Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9112

Datum uitspraak2008-04-15
Datum gepubliceerd2008-08-04
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
ZaaknummersAR-2949/05-H-361/07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdeling echtelijke woning.


Uitspraak

BURGERLIJKE ZAKEN OVER 2008 UITSPRAAK: 15 april 2008 ZAAKNR.: AR-2949/05-H-361/07 HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA Vonnis in de zaak van: 1. [Appellant 1], wonend in Aruba, 2. [Appellant 2], wonend in Nederland, voorheen gedaagden, thans appellanten, gemachtigde: mr. J.F.M. Zara, tegen de naamloze vennootschap [Geïntimeerde N.V.], gevestigd in Aruba, voorheen eiseres, thans geïntimeerde, gemachtigde: mr. M. Bemer. Partijen worden hierna [APPELLANT 1], [APPELLANT 2] en [GEINTIMEERDE] genoemd. 1. Het verloop van de procedure 1.1 Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (verder: GEA), wordt verwezen naar het tussen partijen in deze zaak gewezen eindvonnis van 7 maart 2007 en naar het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 22 november 2006. De inhoud van die vonnissen geldt als hier ingevoegd. 1.2 [APPELLANT 1] en [APPELLANT 2] zijn in hoger beroep gekomen van gemeld eindvonnis door indiening op 17 april 2007 van een daartoe strekkende akte ter griffie van het GEA. Bij op 28 mei 2007 ingediende memorie van grieven hebben zij twee grie-ven tegen het bestreden vonnis aangevoerd, deze toegelicht en geconcludeerd dat het Hof – kort gezegd – dat vonnis zal vernietigen en de vordering van [GEINTIMEERDE] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [GEINTIMEERDE] in de kosten van beide instanties. 1.3 [GEINTIMEERDE] heeft bij memorie van antwoord de grieven bestreden en geconcludeerd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met veroordeling van [APPELLANT 1] en [APPELLANT 2] in de kosten van het hoger beroep. 1.4 Vervolgens hebben partijen vonnis gevraagd, waarvan de uitspraak nader is bepaald op heden. 2. Ontvankelijkheid [APPELLANT 1] en [APPELLANT 2] zijn tijdig en op de juiste wijze in beroep gekomen van het eindvonnis, zodat zij daarin kunnen worden ontvangen. 3. De grieven Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven. 4. Beoordeling 4.1 Tussen partijen staan de volgende feiten vast. a. [APPELLANT 1] en [APPELLANT 2] zijn tot 26 november 1987 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd geweest; b. In die gemeenschap viel een perceel eigendomsgrond met opstal, bekend als [I. W.straat nr. X], hierna te noemen ‘de woning’. c. [APPELLANT 1] en [APPELLANT 2] hebben de huwelijksgoederengemeenschap nog niet verdeeld; d. [GEINTIMEERDE] heeft op 13 oktober 1997 een huurkoopovereenkomst gesloten met [APPELLANT 1] en B. met betrekking tot de woning O 5-J; e. In een procedure tussen [GEINTIMEERDE] enerzijds en [APPELLANT 1] en B. anderzijds heeft het GEA bij vonnis van 28 augustus 2002 – onder meer – voor recht verklaard dat die huurkoopovereenkomst nog immer bestaat, [APPELLANT 1] en B. veroordeeld maandelijks de huurkooptermijnen te blijven voldoen zolang de huurkoopovereenkomst niet is ontbonden of geëindigd door betaling van de volledige huurkoopsom, en het door [GEINTIMEERDE] gelegde conservatoire beslag op de woning [aan de straatnaam] van waarde verklaard; f. Op 16 december 2003 heeft het Hof voormeld vonnis van het GEA bevestigd; g. Naar aanleiding van dat vonnis heeft [GEINTIMEERDE] executoriaal beslag gelegd op de woning; op 1 april 2004 heeft het GEA bevolen dat de woning ten overstaan van een notaris openbaar zal worden verkocht. Deze openbare verkoop heeft geen doorgang gevonden vanwege het feit dat [GEINTIMEERDE] bekend werd met het feit dat de woning onderdeel uitmaakt van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van [AP-PELLANT 1] en [APPELLANT 2]; h. [APPELLANT 1] en B. blijven nalatig de vordering uit hoofde van huurkoop te voldoen; per 10 november 2005 bedroeg de vordering van [GEINTIMEERDE] op hen Afl. 121.245,10. 