Jurisprudentie
BD9124
Datum uitspraak2008-06-09
Datum gepubliceerd2008-08-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.620046-05
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.620046-05
Statusgepubliceerd
Indicatie
ontvankelijkheid OM
redelijke termijn
(on)rechtmatig verkregen bewijs
strafmaatmotivering
Uitspraak
RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.620046-05 (P)
Datum: 9 juni 2008
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
te[medeverdachte][verdachte],
[geboortedatum],
[woonplaats].
ONDERZOEK VAN DE ZAAK
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek is gehouden ter openbare terechtzitting van 26 mei 2008.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Iedema, en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. G.I. Roos,
advocaat te Almere, als gemachtigd raadsman naar voren is gebracht.
NIET-ONTVANKELIJKHEID VAN HET OPENBAAR MINISTERIE
De raadsman heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging tegen de verdachte vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen deze vervolging heeft plaatsgehad.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Zij is weliswaar met de raadsman van oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, maar overweegt dat blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dit slechts in zeer uitzonderlijke gevallen tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dient te leiden. Een dergelijk uitzonderlijk geval acht zij hier niet aan de orde.
TENLASTELEGGING
De verdachte is, bij ter terechtzitting van 26 mei 2008 gewijzigde tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2005 tot en met 13 juli 2005 in de gemeente Almere, in elk geval in Nederland, en/of op de Canarische Eilanden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medever[medeverdachte] en/of [medeverd[medeverdachte] en/of (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 1100 kilogram althans van ongeveer 925,3 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjies een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft/ hebben hij en/of een of meer van zijn mededader(s) opzettelijk (onder andere)
- een boot geregeld en/of geleverd en/of
- spullen gekocht voor reparaties aan de boot en/of
- (een) telefoon(s) gekocht en/of
- de hasjiesj geregeld en/of
- de bemanning van de boot geregeld en/of
- geld geregeld,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2005 tot en met 13 juli 2005 in de gemeente Almere, in elk geval in Nederland en als Nederlander in het buitenland (te weten Duitsland en/of op de Canarische Eilanden en/of in de Marokkaanse kustwateren en/of op volle zee) tezamen en in vereniging met [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medever[medeverdachte] en/of [medeverd[medeverdachte] en/of (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of vertrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 1100 kilogram, althans van ongeveer 925,3 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2.
hij in de periode van 1 januari 2005 tot en met 6 september 2005 in de gemeente Almere, in elk geval in Nederland, en/of op Sint Vincent en/of Beqia, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van de cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/ die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).
BEWIJS
Met partijen is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen verdachte onder 2. ten laste is gelegd, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De verdachte dient van het onder 1. primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. Zakelijk weergegeven is verdachte primair verweten dat hij samen met anderen heeft gepoogd ongeveer 1100 dan wel 925 kilogram hasjiesj in Nederland in te voeren. Dat betreft de hoeveelheid hasjiesj die is aangetroffen aan boord van [...].
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel, dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor is dat het de bedoeling was de hasjiesj in Nederland in te voeren.
Tegenover de verklaring van het bemanningslid [medeverdachte] dat de kapitein hem de opdracht had gegeven [...] naar Nederland te varen (welke opdracht niet uitsluit dat de lading onderweg elders wordt afgezet of overgedragen), waarop de officier van justitie haar standpunt in het bijzonder baseert, staat het aan boord gevonden briefje met daarop geschreven de coördinaten 51°00' N 9°20' W, overeenkomend met een plaats op zee ten zuiden van Ierland, en de woorden “Katana” en “Heading north”. Niet uit te sluiten valt, dat het de bedoeling was op zee op betreffende locatie de lading hasjiesj over te zetten op een schip met de naam Katana. [medev[medeverdachte]achte] heeft verklaard, dat hij “later” van [medeverdachte] heeft gehoord dat de lading van [...] naar een hem onbekende bestemming in Engeland had gemoeten. [medeverdachte] heeft verklaard, dat [...] ten tijde van de entering niet richting Portugal voer, maar richting Engeland/Ierland. Ook de vader van de vriendin van [betrokke[getuige] heeft verklaard, dat hij van [betrokke[getuige] had gehoord dat “dat spul” met een boot naar Engeland zou worden gevaren vanuit Portugal. Ook in een OVC gesprek is sprake van Engeland en een Engelsman.
Ten aanzien van het onder 1. subsidiair tenlastegelegde overweegt de rechtbank als volgt.
