Jurisprudentie
BD9117
Datum uitspraak2008-07-17
Datum gepubliceerd2008-08-05
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/23614
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-05
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/23614
Statusgepubliceerd
Indicatie
Vreemdelingenbewaring / zicht op uitzetting / China
Met eiser is de rechtbank van oordeel dat er in zijn geval geen sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Immers, eiser is niet in het bezit van een geldig paspoort als gevolg waarvan voor hem een vervangend reisdocument zal moeten worden aangevraagd, in de vorm van een lp. Niet is betwist dat de Chinese autoriteiten sinds 2007 geen enkele lp meer hebben verstrekt aan ongedocumenteerde vreemdelingen. Aan verweerder kan worden toegegeven dat het aan de vreemdeling is om voldoende inspanningen ter verrichten om in het bezit te komen van reis- en/of identiteitsdocumenten. Het is de rechtbank echter ambtshalve bekend dat sinds april 2007 ook ten behoeve van gedocumenteerde Chinese vreemdelingen door de Chinese autoriteiten geen enkele lp is afgegeven. Het antwoord op de vraag of een Chinese vreemdeling, in het bijzonder eiser, voldoende inspanningen verricht om aan documenten te geraken, is dan ook niet langer relevant voor de beoordeling of sprake is van zicht op uitzetting. Deze omstandigheid is in de uitspraken van de AbRS van 30 juni 2008 en 7 juli 2008 niet ter sprake gekomen, zodat reeds daarom de verwijzing door verweerder naar deze uitspraken geen doel treft. Verweerders betoog ter zitting dat er nog immer sprake is van zicht op uitzetting, gelet op de diplomatieke onderhandelingen die verweerder in mei 2008 op hoog niveau met de Chinese autoriteiten heeft gevoerd en op de omstandigheid dat de maximale inspanning wordt geleverd om te komen tot de terugname door China van eigen onderdanen, volgt de rechtbank niet. Deze inspanningen dateren van mei 2008 en vooralsnog is niet gebleken dat deze tot een veranderde houding van de Chinese autoriteiten hebben geleid en zullen leiden. Noch is gebleken dat deze inspanningen binnen een redelijke termijn zullen leiden tot afgifte van een lp voor Chinese vreemdelingen. Van zicht op uitzetting binnen redelijke termijn is, anders dan deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Gravenhage op 7 juli 2008 heeft geoordeeld, derhalve geen sprake.
Met eiser is de rechtbank van oordeel dat er in zijn geval geen sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Immers, eiser is niet in het bezit van een geldig paspoort als gevolg waarvan voor hem een vervangend reisdocument zal moeten worden aangevraagd, in de vorm van een lp. Niet is betwist dat de Chinese autoriteiten sinds 2007 geen enkele lp meer hebben verstrekt aan ongedocumenteerde vreemdelingen. Aan verweerder kan worden toegegeven dat het aan de vreemdeling is om voldoende inspanningen ter verrichten om in het bezit te komen van reis- en/of identiteitsdocumenten. Het is de rechtbank echter ambtshalve bekend dat sinds april 2007 ook ten behoeve van gedocumenteerde Chinese vreemdelingen door de Chinese autoriteiten geen enkele lp is afgegeven. Het antwoord op de vraag of een Chinese vreemdeling, in het bijzonder eiser, voldoende inspanningen verricht om aan documenten te geraken, is dan ook niet langer relevant voor de beoordeling of sprake is van zicht op uitzetting. Deze omstandigheid is in de uitspraken van de AbRS van 30 juni 2008 en 7 juli 2008 niet ter sprake gekomen, zodat reeds daarom de verwijzing door verweerder naar deze uitspraken geen doel treft. Verweerders betoog ter zitting dat er nog immer sprake is van zicht op uitzetting, gelet op de diplomatieke onderhandelingen die verweerder in mei 2008 op hoog niveau met de Chinese autoriteiten heeft gevoerd en op de omstandigheid dat de maximale inspanning wordt geleverd om te komen tot de terugname door China van eigen onderdanen, volgt de rechtbank niet. Deze inspanningen dateren van mei 2008 en vooralsnog is niet gebleken dat deze tot een veranderde houding van de Chinese autoriteiten hebben geleid en zullen leiden. Noch is gebleken dat deze inspanningen binnen een redelijke termijn zullen leiden tot afgifte van een lp voor Chinese vreemdelingen. Van zicht op uitzetting binnen redelijke termijn is, anders dan deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Gravenhage op 7 juli 2008 heeft geoordeeld, derhalve geen sprake.
