waarvan het betrokken voorschrift strekt, in het bijzonder daartoe dat in Nederland verblijvende personen gevrijwaard blijven van willekeurige of discriminatoire toepassing van de ingrijpende bevoegdheid van staandehouding, is de maatregel van bewaring bij afweging van de daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd. Beroepgegrond, opheffing van maatregel en toekenning van schadevergoeding.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken Uitspraak op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 94 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) reg. nr.: AWB 08/14485 V-nr.: 272.196.2861 inzake: [eiser], geboren op [geboortedatum] 1965, van (gestelde) Ghanese nationaliteit, verblijvende in het Detentiecentrum te Zaandam, eiser, gemachtigde: mr. B. Snoeij, advocaat te Amsterdam, tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. Ch. R. Vink, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie . I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Op 18 april 2008 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Bij beroepschrift van 23 april 2008 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 strekt het beroep tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 7 mei 2008. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig S.M. Nikolopoulos als tolk in de Engelse taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten. Op 9 mei 2008 heeft de rechtbank het onderzoek heropend teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verschaffen. Bij faxbericht van 14 mei 2008 heeft verweerder nadere informatie aan de rechtbank gezonden. Bij faxbericht van diezelfde datum heeft eiser hierop gereageerd. Bij faxbericht van 15 mei 2008 heeft de rechtbank verweerder wederom verzocht om nadere informatie. Bij faxbericht van 16 mei 2008 heeft verweerder nadere informatie verstrekt. Bij faxbericht van diezelfde datum heeft eiser daarop gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten nadat partijen schriftelijk toestemming hebben verleend de zaak zonder nadere zitting af te doen. II. OVERWEGINGEN Eiser heeft het volgende – zakelijk weergegeven – aangevoerd. Verweerder handelt onvoldoende voortvarend. Eiser was reeds bij zijn staandehouding in het bezit van een Duits verblijfsdocument (‘Duldung’), geldig tot en met 30 april 2008. Verweerder heeft echter eerst op 26 april 2008 de op eiser betrekking hebbende stukken naar het Bureau Dublin verzonden. Daarnaast is niet duidelijk of de staandehouding conform de regels is geschied. Zo verschaft het proces-verbaal (stuk 2) geen informatie over de plaats waar de bus waarin eiser zich bevond, is gecontroleerd. Noch wordt duidelijk op welke wijze de controle is uitgevoerd. Verweerder heeft het volgende – zakelijk weergegeven – aangevoerd. Ten aanzien van de plaats waar de controle is uitgevoerd, wijst verweerder erop dat uit het proces-verbaal blijkt dat dit ter hoogte van hectometerpaal 117 langs de A1 is geschied. Nu het dossier geen bijzonderheden vermeldt, gaat verweerder ervan uit dat de gehele bus is gecontroleerd. Wat de Dublin-claim op Duitsland betreft, stelt verweerder dat dit vanwege eisers Duldung niet lang zou hoeven duren. De rechtbank overweegt het volgende. Eiser heeft de rechtmatigheid van de staandehouding bestreden. Daartoe heeft hij onder meer gesteld dat er geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond voorafgaande aan eisers staandehouding. In het proces-verbaal van staandehouding van 18 april 2008 is onder meer het volgende geschreven: “Ambtshalve is ons bekend dat zich in deze internationale bus met regelmaat personen bevinden welke zich illegaal toegang verschaffen tot Nederland.” Naar aanleiding van de vragen die de rechtbank aan verweerder heeft gesteld bij de heropening van het onderzoek op 9 mei 2008 is gebleken dat eiser niet is staande gehouden in het kader van het Mobiel Toezicht Vreemdelingen kort na het passeren van de grens, maar tijdens een multidisciplinaire controle die gecoördineerd wordt door het Korps Landelijke Politiediensten en de Koninklijke Marechaussee, genaamd “Ochtendgloren”. In het aanvullende proces-verbaal van 13 mei 2008 is hieromtrent het volgende gerelateerd: “In het proces-verbaal wordt gesproken over dat ons ambtshalve bekend is dat er zich in deze bewuste bus regelmatig personen bevinden welke zich illegaal toegang tot Nederland verschaffen. Deze informatie is gebaseerd op het feit dat dit jaar alleen al 30 personen zonder rechtmatige verblijfstitel voor het schengen-gebied in deze bussen zijn aangetroffen. Bij een dergelijke controle worden altijd alle inzittende van de bus gecontroleerd. Naar aanleiding hiervan heeft de rechtbank op 15 mei 2008 onder meer de volgende nadere