Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9096

Datum uitspraak2008-04-08
Datum gepubliceerd2008-08-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersK07/0484
Statusgepubliceerd


Indicatie

Klacht ex artikel 12 Sv. Op zich acht het hof begrijpelijk dat aan de zijde van klagers verdenkingen jegens beklaagden zijn gerezen, gelet op de in het dossier aanwezige aanwijzingen. Naar het oordeel van het hof bevat het dossier evenwel onvoldoende aanwijzingen om aan te kunnen nemen dat een vervolging van beklaagden met een redelijke mate van waarschijnlijkheid tot een veroordeling zal leiden. Hoewel dit begrijpelijkerwijs teleurstellend is voor klagers, mag naar het oordeel van het hof – mede gelet op het tijdsverloop en de jonge leeftijd van de kinderen – niet verwacht worden dat verder onderzoek nader bewijs zal opleveren.


Uitspraak

K07/0484 GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH Beschikking van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 8 april 2008 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van: (klager) en (klaagster), beiden wonende te Maarheeze, hierna te noemen: klagers, te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van mr. P.H.P. van Vugt, advocaat te Eindhoven, over de beslissing van de officier van justitie te 's-Hertogenbosch tot het niet vervolgen van: (beklaagde 1), (beklaagde 2) en (beklaagde 3), allen wonende te Eindhoven, hierna te noemen: beklaagden, wegens seksueel misbruik. De feitelijke gang van zaken. Op 3 augustus 2005 heeft (klager) aangifte gedaan van seksueel misbruik, beweerdelijk jegens zijn minderjarige kinderen gepleegd door beklaagden (beklaagde 1) en (beklaagde 2). Op 9 september 2005 heeft (klaagster) aangifte gedaan van seksueel misbruik, beweerdelijk jegens haar minderjarige kinderen gepleegd door beklaagde (beklaagde 3). Op 14 augustus 2007 is door de officier van justitie aan klagers bericht dat de zaak niet zal worden vervolgd omdat er onvoldoende bewijs is. Hierop is namens klagers bij schrijven van 13 november 2007 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 15 november 2007, met het verzoek de vervolging te bevelen. De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 18 januari 2008 het hof geraden het beklag af te wijzen. Op 11 maart 2008 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van klagers en hun advocaat. De advocaat-generaal heeft verklaard te persisteren bij het schriftelijk verslag. De beoordeling. Door (klager) is op 3 augustus 2005 aangifte gedaan tegen de beklaagden (beklaagde 1) en (beklaagde 2) (buurtgenoten van klagers) van seksueel misbruik. (klaagster) heeft op 9 september 2005 aangifte gedaan tegen de beklaagde (beklaagde 3) (broer van (beklaagde 1)) van seksueel misbruik. Dit seksueel misbruik zou tussen 1 augustus 2003 en 24 juli 2005 gepleegd zijn jegens de minderjarige kinderen van klagers, (dochter 1) (geboren op 29 augustus 1999), (dochter 2) (geboren op 30 september 2000) en (zoon) (geboren op 1 november 2001). Naar aanleiding van bovengenoemde aangiften is een grootschalig opsporingsonderzoek gestart. De drie kinderen zijn aan een studioverhoor onderworpen en hebben ieder voor zich verklaard dat de beklaagden hen inderdaad diverse malen seksueel misbruikt hebben. Daar zou ook (zoon van beklaagden), het minderjarige zoontje van de beklaagden, bij betrokken zijn geweest. Hun verklaringen zijn uitgebreid, maar niet specifiek in die zin dat er aanwijsbare incidenten of momenten zijn waar ze alle drie exact eender over verklaren. Uit het opsporingsonderzoek zijn aanwijzingen naar voren gekomen die de stellingen van klagers ondersteunen. Zo is door de kinderen van klagers verklaard over moedervlekken op de penis van de beklaagden (beklaagde 1) en (beklaagde 3). Uit onderzoek bleek dat de beide broers (beklaagde 1) en (beklaagde 3) inderdaad ieder een moedervlek op of nabij de penis hebben. Voorts is gebleken dat bij (dochter 1) de opening van haar vagina enigszins aan de grote kant is, maar onduidelijk is wat daar de oorzaak van is. Uit het opsporingsonderzoek zijn echter ook ontlastende aanwijzingen naar voren gekomen. Zo is (zoon van beklaagden) gehoord door de politie, maar daar is niets uit naar voren gekomen wat in de richting wijst van seksueel misbruik. Ook zijn diverse buurtgenoten gehoord over de vraag of zij signalen hadden bemerkt van seksueel misbruik, maar daarvan blijkt niet. Voorts is er bij de beklaagden (beklaagde 1) en (beklaagde 2) huiszoeking geweest, waarbij onder meer is gezocht naar beeldmateriaal (bijvoorbeeld naaktfoto’s van kinderen), maar dat heeft niets opgeleverd. De beklaagden hebben ten stelligste de hen verweten feiten ontkend. Van hun zijde is aangifte gedaan van smaad tegen (klaagster). Een tweetal rapporten van de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken bevindt zich in het dossier. Deze rapporten bevatten aanbevelingen voor verder onderzoek. In het ambtsbericht van 3 januari 2008 zet de officier van justitie gemotiveerd uiteen waarom niet alle genoemde aanbevelingen zijn gevolgd, aangezien naar haar oordeel verder onderzoek niet tot nader bewijs zal kunnen leiden. Op zich acht het hof begrijpelijk dat aan de zijde van klagers verdenkingen jegens beklaagden zijn gerezen, gelet op de in het dossier aanwezige aanwijzingen. Naar het oordeel van het hof bevat het dossier evenwel onvoldoende aanwijzingen om aan te kunnen nemen dat een vervolging van beklaagden met een redelijke mate van waarschijnlijkheid tot een veroordeling zal leiden. Hoewel dit begrijpelijkerwijs teleurstellend is voor klagers, mag naar het oordeel van het hof – mede gelet op het tijdsverloop en de jonge leeftijd van de kinderen – niet verwacht worden dat verder onderzoek nader bewijs zal opleveren. Gelet op het vorenstaande dient het beklag te worden afgewezen. De beslissing. Het hof wijst het beklag af. Aldus gegeven door mr. G.A.M. Stevens, als voorzitter, mr. P.A.M. Hendriks en mr. F.J.M. Walstock, als raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. R.J. Gras, als griffier. op 8 april 2008.