De raadsman heeft aangevoerd, dat de informatie verkregen uit de OVC gesprekken van het bewijs dient te worden uitgesloten, omdat het oorspronkelijke bevel van 11 mei 2005 ontbreekt, evenals de machtigingen van de rechter-commissaris voor dat bevel en de verlengingen.
Dit verweer slaagt niet. Op zich is juist, dat dat bevel alsmede de onderliggende machtigingen in kopie ontbreken in het zogenaamde Methodiekendossier van de politie, waarnaar de raadsman heeft verwezen. De machtigingen van de rechter-commissaris tot verlening resp. verlenging van 11 mei 2005, 7 juni 2005 en 5 juli 2005 bevinden zich in het afzonderlijke BOB dossier (band III, na tabblad 126L). Daarin bevinden zich ook het bevel van de officier van justitie tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie met een technisch hulpmiddel (OVC) van 11 mei 2005 en de bevelen tot verlenging van 7 juni 2005 en gedateerd 4 juli 2005, doch blijkens het proces-verbaal van methodieken op 5 juli 2005 te 14:34 uur per fax verzonden aan de politie. Eveneens bevindt zich daarin het verzoek machtiging tot verlenging van het bevel OVC van de officier van justitie aan de rechter-commissaris van 4 juli 2005. Gezien de verwijzing in het verlengingsbevel gedateerd 4 juli 2005 naar de machtiging van de rechter-commissaris van 5 juli 2005, in combinatie met dat verzendtijdstip, is niet aannemelijk dat dat bevel is gegeven zonder machtiging; kennelijk is over het hoofd gezien de dagtekening van het bevel aan te passen, terwijl in het bevel wel de dagtekening van de machtiging is aangepast.
De raadsman heeft aangevoerd dat hetgeen in beslag is genomen op [...] door de Spaanse en Portugese autoriteiten van het bewijs dient te worden uitgesloten, omdat deze inbeslagname op basis van door Nederland verstrekte onjuiste informatie heeft plaatsgevonden.
De rechtbank kan zich in dit standpunt niet vinden en overweegt daartoe dat op basis van de onderzoeksbevindingen op het moment van het geven van de informatie de vervolgende instantie hierop haar vermoeden heeft mogen baseren zoals weergegeven in die aan de Portugese autoriteiten gegeven informatie.
De raadsman heeft aangevoerd dat de informatie verkregen uit de OVC-gesprekken van het bewijs dient te worden uitgesloten, omdat de verdediging onvoldoende in staat is geweest de gesprekken te beluisteren en te toetsen.
Dienaangaande overweegt de rechtbank dat de weergave van de OVC-gesprekken in de vorm van CD-roms onderdeel uitmaakten van het dossier, dat verdachte en zijn raadsman in de gelegenheid zijn gesteld, van welke gelegenheid gebruik is gemaakt, de aan het dossier toegevoegde CD-roms te beluisteren en te vergelijken met het proces-verbaal, dat een deel van de CD-roms uiteindelijk is beluisterd tijdens het onderzoek ter terechtzitting en dat de verdediging op vragen van de voorzitter of met deze gedeeltelijke beluistering kon worden volstaan, bevestigend heeft geantwoord. De voorzitter heeft vervolgens met instemming van partijen te kennen gegeven dat het dossier geacht wordt integraal te zijn voorgehouden.
Ten aanzien van de opgeworpen vraag of de zich in het dossier bevindende versie inhoudelijk overeenstemt met de oorspronkelijke opname van die gesprekken, overweegt de rechtbank dat zij geen reden heeft om te twijfelen aan het ter terechtzitting van 26 mei 2008 door de officier van justitie overgelegd proces-verbaal van brigadier van politie [brigadier]. In dit proces-verbaal verklaart [brigadier] op ambtseed dat de originele files (geluidsbestanden) zijn overgezet naar zogenaamde MP3-files en opgeslagen op CD-rom, teneinde de opname(s) met behulp van meer gestandaardiseerde PC-software te kunnen beluisteren, en dat de met het origineel uitgevoerde bewerkingen niet hebben ingegrepen in de inhoud van de opgenomen vertrouwelijke communicatie. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de inhoud van de betreffende CD-roms mag worden gebezigd voor het bewijs.