4.2 Bij het bestreden vonnis heeft het GEA – kort gezegd – de verdeling van de tot de huwelijksgoederengemeenschap van [APPELLANT 1] en [APPELLANT 2] behorende woning gelast, op die wijze dat de woning ten overstaan van een notaris openbaar verkocht zal worden en de verdeling van de netto opbrengst tussen partijen naar rato van ieders deelgerechtigdheid zal geschieden. 4.3 De eerste grief richt zich tegen het oordeel van het GEA dat geen concrete feiten en/of omstandigheden zijn gesteld of gebleken op grond waarvan geconcludeerd zou kunnen worden dat de door een onmiddellijke verdeling getroffen belangen van [AP-PELLANT 1] en [APPELLANT 2] aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die door de verdeling worden gediend. 4.4 Deze grief faalt. Nog daargelaten dat dergelijke grotere belangen slechts tot uitstel (telkens voor ten hoogste 3 jaren) ex artikel 3:180 jo. 178 lid 3 BW kunnen leiden en niet, als [APPELLANT 1] en [APPELLANT 2] lijken te denken, tot afstel van verdeling, geldt dat niet voldoende gemotiveerd is gesteld dat de belangen van [APPELLANT 1] en/of [APPELLANT 2] aanmerkelijk groter zijn dan het belang van [GEINTIMEERDE] bij de verdeling. [GEINTIMEERDE] heeft een opeisbare vordering op [APPELLANT 1], waarvoor [APPELLANT 1] overigens geen verhaal biedt. Het belang van [GEINTIMEERDE] bij de verdeling is dus evident. Aangenomen dat [APPELLANT 1] de woning bewoont, merkt het Hof op dat het feit dat [APPELLANT 1] zijn woning kwijtraakt een gevolg is van het feit dat onroerende goederen voor verhaal vatbare vermogensbestanddelen zijn. Hij zal in dat geval moeten uitzien naar een huurwoning, ofwel bij zijn nieuwe partner moeten intrekken. [APPELLANT 2] is, ondanks het feit dat ze in 1996 naar Aruba wenste terug te keren, kennelijk nog steeds in Nederland woonachtig. Voor haar geldt dat zij met de opbrengst van haar aandeel in het huis nieuwe woonruimte zal moeten zoeken. Niet is gesteld of gebleken dat dat onmogelijk is. Nu ook overigens geen (zwaarwegende) belangen zijn gesteld die uitstel rechtvaardigen, heeft het GEA op goede gronden de verdeling van de woning toegewezen. 4.5 De tweede grief mist zelfstandige betekenis en behoeft dan ook geen bespreking. 4.6 Gelet op het voorgaande en op het feit dat het Hof ook ambtshalve geen bedenkingen tegen het vonnis heeft, zal het bestreden vonnis worden bevestigd. [APPELLANT 1] en [APPELLANT 2] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. BESLISSING: Het Hof: bevestigt het bestreden vonnis; veroordeelt [APPELLANT 1] en [APPELLANT 2] hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten van het hoger beroep aan de zijde van [GEINTIMEERDE] gevallen en begroot deze tot op heden op Afl. 196,- aan exploitkosten en Afl. 3.400,- aan gemachtigdensalaris. Dit vonnis is gewezen door mrs. B.M. Mezas, G.E.M. Polkamp en L.J. de Kerpel-van de Poel, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 15 april 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.