Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9107

Datum uitspraak2008-06-24
Datum gepubliceerd2008-08-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersK07/0414
Statusgepubliceerd


Indicatie

Klacht ex artikel 12 Sv.; art. 366 Sr. Uit het dossier blijkt dat er sprake is geweest van onderhandelingen, waarbij voor alle partijen grote belangen op het spel stonden. Voorts blijkt uit de stukken dat er een zekere samenspraak is geweest tussen de bij de onderhandelingen betrokken beklaagden. Het hof is echter niet gebleken dat beklaagden daarbij het oogmerk hadden om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen en dat beklaagden anders dan vanuit de positie van algemene belangenbehartiging van de gemeente of provincie of daarmee gelieerde vennootschap en/of diensten hebben gehandeld dan wel dat er sprake is geweest van het afpersen van geld of goed door machtsmisbruik (knevelarij). Uit het dossier komt evenmin bewijs naar voren dat er sprake is geweest van gewelddadig handelen jegens een passief blijvende ambtenaar (ambtsdwang).


Uitspraak

K07/0414 GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH Beschikking van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 24 juni 2008 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van: (klager), wonende te Horst, hierna te noemen: klager, over de beslissing van de officier van justitie te Roermond tot het niet vervolgen van: diverse ambtenaren en overheidsinstanties hierna te noemen: beklaagden, wegens oplichting, ambtsdwang en valsheid in geschrifte. De feitelijke gang van zaken. Op 10 april 2007 (sluitingsdatum proces-verbaal van aangifte: 11 april 2007) heeft klager aangifte gedaan van oplichting, ambtsdwang en valsheid in geschrifte, beweerdelijk jegens hem gepleegd door beklaagden. Op 15 juni 2007 is door de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie, mr. G.Th. Sta, aan klager bericht dat de zaak niet zal worden vervolgd omdat er geen strafbare gedragingen hebben plaatsgevonden. Hierop heeft klager bij schrijven van 12 september 2007 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 14 september 2007, met het verzoek de vervolging te bevelen. De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 19 oktober 2007 het hof geraden het beklag af te wijzen. Op 22 januari 2008 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van klager. De advocaat-generaal heeft verklaard te persisteren bij het schriftelijk verslag. Bij tussenbeschikking d.d. 19 februari 2008 heeft het hof besloten om de zaak voor onbepaalde tijd aan te houden teneinde de advocaat-generaal in de gelegenheid te stellen: - de heer (betrokkene 1) door de politie te laten horen, met name ten aanzien van hetgeen er is voorgevallen op de bijeenkomst van 31 januari 2006; en - de bandopname(n) van klager – voor zover deze relevant zijn voor het vaststellen van valsheid in geschrift met betrekking tot de taxatierapporten - bij klager op te laten vragen en deze door de politie te laten beluisteren en volledig uit te werken, en van haar bevindingen nader verslag te doen. De advocaat-generaal heeft in haar nader advies d.d. 1 april 2008 het hof andermaal geraden het beklag als ongegrond af te wijzen. Op 27 mei 2008 is de behandeling van het klaagschrift in raadkamer van het hof voortgezet, in aanwezigheid van klager. De advocaat-generaal heeft verklaard te persisteren bij het nader advies. De beoordeling. Klager, makelaar bij makelaardij (rechtspersoon 1), stelt dat diverse ambtenaren en overheidsinstanties zich aan meerdere strafbare feiten schuldig hebben gemaakt ten aanzien van onroerend goed, staande en gelegen aan de (adres) te Grubbenvorst. Uit de voorhanden stukken blijkt dat klager, handelend onder de naam (rechtspersoon 2), op 3 december 2004 een overeenkomst met (betrokkene 1) heeft gesloten, waarbij laatstgenoemde het onderhavige onroerend goed voor een bedrag van EUR 605.000,-- heeft verkocht, met als leveringsdatum 1 februari 2006. Vervolgens heeft (rechtspersoon 2) het onroerend goed omstreeks 20 december 2004 doorverkocht aan (rechtspersoon 3). Blijkens het handelsregister van de Kamer van Koophandel is (rechtspersoon 3) de enige aandeelhouder en bestuurder van makelaardij (rechtspersoon 1). Enkele van de beklaagden – hiermee wordt gedoeld op de provincie Limburg en/of de gemeente Horst aan de Maas en/of de Grondexploitatiemaatschappij (rechtspersoon 4) en/of het Bureau Beheer Landbouwgronden en/of de Dienst Landelijk Gebied – wensten dit onroerend goed in eigendom te verwerven. Klager stelt dat deze beklaagden daarbij alles in het werk