De raadsman heeft aangevoerd dat de entering van [...] onrechtmatig is geweest, omdat er blijkens de zich in het dossier bevindende autorisaties door Nederland autorisatie aan Portugal is verleend en niet aan de Spaanse militaire eenheden die bij de entering aanwezig waren. Ook om deze reden dient bewijsuitsluiting te volgen, aldus de raadsman.
Ook dit verweer wordt door de rechtbank verworpen. De rechtbank leidt uit de twee machtigingen die zich in het dossier bevinden, voorzien van een faxdatum van 1 juli 2005, respectievelijk van 6 juli 2005, af dat de regering van Portugal door Nederland is gemachtigd om een tegen [...] gerichte actie uit te voeren met (oorlogs)schepen en (militaire) vliegtuigen duidelijk gemarkeerd en herkenbaar in dienst van de regering van Portugal én van de regering van Spanje. Gebleken is dat de entering is uitgevoerd door een onder Spaanse vlag varend schip in aanwezigheid van Spaanse én Portugese autoriteiten zodat de entering rechtmatig is te beschouwen en vallend binnen het kader van het verzoek en de machtigingen.
A. Bewijsmiddelen
De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de- navolgende- overwegingen ten aanzien van het bewijs, verwijzen naar
A.1 de doorgenummerde pagina’s van de afzonderlijke processen-verbaal die bij het in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van relaas met het nummer 2005011105 zijn gevoegd, gesloten en getekend door M.J. [brigadier], brigadier van politie, werkzaam bij de Regionale Recherche Dienst van de Divisie Recherche van de regiopolitie Flevoland op 29 november 2005 (aangeduid als: PV p.);
A.2 de processen-verbaal en andere stukken, ontvangen van het Portugese parket van de Procureur-generaal, Centrale afdeling voor opsporingsonderzoek en strafvervolging nummer 27/06.9TELSB, naar aanleiding van het rechtshulpverzoek van de Nederlandse officier van justitie nummer 16/05 (aangeduid als: rechtshulpverzoek 1 p. );
A.3 de processen-verbaal van verhoor als getuige van [getuige] en [b[betrokken[beman[betrokkene] op 9 mei 2006 en van [medeverdachte] op 10 mei 2006 in Portugal in het kader van het rechtshulpverzoek van de rechter-commissaris van 7 februari 2006, ontvangen van het Portugese parket van de Procureur-generaal, Centrale afdeling voor opsporingsonderzoek en strafvervolging, nummer 20/06.2TELSB (aangeduid als: rechtshulpverzoek 2, p.);
A.4 de (drie) CD’s met MP3-bestanden van afgeluisterde gesprekken die zijn toegevoegd aan het dossier;
A.5 het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen inzake opnemen vertrouwelijke communicatie met nummer 2005011105, gesloten en getekend op 26 november 2008 door M.J. [brigadier], brigadier van politie, werkzaam bij de regionale recherche dienst van de Divisie Recherche van de regiopolitie Flevoland.
B. Vaststaande feiten
Het Nederlandse zeiljacht [...] is eigendo[...] [naam bedrijf], gevestigd en kantoorhoudende te Almere. Directeur en groot aandeelhouder van deze BV is [getuige] [getuige] .
Tussen 29 maart 2005 en 13 mei 2005 is [...] aanwezig geweest in de Portugese haven [....]. Op 13 mei 2005 heeft [...] [....] verlaten. Vanaf 20 mei 2005 heeft [...] verbleven op Lanzarote (Canarische eilanden).
[medev[medeverdachte]achte], [medeverdachte], [medeverdachte] en [betrokke[getuige] zijn op 23 juni 2005 per vliegtuig gereisd van Düsseldorf (Duitsland) naar Lanzarote. Op 25 juni 2005 heeft [b[betrokken[beman[betrokkene] zich bij hen gevoegd. Na het afronden van werkzaamheden aan [...] hebben [medev[medeverdachte]achte] en [betrokke[getuige] Lanzarote op 26 juni 2005 per vliegtuig verlaten.
Het Nederlandse zeiljacht [...] is op 30 juni 2005 uitgevaren van Lanzarote in noordoostelijke richting, recht op de Marokkaanse kust aan. De bewegingen van [...] zijn gevolgd door de Portugese autoriteiten in samenwerking met Spaanse autoriteiten. Tijdens een kort verblijf in de Spaanse haven van Barbate van 10 tot 11 juli 2005 is vastgesteld dat [getuige] een van de bemanningsleden was en zijn de andere twee bemanningsleden, die later zijn geïdentificeerd als [medeverdachte] en [b[betrokken[beman[betrokkene], gefotografeerd.