vraag gesteld: “Er zijn dit jaar 30 vreemdelingen op dergelijke bussen aangetroffen. Wat is de verhouding tussen het aantal gecontroleerde bussen en het aantal daarbij aangetroffen vreemdelingen [sc. zonder rechtmatig verblijf]? Verweerder heeft ter beantwoording van deze vraag een door de Koninklijke Marechaussee op 16 mei 2008 opgemaakt proces-verbaal overgelegd. Daarin is het volgende gesteld: “Op weekbasis passeren ongeveer 55 bussen op verschillende grensovergangen tussen Duitsland en Nederland in het werkgebied van de Brigade der Koninklijke Marechaussee Oostgrens Noord, die een lijndienst onderhouden tussen verschillende delen van Europa. Dit kan bijvoorbeeld zijn vanuit Scandinavië, Oost-Europa en Duitsland. Uit ervaring blijkt dat in dit soort bussen regelmatig vreemdelingen worden aangetroffen die niet voldoen aan de voorwaarden voor binnenkomst in Nederland. In het kader van het MTV [Mobiel Toezicht Vreemdelingen] controle worden deze bussen zoveel mogelijk gecontroleerd. Ook kunnen personen worden aangetroffen tijdens gelijksoortige operaties als operatie “Ochtendgloren”. Gelet op het voorgaande overweegt de rechtbank als volgt. Vanaf het begin van het jaar tot en met eisers staandehouding op 18 april 2008 zullen ongeveer 880 bussen de grens zijn gepasseerd in het gebied van dit onderdeel van de Koninklijke Marechaussee. Dit soort bussen heeft tussen de 50 en 90 zitplaatsen. Zelfs indien deze bussen gemiddeld maar met een halve bezetting zouden rijden, dan kan worden het totale aantal over de grens vervoerde personen in dit gebied tot 18 april 2008 worden geschat op minstens 30.000. Nu deze bussen zo veel als mogelijk worden gecontroleerd in het kader van het Mobiel Vreemdelingentoezicht, schat de rechtbank dat de Koninklijke Marechaussee in dit gebied in die periode minstens 15.000 grensgangers heeft gecontroleerd. Daarbij zijn slechts 30 vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf aangetroffen, 2 per duizend. De rechtbank is dan ook met eiser van oordeel dat dit percentage naar objectieve maatstaven gemeten, te klein is om een redelijk vermoeden van illegaal verblijf op te leveren ten aanzien van de passagiers van deze bussen. Derhalve is de staandehouding van eiser geschied in strijd met artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) heeft overwogen in haar uitspraak van 30 december 2004 (JV 2005/81), maakt de onrechtmatigheid van de staandehouding de daaropvolgende inbewaringstelling, indien aan alle in de wet gestelde vereisten daarvoor is voldaan, eerst onrechtmatig indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De staatssecretaris heeft geen belangen gesteld op grond waarvan het niet nakomen van de uit artikel 50, eerste lid, van de Vw voortvloeiende verplichting niet aan de rechtmatigheid van de bewaring in de weg staat, althans het verwijzen naar de gronden van de bewaring acht de rechtbank daartoe in casu ontoereikend. Gelet hierop en gezien de belangen ter bescherming waarvan het betrokken voorschrift strekt, in het bijzonder daartoe dat in Nederland verblijvende personen gevrijwaard blijven van willekeurige of discriminatoire toepassing van de ingrijpende bevoegdheid van staandehouding, is de maatregel van bewaring bij afweging van de daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd te achten. De rechtbank verwijst in dit kader nog naar de uitspraak van de AbRS van 28 september 2007 (JV 2007/505). Reeds hieruit volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 vanaf de dag van de oplegging van de maatregel. Eisers standpunt ten aanzien van de voortvarendheid behoeft derhalve geen verdere bespreking. Daarom wordt het beroep gegrond verklaard en wordt de opheffing van de bewaring bevolen, ingaande 27 mei 2008. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 95,-- per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest en € 70,-- per dag dat eiser in het Huis van Bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal € 2.735,-- (3 maal € 95,-- plus 35 maal € 70,--). Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1). III. BESLISSING De rechtbank - verklaart het beroep gegrond; - beveelt dat de bewaring ingaande 27 mei 2008 wordt opgeheven; - veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 2.735,-- (zegge: zevenentwintighonderdvijfendertig euro), te betalen aan eiser; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank. Deze uitspraak is gedaan door mr. O.L.H.W.I. Korte, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Sijbrands, griffier, en uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2008. De griffier is buiten staat om te ondertekenen. Afschrift verzonden op: Conc.: AS Coll: D: B Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.