Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9122

Datum uitspraak2008-06-09
Datum gepubliceerd2008-08-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.607443-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

ontvankelijkheid OM redelijke termijn


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnummer: 07.607443-05 Datum: 9 juni 2008 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen [verdachte], [geboortedatum], [woonplaats]. ONDERZOEK VAN DE ZAAK Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek is gehouden ter openbare terechtzitting van 26 mei 2008. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Iedema, en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte, mr. S.M. Milani, advocaat te Almere en door de verdachte naar voren is gebracht. NIET-ONTVANKELIJKHEID VAN HET OPENBAAR MINISTERIE De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging tegen de verdachte vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen deze vervolging heeft plaatsgehad. De rechtbank verwerpt dit verweer. Zij is weliswaar met de raadsvrouw van oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, maar overweegt dat blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dit slechts in zeer uitzonderlijke gevallen tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dient te leiden. Een dergelijk uitzonderlijk geval acht zij hier niet aan de orde. TENLASTELEGGING De verdachte is, bij ter terechtzitting van 26 mei 2008 gewijzigde tenlastelegging, ten laste gelegd dat: hij in de periode van 1 januari 2005 tot en met 13 juli 2005 in de gemeente Almere, in elk geval in Nederland, en/of op de Canarische Eilanden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 1100 kilogram althans van ongeveer 925,3 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjies een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft/ hebben hij en/of een of meer van zijn mededader(s) opzettelijk (onder andere) - een boot geregeld en/of geleverd en/of - spullen gekocht voor reparaties aan de boot en/of - (een) telefoon(s) gekocht en/of - de hasjiesj geregeld en/of - de bemanning van de boot geregeld en/of - geld geregeld, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2005 tot en met 13 juli 2005 in de gemeente Almere, in elk geval in Nederland en als Nederlander in het buitenland (te weten Duitsland en/of op de Canarische Eilanden en/of in de Marokkaanse kustwateren en/of op volle zee) tezamen en in vereniging met [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of vertrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 1100 kilogram, althans van ongeveer 925,3 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet. BEWIJS De verdachte dient van het primair en subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. De rechtbank overweegt dienaangaande dat uit de thans voorhanden zijnde stukken in het dossier is gebleken van onvoldoende wettig bewijs om te komen tot de vaststelling dat verdachte betrokken is geweest bij het thans aan de orde zijnde concrete strafbare feit. BESLISSING Het primair en subsidiair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Aldus gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mrs. A.W.M. van Hoof en G.E.A. Neppelenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van E.M. Scheffer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juni 2008. mr. G.E.A. Neppelenbroek en mr. E.M. Scheffer voornoemd waren buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.