De Nederlandse officier van justitie heeft de Portugese autoriteiten op 1 juli 2005 per fax toestemming gegeven als bedoeld in artikel 17 van het Verdrag tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen (Trb. 1990, 94) om [...] –kortweg– te enteren en te doorzoeken, en daarbij gebruik te maken van Portugese (militaire) schepen en vliegtuigen, en bij fax, verzonden op 6 juli 2005 , hen daarbij (tevens) gemachtigd gebruik te maken van Spaanse (militaire) schepen en vliegtuigen.
In de ochtend van 13 juli 2005 is op korte afstand van de Marokkaanse kust nabij de Marokkaanse stad Larache (El Aaraich) lading overgebracht op [...] .
Door de Spaanse Dienst Douanetoezicht is vervolgens vastgesteld dat [...] dieper in het water lag dan toen ze uit Barbate was vertrokken .
Op 13 juli 2005 omstreeks 10:50 uur Portugese tijd is [...] op volle zee op de positie 35°30' N en 06°40' W geënterd door de Portugese autoriteiten met behulp van Spaanse functionarissen en een Spaans douaneschip, en opgebracht naar de Portugese haven Faro. De bemanningsleden, [medeverdachte], [medeverdachte] en [b[betrokkene]n[betrokkene], zijn aangehouden. Aan boord zijn 33 balen en een pak aangetroffen, bevattende ongeveer 925 kg hasjiesj .
C. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte onderdeel uitmaakte van de groep personen die getracht heeft de partij hasjiesj aan boord van [...] naar Nederland te brengen, althans dat verdachte deze partij op een zeilschip onder Nederlandse vlag heeft vervoerd en voorhanden heeft gehad. De officier van justitie heeft –rekening houdende met de termijnoverschrijding– veroordeling van verdachte gevorderd terzake het primair ten laste gelegde tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van tweeënhalf jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- terugggave van de inbeslaggenomen twee telefoons aan de verdachte.
D. Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft betrokkenheid bij de hasjiesj aan boord van [...] ontkend en zich beroepen op zijn zwijgrecht.
De raadsman heeft aangevoerd dat een aantal bewijsmiddelen moet worden uitgesloten. Deze standpunten zijn hiervoor reeds besproken. Verder heeft de raadsman het standpunt ingenomen dat er geen bewijs is dat verdachte iets te maken heeft met het vervoer en voorhanden hebben van de partij hasjiesj aan boord van [...]. In dit verband is onder meer aangevoerd, dat in het OVC gesprek van 21 juni 2005 niet duidelijk is welke persoon wat heeft gezegd. Verder is aangevoerd, dat verdachte in de tenlastegelegde periode niet aan boord van [...] is geweest, dat er geen bewijs is voor deelname van verdachte in de tenlastegelegde periode aan bewuste en nauwe samenwerking met betrekking tot hasjiesj aan boord van [...] en dat van tapgesprekken niet is vast te stellen dat die over hasjiesh gaan.
E. Bespreking standpunten
Uit observaties, tapgesprekken en verklaringen is gebleken, dat [medeverdachte] en de (middellijke) eigenaar van [...], [getuige], elkaar kennen en regelmatig contact met elkaar hebben gehad voorafgaand aan de op 13 juli 2005 geëindigde reis van [...] en daarna, nadat de entering bekend was geworden bij [medeverdachte] en [getuige].
Uit de verklaringen van [getuige] blijkt, dat [medeverdachte] de centrale figuur is geweest in het (door [getuige] als “huren” omschreven), regelen van gebruik van en bemanning voor [...], zowel voor de in mei 2005 begonnen (als gevolg van stormachtige omstandigheden en schade aan het schip afgebroken) eerste reis van [...] als voor de reis die is geëindigd met de entering op 13 juli 2005 . Zo heeft [medeverdachte] toegezegd de “huur” voor de tweede reis van [...] te betalen en heeft hij alle onkosten betaald , alsmede extra investeringen, waaronder in een satelliettelefoon , en het liggeld van [...] in Lanzarote . Bij de doorzoeking van het bedrijfspand van [medeverdachte] is een brief aangetroffen van de verzekeraar van [...] aan [naam bedrijf]., gericht aan de heer [getuige], inzake de schade aan [...] op 18 mei 2005 plus een handgeschreven schadeopgave .
