Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9094

Datum uitspraak2008-02-26
Datum gepubliceerd2008-08-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersK07/0425
Statusgepubliceerd


Indicatie

Klacht ex artikel 12 Sv.; art. 2 eerste lid categorie IV onder 7º Wet Wapens en Munitie Het hof is van oordeel dat, gelet op de afgelegde verklaringen en de uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden, niet is komen vast te staan dat beklaagde de intentie had om klager te bedreigen. Op die grond acht het hof onvoldoende bewijs van bedreiging aanwezig om de vervolging van beklaagde te bevelen. Voorts mag naar het oordeel van het hof niet verwacht worden dat verder onderzoek nader bewijs zal opleveren. Ten aanzien van mogelijke overtreding van de Wet Wapens en Munitie overweegt het hof dat een honkbalknuppel slechts als wapen in de zin van voormelde wet kan worden aangemerkt indien sprake is van een wapen genoemd in artikel 2, eerste lid, categorie IV onder 7º van de Wet Wapens en Munitie, zijnde voorwerpen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij voor geen ander doel zijn bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen. Het hof is evenwel van oordeel dat, nu geenszins vaststaat dat beklaagde de honkbalknuppel heeft gehanteerd met de intentie om klager letsel toe te brengen of te bedreigen, van een wapen als genoemd in voormeld artikel geen sprake is.


Uitspraak

K07/0425 GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH Beschikking van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 26 februari 2008 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van: (klager), wonende te Schinveld, hierna te noemen: klager, over de beslissing van de officier van justitie te Maastricht tot het niet vervolgen van: (beklaagde), wonende te Schinveld, hierna te noemen: beklaagde, te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van mr. H.J. Heuts-Amsing, advocate te Brunssum, wegens bedreiging en overtreding van de Wet Wapens en Munitie. De feitelijke gang van zaken. Op 31 juli 2007 heeft klager aangifte gedaan van bedreiging, beweerdelijk jegens hem gepleegd door beklaagde. Op 3 september 2007 is door de parketsecretaris aan klager bericht dat de zaak niet zal worden vervolgd wegens onvoldoende bewijs. Hierop heeft klager bij schrijven van 25 september 2007 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 26 september 2007, met het verzoek de vervolging te bevelen. De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 2 november 2007 het hof geraden het beklag gegrond te verklaren. Op 29 januari 2008 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld. Klager is, met kennisgeving daarvan, niet verschenen. Op dezelfde dag, op een later tijdstip, is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van beklaagde en zijn advocate. De advocaat-generaal heeft verklaard te persisteren bij het schriftelijk verslag. De beoordeling. Klager stelt dat hij zijn honden aan het uitlaten was en dat er een auto aan kwam gereden. Op enig moment stopte die auto en stapte beklaagde uit. Er ontstond een woordenwisseling, waarop beklaagde een honkbalknuppel uit de auto pakte en met die honkbalknuppel boven zijn hoofd op klager afkwam. Een van klagers honden reageerde daarop agressief. Op enig moment liep beklaagde terug naar de auto. Vermoedelijk was hij bang voor de hond, zo stelt klager. Getuige (betrokkene 1) heeft gezien dat iemand een knuppel omhoog hield en kennelijk een slaande beweging wilde maken richting klager. Hij zag dat de twee honden van klager flink tekeer gingen. Beklaagde heeft verklaard dat klager hem provoceerde door zijn middelvinger naar hem op te steken. Beklaagde besloot hierop uit te stappen en klager op zijn gedrag aan te spreken. Klager begon toen met zijn honden te dreigen, waarop beklaagde uit de auto de honkbalknuppel pakte. Hij verklaart uitdrukkelijk dat de knuppel niet bedoeld was om klager ermee te bedreigen, maar om zich te verdedigen tegen de honden van klager. Uiteindelijk stapte beklaagde weer in de auto. In raadkamer is door beklaagde een verklaring van de bestuurder van de auto, getuige (betrokkene 2), overgelegd. Hij bevestigt de lezing van beklaagde. Het hof is van oordeel dat, gelet op de afgelegde verklaringen en de uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden, niet is komen vast te staan dat beklaagde de intentie had om klager te bedreigen. Op die grond acht het hof onvoldoende bewijs van bedreiging aanwezig om de vervolging van beklaagde te bevelen. Voorts mag naar het oordeel van het hof niet verwacht worden dat verder onderzoek nader bewijs zal opleveren. Ten aanzien van mogelijke overtreding van de Wet Wapens en Munitie overweegt het hof dat een honkbalknuppel slechts als wapen in de zin van voormelde wet kan worden aangemerkt indien sprake is van een wapen genoemd in artikel 2, eerste lid, categorie IV onder 7º van de Wet Wapens en Munitie, zijnde voorwerpen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij voor geen ander doel zijn bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen. Het hof is evenwel van oordeel dat, nu geenszins vaststaat dat beklaagde de honkbalknuppel heeft gehanteerd met de intentie om klager letsel toe te brengen of te bedreigen, van een wapen als genoemd in voormeld artikel geen sprake is. Gelet op het vorenstaande dient het beklag te worden afgewezen. De beslissing. Het hof wijst het beklag af. Aldus gegeven door mr. P.A.M. Hendriks, als voorzitter, mr. G.A.M. Stevens en mr. C. de Bruijne, als raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. R.J. Gras, als griffier. op 26 februari 2008. Mr. De Bruijne is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.