Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9119

Datum uitspraak2008-07-17
Datum gepubliceerd2008-08-05
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/23224
Statusgepubliceerd


Indicatie

Presentatie in persoon / Soedan
In haar uitspraak van 24 juni 2008, AWB 08/19336, waarbij eveneens in geschil was of eiser in persoon zou worden gepresenteerd bij de Soedanese autoriteiten, heeft deze rechtbank en zittingsplaats geoordeeld dat uit het feit dat eiser niet op een lijst bij de Soedanese autoriteiten stond geregistreerd, niet kon worden afgeleid dat de geplande presentatie voor eiser op 24 juni 2008 geen doorgang zou vinden en dat verweerder vooralsnog in de gelegenheid gesteld diende te worden om deze presentatie af te wachten. Thans is gebleken dat de geplande presentatie in persoon van eiser bij de Soedanese autoriteiten om voor verweerder onbekende reden door de Soedanese vertegenwoordiging is geannuleerd. Voorts heeft verweerder desgevraagd niet kunnen aangeven op welke termijn er een nieuwe presentatiedatum voor eiser gepland zal worden en evenmin of de Soedanese autoriteiten recentelijk nog lp’s hebben verstrekt aan ongedocumenteerde vreemdelingen. Gelet op vorenstaande is de rechtbank met eiser van oordeel dat thans geen sprake is van een reëel zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Aan dit oordeel doet niet af dat verweerder afhankelijk is van de medewerking van de Soedanese autoriteiten.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken Uitspraak op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 96 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) reg. nr.: AWB 08/23224 V-nr.: 130.514.2325 inzake: [eiser], geboren op [geboortedatum] 1983, van (gestelde) Soedanese nationaliteit, verblijvende op de Detentieboot te Dordrecht, eiser, gemachtigde: mr. L.M. Weber, advocaat te Amsterdam, tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. A.M.C. de Haan, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Op 22 januari 2008 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Eerdere beroepen gericht tegen de oplegging dan wel voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel zijn door deze rechtbank en zittingsplaats ongegrond verklaard, laatstelijk bij uitspraak van 19 juni 2008. Bij beroepschrift van 27 juni 2008 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 15 juli 2008. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten. II. OVERWEGINGEN Eiser heeft onder meer het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. De voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel is niet gerechtvaardigd. Er is geen sprake van een reëel en concreet zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Volgens verweerder zou eiser op 24 juni 2008 in persoon bij de Soedanese autoriteiten worden gepresenteerd. Deze presentatie is echter geannuleerd en niet is gebleken dat er een nieuwe presentatie voor eiser bij voornoemde autoriteiten is gepland. Op dit moment is er in ieder geval geen enkel traject aanhangig ter verkrijging van een laissez-passer (lp) voor eiser. Voorts is het niet inzichtelijk wat de status is van diverse lp-aanvragen bij de Soedanese autoriteiten en hoe de betrekkingen zijn tussen verweerder en de diplomatieke vertegenwoordiging. Verweerder heeft onder meer het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. De voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel is gerechtvaardigd. Verweerder handelt voldoende voortvarend en er is sprake van zicht op uitzetting. Op 13 juni 2008 is een vertrekgesprek gevoerd met eiser. De geplande presentatie in persoon van eiser bij de Soedanese autoriteiten is om onbekende reden door voornoemde autoriteiten geannuleerd. Verweerder is thans in afwachting van een nieuwe presentatiedatum. Hierin is verweerder afhankelijk van de Soedanese autoriteiten. Verweerder dient in de gelegenheid te worden gesteld om deze nieuwe presentatie af te wachten. De rechtbank overweegt het volgende. De vrijheidsontnemende maatregel duurt inmiddels bijna zes maanden. Thans dient te worden beoor¬deeld of de voortgezette toepassing daarvan gerechtvaardigd is te achten. In haar uitspraak van 24 juni 2008, AWB 08/19336, waarbij eveneens in geschil was of eiser in persoon zou worden gepresenteerd bij de Soedanese autoriteiten, heeft deze rechtbank en zittingsplaats geoordeeld dat uit het feit dat eiser niet op een lijst bij de Soedanese autoriteiten stond geregistreerd, niet kon worden afgeleid dat de geplande presentatie voor eiser op 24 juni 2008 geen doorgang zou vinden en dat verweerder vooralsnog in de gelegenheid gesteld diende te worden om deze presentatie af te wachten. Thans is gebleken dat de geplande presentatie om voor verweerder onbekende reden door de Soedanese vertegenwoordiging is geannuleerd. Voorts heeft verweerder desgevraagd niet kunnen aangeven op welke termijn er een nieuwe presentatiedatum voor eiser gepland zal worden en evenmin of de Soedanese autoriteiten recentelijk nog lp’s hebben verstrekt aan ongedocumenteerde vreemdelingen. Gelet op vorenstaande is de rechtbank met eiser van oordeel dat thans geen sprake is van een reëel zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Aan dit oordeel doet niet af dat verweerder afhankelijk is van de medewerking van de Soedanese autoriteiten. Hieruit volgt dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met artikel 59, eerste lid, van de Vw 2000. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en wordt de opheffing van de bewaring bevolen, ingaande 16 juli 2008. De rechtbank ziet geen aanleiding gebruik te maken van de bevoegdheid om schadevergoeding toe te kennen als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000. De rechtbank acht hiertoe van belang dat het niet aan verweerder is te wijten dat de geplande presentatie van eiser bij de Soedanese autoriteiten op 24 juni 2008 geen doorgang heeft gevonden. Gelet op het voorgaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,--, als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1). III. BESLISSING De rechtbank - verklaart het beroep gegrond; - beveelt dat de bewaring ingaande 17 juli 2008 wordt opgeheven; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,-- (zegge: zeshonderd vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank. Deze uitspraak is gedaan op 17 juli 2008 door mr. G.S. Crince Le Roy, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.L. van Leer, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum. Afschrift verzonden op: Conc.: ML Coll: D: B Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open