Uit de verklaringen van [betrokke[getuige] en [medev[medeverdachte]achte] blijkt, dat er overleg is geweest tussen deze beide heren, [medeverdachte] en [medeverdachte] over de bemanning van [...].
[medev[medeverdachte]achte] heeft verklaard, dat hij voor [medeverdachte] de bemanning van [...] heeft geregeld en dat [medeverdachte] een transport met hasjiesj voor een Marokkaan uit Naarden wilde vervoeren na de schade aan [...] in mei 2005 . Volgens [medev[medeverdachte]achte] heeft [medeverdachte] [bemanningslid] voorgesteld als bemanningslid, en heeft [medeverdachte] hem toen gevraagd, waarop [bemanningslid] is overgevlogen van het Caraïbische gebied naar Duitsland. [medev[medeverdachte]achte] heeft verder verklaard dat hij van [medeverdachte] had gehoord dat er iemand namens die Marokkaan zou komen aan boord van [...] (dat bleek [b[betrokken[beman[betrokkene] te zijn geweest, die door [medev[medeverdachte]achte] is gezien en herkend). [medev[medeverdachte]achte] heeft verklaard dat hij aan boord van [...] op Lanzarote met die [betrokkene] heeft gesproken over het transport van hasjiesj en dat [betrokkene] toen heeft gezegd dat hij instructies zou krijgen over zijn spaanse GSM . Verder heeft [medeverdachte] verklaard, dat [medeverdachte] alle kosten heeft betaald .
[getuige] heeft onder meer (een afgeluisterd ) telefonisch contact gehad met [medeverdachte] (op 20 juni 2005), waarin ter sprake komt dat er wel eens heel snel wat werk los kon komen, waarschijnlijk binnen enkele dagen. Hij verklaart dat dit betrekking heeft op [...] . Verder verklaart [getuige] dat hij tussen 8 juli 2005 en 11 juli 2005 een aantal sms-berichten heeft ontvangen van de boot en doorgestuurd aan een persoon ([medev[medeverdachte]achte] heeft verklaard dat hij dat is ) dan wel van die persoon naar de boot, welke berichten er over gingen of [...] al beladen was met hasjiesj .
In opgenomen vertrouwelijke communicatie van 16 juni 2005 heeft [medeverdachte] in zijn auto, gezien het tijdstip en de rijrichting op weg naar de ontmoeting van die dag met onder meer [medev[medeverdachte]achte], met[betrokkene]e[betrokkene] besproken wat hij tegen [medeverdachte] kan zeggen. Kennelijk in dat verband is gezegd: "Nou dan kan je terugkomen en dan kun je 3 ton hash gaan laden" .
Op 16 juni 2005 en 20 juni 2005 is geobserveerd dat [medeverdachte], [medev[medeverdachte]achte] en/of [getuige] elkaar hebben ontmoet. Op 16 juni 2005 heeft een observant gehoord dat [medeverdachte] tegen [medeverdachte] heeft gezegd: "dus met zekerheid over veertien dagen." Over deze ontmoetingen heeft [medev[medeverdachte]achte] verklaard dat dat ontmoetingen waren ter voorbereiding van de (tweede) reis van [...], waarbij over onder meer het zeilklaar maken, de bemanning en de kosten is gesproken .
In opgenomen vertrouwelijke communicatie op 17 juni 2005 omstreeks 15:00 uur heeft [medeverdachte] het tegen [getuige] [getuige] over een vaststaande datum . Zij zijn dan samen op weg naar Zaandam om spullen voor [...] te kopen.
Op 21 juni 2005 tussen 9:27 uur en 12:25 uur zijn gesprekken in de auto van [medeverdachte] opgenomen via het bijzonder opsporingsmiddel OVC. Aan die gesprekken hebben drie personen deelgenomen: [medeverdachte], [medeverdachte] en [medeverdachte] . Tijdens deze gesprekken wordt over meerdere zaken en meerdere boten gesproken. Over één lading die door één (niet met name genoemde) boot die op Lanzarote ligt, moet worden geladen, worden concrete afspraken gemaakt.
Op een gegeven moment ontstaat een twistgesprek over de hoeveelheid lading die met een niet met name genoemde boot meekan. Op dat onderwerp wordt aan het einde van het gesprek teruggekomen bij de afronding van het gesprek over de boot op Lanzarote. Daaruit wordt afgeleid dat deze discussie over [...] gaat.