Uitspraak
Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 96 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 08/23614
V-nr.: 272.154.3767
inzake:
[eiser], geboren op [geboortedatum] maart 1992, van (gestelde) Chinese nationaliteit, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te Alphen aan de Rijn, eiser,
gemachtigde: mr. J. Singh, advocaat te Hoofddorp,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.M.C. de Haan, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 20 april 2008 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 13 mei 2008 is het beroep van eiser gericht tegen deze maatregel ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 1 juli 2008 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 15 juli 2008. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door mr. drs. E. Oversier, een kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
De voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel is niet gerechtvaardigd. Er is geen zicht op uitzetting. Eiser heeft geen documenten om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en hij is evenmin in de gelegenheid om in het bezit van dergelijke documenten te komen. Sinds 2007 hebben de Chinese autoriteiten geen enkele laissez-passer (lp) meer verstrekt ten behoeve van ongedocumenteerde vreemdelingen. De omstandigheid dat verweerder recent diplomatieke onderhandelingen heeft gevoerd met de Chinese autoriteiten, maakt niet dat er thans wel sprake is van zicht op uitzetting.
Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
De voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel is gerechtvaardigd. Er is sprake van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn en in dat kader wordt verwezen naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 juni 2008, 200803754/1, en van 7 juli 2008, 200803334/1, en naar een uitspraak van de Meervoudige Kamer van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Gravenhage, van 7 juli 2008, AWB 08/21902. Er hebben diplomatieke onderhandelingen tussen verweerder en de Chinese autoriteiten plaatsgevonden en de verwachting is dat deze onderhandelingen tot een positieve uitkomst zullen leiden. Aan deze onderhandelingen kan dan ook het zicht op uitzetting worden ontleend. Voorts heeft eiser zelf geen inspanningen verricht om in het bezit te geraken van documenten die de afgifte van een lp kunnen realiseren, terwijl verweerder voldoende voortvarend handelt ter fine van de uitzetting van eiser.
De rechtbank overweegt het volgende.
De vrijheidsontnemende maatregel duurt inmiddels bijna drie maanden. Thans dient te worden beoordeeld of de voortgezette toepassing daarvan gerechtvaardigd is te achten.
Met eiser is de rechtbank van oordeel dat er in zijn geval geen sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Immers, eiser is niet in het bezit van een geldig paspoort als gevolg waarvan voor hem een vervangend reisdocument zal moeten worden aangevraagd, in de vorm van een lp. Niet is betwist dat de Chinese autoriteiten sinds 2007 geen enkele lp meer hebben verstrekt aan ongedocumenteerde vreemdelingen. Aan verweerder kan worden toegegeven dat het aan de vreemdeling is om voldoende inspanningen ter verrichten om in het bezit te komen van reis- en/of identiteitsdocumenten. Het is de rechtbank echter ambtshalve bekend dat sinds april 2007 ook ten behoeve van gedocumenteerde Chinese vreemdelingen door de Chinese autoriteiten geen enkele lp is afgegeven. Het antwoord op de vraag of een Chinese vreemdeling, in het bijzonder eiser, voldoende inspanningen verricht om aan documenten te geraken, is dan ook niet langer relevant voor de beoordeling of sprake is van zicht op uitzetting. Deze omstandigheid is in de uitspraken van de AbRS van 30 juni 2008 en 7 juli 2008 niet ter sprake gekomen, zodat reeds daarom de verwijzing door verweerder naar deze uitspraken geen doel treft.
Verweerders betoog ter zitting dat er nog immer sprake is van zicht op uitzetting, gelet op de diplomatieke onderhandelingen die verweerder in mei 2008 op hoog niveau met de Chinese autoriteiten heeft gevoerd en op de omstandigheid dat de maximale inspanning wordt geleverd om te komen tot de terugname door China van eigen onderdanen, volgt de rechtbank niet. Deze inspanningen dateren van mei 2008 en vooralsnog is niet gebleken dat deze tot een veranderde houding van de Chinese autoriteiten hebben geleid en zullen leiden. Noch is gebleken dat deze inspanningen binnen een redelijke termijn zullen leiden tot afgifte van een lp voor Chinese vreemdelingen. Van zicht op uitzetting binnen redelijke termijn is, anders dan deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Gravenhage op 7 juli 2008 heeft geoordeeld, derhalve geen sprake.
Hieruit volgt dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met artikel 59, eerste lid, van de Vw 2000. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en wordt de opheffing van de bewaring bevolen, ingaande 17 juli 2008.
De rechtbank ziet op grond van het voorgaande aanleiding gebruik te maken van de bevoegdheid om schadevergoeding toe te kennen als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 en wel tot een bedrag van € 70,-- per dag dat eiser in een Huis van Bewaring aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, zijnde de datum van instelling van het onderhavige beroep, derhalve in totaal € 1120,--.
Gelet op het voorgaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,--, als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat de bewaring ingaande 17 juli 2008 wordt opgeheven;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 1120,-- (zegge: éénduizend honderd en twintig euro), te betalen aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,-- (zegge: zeshonderd vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan op 17 juli 2008 door mr. G.S. Crince Le Roy, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.L. van Leer, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Afschrift verzonden op:
Conc.: ML
Coll:
D: B
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.