gesteld hebben om het onroerend goed tegen een prijs beneden de marktwaarde in handen te krijgen, waarbij ze onder meer gebruik hebben gemaakt van een tweetal vervalste taxatierapporten om de waarde te laag voor te spiegelen. Ten aanzien van het eerste taxatierapport, opgesteld door (betrokkene 2), zou door (betrokkene 2) zelf zijn toegegeven dat de waarde te laag was bepaald. Ten aanzien van het tweede taxatierapport, opgesteld door de DLG, zou tijdens een bijeenkomst op 31 januari 2006 door de DLG tegen de heer (betrokkene 1) zijn gezegd dat de grond te laag was getaxeerd en dat men om die reden geen hoger bod kon uitbrengen. Het hof overweegt daaromtrent als volgt. Uit de voorhanden zijnde stukken blijkt dat vanaf de periode november/december 2003 onderhandelingen zijn gevoerd over de ver- c.q. aankoop van de boerderij met opstallen en landerijen, staande en gelegen aan de (adres) te Grubbenvorst, waarbij enerzijds de overheid en anderzijds (betrokkene 1) en klager (zowel in zijn hoedanigheid van makelaar van de familie (betrokkene 1) als in latere instantie in de functie van koper van het onroerend goed ten behoeve van vennootschap (rechtspersoon 2)) en (rechtspersoon 3) betrokken waren, die ieder voor zich andere belangen hadden. Tijdens de onderhandelingen bleek dat er onduidelijkheid bestond over een aantal, voor de waardepaling van het onroerend goed, wezenlijke uitgangspunten, welke met name verband hielden met de bestemming van het onroerend goed (landbouwgrond dan wel bouwgrond). Partijen hebben in dit opzicht bij de waardebepaling van het onroerend goed tegengestelde standpunten ingenomen. In het kader van de waardebepaling van het onroerend goed, zijn diverse taxaties opgesteld, onder meer door (rechtspersoon 5) (datum opname: 22 november 2004 en peildatum taxatie: oktober 2005; en peildatum taxatie: 22 november 2006); door (betrokkene 3 en 4) (datum opname: 10 januari 2006); door (betrokkene 5) (datum opname en inspectie: 14 november 2006) en in januari 2007 door taxateur (betrokkene 6), waarbij taxatiewaardes varieerden van EUR 600.000,-- tot EUR 732.000,--. Gelet op het feit dat bij het vaststellen van de waarde van het onderhavige onroerend door de taxateurs niet steeds van dezelfde feiten en omstandigheden is uitgegaan, acht het hof het, mede gelet op het tijdsverloop tussen de verschillende taxaties, niet onaannemelijk dat de getaxeerde waarden in de rapporten van elkaar verschillen. De verklaring van (betrokkene 1), op 18 maart 2008 ten overstaan van de Rijksrecherche afgelegd, waarin hij heeft verklaard dat ‘de DLG niet tegen hem heeft gezegd dat zij het taxatierapport ‘omlaag zouden schrijven naar EUR 655.000,=’ , zoals klager eerder had gesteld, biedt in dit verband geen steun aan de stelling van klager dat in casu valsheid in geschrifte zou zijn gepleegd. Op basis van de taxatierapporten zijn van de zijde van de overheid diverse aanbiedingen gedaan teneinde de eigendom van het onroerend goed te verkrijgen, waarbij de aangeboden koopprijs varieerde van EUR 600.000,-- (januari tot december 2004) tot EUR 732.000,-- (begin 2007). Uit het dossier blijkt dat er sprake is geweest van onderhandelingen, waarbij voor alle partijen grote belangen op het spel stonden. Voorts blijkt uit de stukken dat er een zekere samenspraak is geweest tussen de bij de onderhandelingen betrokken beklaagden. Het hof is echter niet gebleken dat beklaagden daarbij het oogmerk hadden om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen en dat beklaagden anders dan vanuit de positie van algemene belangenbehartiging van de gemeente of provincie of daarmee gelieerde vennootschap en/of diensten hebben gehandeld dan wel dat er sprake is geweest van het afpersen van geld of goed door machtsmisbruik (knevelarij). Uit het dossier komt evenmin bewijs naar voren dat er sprake is geweest van gewelddadig handelen jegens een passief blijvende ambtenaar (ambtsdwang). Het hof acht derhalve, gelet op de uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs van een of meer strafbare feiten aanwezig om de vervolging van beklaagden te bevelen. Voorts mag naar het oordeel van het hof niet verwacht worden dat verder onderzoek nader bewijs zal opleveren. Gelet op het vorenstaande dient het beklag te worden afgewezen. De beslissing. Het hof wijst het beklag af. Aldus gegeven door mr. K. van der Meijde, als voorzitter, mr. C.R.L.R.M. Ficq en mr. M. Malsch, als raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. L.A.H. Tappenbeck, als griffier, op 24 juni 2008. Mr. Malsch is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.