[medeverdachte] zegt onder meer: "ik krijg het echt niet voor elkaar om minder te laaien hoor. (…) Je zei dat je boot vijf ton aan kon, weet je nog. (…) Het kon makkelijk vijf ton aan. Het probleem zat hem bij ons bij de rif en die kan gemakkelijk hebben dus we veranderen van verhalen."
[medeverdachte] heeft het over drie en een halve ton.
[medeverdachte] zegt: "Nee, drie ton is afgesproken." Dat herhaalt hij meerdere malen. Later zegt hij: "toen zeggen jullie nou dan wordt het drie ton, laaien we drie ton. Dat zijn jullie eigen woorden." [medeverdachte] geeft aan dat is uitgemeten dat er drie ton op de boot kan.
Verder komt ter sprake dat er bootjes "daarginder verderop" liggen, waarvan door [medeverdachte] wordt overwogen er een terug te sturen naar de Canarische eilanden, waar die met drie, vier weken kan zijn. Dan kunnen ze laaien en wegwezen. Uit het besprokene kan worden afgeleid, dat [medeverdachte] en anderen contacten onderhouden met derden (waaronder een zekere Hans) over mogelijke transporten met die boten naar Europa (Engeland wordt genoemd). [medeverdachte] heeft die derde(n) nog een week gegeven, kennelijk om het te regelen, en is in hen teleurgesteld.
[medeverdachte] zegt onder meer: "Ik zeg, ik geef je nog een week en anders stuur, dan komt er één terug, die gaat naar de Canarische eilanden, die is met drie, vier weken daar." en "Vijf dagen wachten we nog en eentje komt er terug, klaar. Er komt er één terug, die komt naar jullie toe. Die gaat naar de kanariepieten toe, [medeverdachte]. ja." [medeverdachte] antwoordt dan: "Ja oke" .
Later zegt [medeverdachte] tegen [medeverdachte]: "[medeverdachte], als wij zaterdag laaien of zondag he, dan gaat die andere (tweede) boot direct weg daar, direct, want die jongens staan te trappelen, die willen werken." Uit het verdere gesprek kan worden afgeleid dat met die jongens gedoeld wordt op bemanningen die liggen te wachten tot ze kunnen werken, opdat ze niet "leeg" terug moeten.
[medeverdachte] zegt dat hij gisteren (20 juni) naar Duitsland is geweest om te spreken met "een correcte jongen", "die heb al die bemanningsleden". Hij heeft "twee jongens die staan te springen om te werken ja, die willen centen verdienen." (Dan antwoord [medeverdachte]: "ja, dat moet je hebben." ) Later noemt [medeverdachte] de naam van die jongen: "[medeverdachte]."
In het gesprek komt verder ter sprake dat een bemanningslid wordt overgevlogen uit Sint [getuige] die staat te wachten en er al wordt afgehaald (kennelijk van een van de boten in het Caraïbisch gebied; uit de verklaring van [medev[medeverdachte]achte] blijkt dat hier wordt gedoeld op [bemanningslid] ).
In het gesprek komt een persoon die "[medeverdachte]" wordt genoemd, ter sprake. Deze persoon krijgt het Spaanse nummer mee dat in Marokko gebeld moet worden. Hij zal de "satfoon" bedienen en krijgt "alles" mee en "heb ook alle punten daar al" . De voornaam van [medeverdachte] ([betrokkene]) wordt meermaals genoemd in de gesprekken . Vervolgens wordt besproken of [medeverdachte] op zaterdag of zondag moet aankomen, en hoe die zich moet kleden tegenover de zeelui . Dat [medeverdachte] wordt aangestuurd door [medeverdachte] kan onder meer afgeleid worden uit zijn woorden: "Ik zat te denken om [betrokkene] zaterdag weg te sturen." , "[medeverdachte] wou ik zaterdag wegsturen." en "Laten we vrijdag wegvliegen, zorg ik dat [medeverdachte] zondag er is in plaats van zaterdag."
Wanneer ter sprake komt wanneer er geladen moet worden, vraagt [medeverdachte] aan [medeverdachte]: "Wanneer wil jij, want jij bent de opdrachtgever, wanneer wil jij dat wij naar (…) Dat moet je me zeggen."
[medeverdachte] antwoordt dan: "Uh, mag ik je dat straks, vanmiddag zeggen?"
[medeverdachte]: "Als ik het maar voor woensdag weet"
[medeverdachte]: "Ja voor morgen"
[medeverdachte]: "Want morgen zie ik (…)"
Afgesproken wordt dat [medeverdachte] [medeverdachte] een mail zal sturen :
[medeverdachte]: "Ik stuur jou mail, alleen maar met op de dag, dinsdag of woensdag, dat ze weggaan. Dus dan weet jij wat ik bedoel. Als ik er alleen maar dinsdag of maandag op zet."
[medeverdachte]: "Wacht even één tel. je stuurt mij alleen maar een mail, ja, wanneer er gelaaien wordt, meer niet. Dat wil ik weten."
[medeverdachte]: "Dat ze (…) moeten zijn."
[medeverdachte]. "Juist, dat ze bij jou moeten zijn, meer niet."
Aan het einde van het gesprek laait de twist over het gewicht van de lading nogmaals op . [medeverdachte] komt er op terug: "Effe zonder dolle, [medeverdachte]. Drie en een halve ton. Er kan wel vijf op zo'n ding. 't Is een achtendertig toch?" En later: "Hij heeft een waterverplaatsing van zeven ton. (…) Als ze zien dat ie te veel zakt, dan halen ze het er maar uit (…) dat zal ik wel zeggen. ik zeg: 'gooi er drie in en kijk en anders haal je er vijfhonderd' (…) nee het gaat niet om hongerig, het gaat om wat die gasten gepland (…) Ik ga het proberen, ik zal wel zeggen drie en een half en als het niet gaat moeten ze maar vijfhonderd terugnemen.".
Verder bevestigt [medeverdachte] aan het eind van het gesprek dat hij de dag door geeft dat ze er moeten zijn en dat hij zorgt voor de sticker.
Op 28 juni 2005 heeft een observatieteam gezien, dat [medeverdachte] en [medeverdachte] elkaar om 9:35 uur hebben ontmoet en gesproken op een carpoolplaats . Op 29 juni 2005 heeft een observatieteam gezien dat [medeverdachte] en [getuige] elkaar om 13.55 hebben ontmoet en gesproken op het parkeerterrein bij de zaak van [medeverdachte] in Almere . Op 29 juni 2005 om 13:56 belt [getuige] met [medev[medeverdachte]achte] en deelt [medeverdachte] mee: "we gaan vrijdag niet uit, we gaan zaterdag." Op 30 juni 2005 heeft een observatieteam gezien dat [medeverdachte], [medev[medeverdachte]achte] en [getuige] tussen 22:35 uur en 23:50 uur een ontmoeting hebben in Hengelo(O) .
[medev[medeverdachte]achte] heeft verklaard , dat hij uit de inhoud van het sms-bericht van 13 juli 2005 om 9:18 uur (“hebben gegeten en gedronken”) heeft begrepen, dat werd bedoeld dat de hasjiesj (aan boord van [...]) was geladen.
Op 13 juli 2005 vanaf 17.43 uur is door middel van OVC een telefoongesprek opgenomen, dat verdachte [medeverdachte] in zijn auto heeft gevoerd. Uit dit (eenzijdig opgenomen, alleen [medeverdachte] is hoorbaar) gesprek , wordt duidelijk, dat de opdrachtgever er boos over is dat maar een derde is geladen: “hoog op de poten bij mij, schreeuwen, brullen. Hij zegt [medeverdachte] jij zegt dat dat kan. Ik zeg dat kan ook. Ik weet het voor 100 miljoen procent zeker. Ik weet toch wat voor m² het is. Wat het opneemt per oppervlakte. (…) En nu nog niet een derde. (…) Want zijn mensen willen het niet, omdat het veel te weinig is. (…) Nee, die hadden alles gewoon bij hun. (…) Maar hun namen niet meer aan. Ze konden er niet meer in doen zeiden ze. (…) Je hebt dat ding van de week zelf gezien”.
Op 14 juli 2005 is de auto van [medev[medeverdachte]achte] bij [medeverdachte]s zaaksadres in Almere geweest tussen 12:08 en 15:04 uur. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij op 14 juli 2005 naar [medeverdachte] is gereden .
Op 14 juli vanaf 22.03 uur is met OVC een gesprek opgenomen tussen verdachte [medeverdachte] en[betrokkene]e[betrokkene] waarin [medeverdachte] zegt dat hij ze alle drie bij elkaar wil zetten, dat is het mooiste. [betrokkene] zegt dan: stevig aan de tand voelen, wie heeft dat besluit genomen. Als [betrokkene] dat besluit genomen, heeft, dat is hun man hoor. [medeverdachte] bevestigt dat [betrokkene] hun man is. [betrokkene] zegt nog: je weet dat je er drie moet laaien.
Op 15 juli 2005 vanaf 01.11 uur is met OVC een gesprek opgenomen tussen verdachte [medeverdachte] en[betrokkene]etrokkene] , waarbij wordt gesproken over de “hoop narigheid” die [medeverdachte] heeft gehad, en [medeverdachte] vervolgens spreekt over een bootlading waar iets mis mee is (dit verwacht je toch niet) die “precies de kosten voor de mensen” is. Vervolgens wordt besproken de gages te halveren: halve lading, halve gages. [medeverdachte] zegt ook nog: [getuige] krijgt ook de helft van de gage van de boot. Verder valt de naam [medeverdachte].
Op 15 juli 2005 om 10:51 uur stuurt [medev[medeverdachte]achte] een sms aan [medeverdachte] : “Hallo boys weet niet wat er gebeurt is maar wie heeft de beslissing genomen.”
Op 15 juli 2005 om 16:35 uur verneemt [medev[medeverdachte]achte] telefonisch via [medeverdachte] dat [medeverdachte] met de boot is aangehouden en in Portugal vast zit .
De vader van de vriendin van [betrokke[getuige] heeft verklaard , dat [betrokke[getuige] hem had verteld dat “dat spul” naar Engeland ging met een boot vanuit Portugal, dat er een boot in Portugal was gepakt, dat een maat van hem was gearresteerd en dat hij hoopte dat ze hem daarvoor niet zouden uitleveren.
Conclusies
Uit de besproken bewijsmiddelen blijkt van de nauwe betrokkenheid en centrale rol die verdachte [medeverdachte] heeft vervuld bij de organisatie van de reis: hij ontvangt van een opdrachtgever de opdracht en de datum van het transport, hij heeft de boot geregeld en stuurt de bemanning aan via [betrokke[getuige] en [medev[medeverdachte]achte].
De rechtbank is derhalve van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [medeverdachte] tezamen met anderen de aan boord van [...] aanwezige hasjiesj opzettelijk heeft vervoerd en aanwezig heeft gehad.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1. subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
hij omstreeks 13 juli 2005 als Nederlander in het buitenland (te weten op volle zee) tezamen en in vereniging met [medeverdachte] en [medeverdachte] en [medeverdachte] en anderen opzettelijk heeft vervoerd en aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 925,3 kilogram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
VRIJSPRAAK VAN HET MEER OF ANDERS TENLASTEGELEGDE
Van het onder 1. subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder B en C, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11, tweede lid, van de Opiumwet.
Het feit en de verdachte zijn deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 22 april 2008.
De rechtbank overweegt dat in deze zaak de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden, nu de zaak vanaf medio 2006 heeft stilgelegen en niet gebleken is dat vanaf die periode tot heden nadere onderzoekshandelingen zijn verricht. De rechtbank merkt op dat ze dit een kwalijke zaak vindt, aangezien de verdachte daardoor onnodig lang in onzekerheid heeft verkeerd omtrent het verloop van zijn strafzaak. Zij is van oordeel dat deze handelwijze van het Openbaar Ministerie verdisconteerd dient te worden in de aan de verdachte op te leggen straf.
De rechtbank overweegt dat zij aan de verdachte een gevangenisstraf van 15 maanden zou hebben opgelegd, indien er geen sprake was geweest van een overschrijding van de redelijke termijn. Gelet op de termijnoverschrijding acht zij thans een gevangenisstraf van 450 dagen, waarvan 309 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht alsmede een werkstraf van 120 uur, bij niet of niet volledig verrichten te vervangen door 60 dagen hechtenis, passend en geboden.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22b, 22c en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het onder 2. ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1. primair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1. subsidiair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1. subsidiair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 450 dagen.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 309 dagen, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 120 uren.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 60 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf .
De rechtbank gelast de teruggave aan de verdachte van de inbeslaggenomen twee telefoons.
Aldus gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mrs. A.W.M. van Hoof en G.E.A. Neppelenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van E.M. Scheffer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juni 2008.
Mr. Neppelenbroek voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.