Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9089

Datum uitspraak2008-01-10
Datum gepubliceerd2008-08-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersK07/0285
Statusgepubliceerd


Indicatie

Klacht ex artikel 12 Sv. Naar het oordeel van het hof zijn de grenzen van wat binnen de studentenwereld bij acties tegen een andere studentenvereniging c.q. leden daarvan betamelijk wordt geacht ver overschreden en daarmee zijn beklaagden binnen de werkingssfeer van het strafrecht gekomen. Dat voor een aantal verdachten het eigen aandeel heeft bestaan uit concrete – strafbare – uitvoeringshandelingen en voor anderen uit het daarbij aanwezig zijn en niet ingrijpen toen de activiteiten uit de hand liepen, waar zo’n ingrijpen geboden was, maakt voor het – in strafrechtelijke zin – gezamenlijk plegen van het hierna te noemen strafbare feit niet uit. In het dossier is voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden, dat beklaagden zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling, beschadiging c.q. vernieling van goederen en huisvredebreuk. Het hof is van oordeel dat dit handelen volstrekt onaanvaardbaar en verwerpelijk is, mede gelet op de schade die dit heeft toegebracht aan klager. Een strafvervolging behoort naar de mening van het hof dan ook zeker tot de mogelijkheden.


Uitspraak

K07/0285 GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH Beschikking van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 10 januari 2008 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van: (klager), wonende te Eindhoven, hierna te noemen: klager, te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van mr. L.E.M. Hendriks, advocaat te Maastricht, over de beslissing van de officier van justitie te 's-Hertogenbosch tot het niet vervolgen van: (beklaagde 1), (beklaagde 2), (beklaagde 3), (beklaagde 4), (beklaagde 5), (beklaagde 6), (beklaagde 7), (beklaagde 8), allen wonende te Eindhoven en (beklaagde 9), wonende te Amsterdam, hierna te noemen: beklaagden, te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van mr. B.G.J. de Rooij, advocaat te Eindhoven, wegens wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling, beschadiging c.q. vernieling van goederen en huisvredebreuk. De feitelijke gang van zaken. Op 12 mei 2006 heeft klager aangifte gedaan van wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling, beschadiging c.q. vernieling van goederen en huisvredebreuk, beweerdelijk jegens hem gepleegd door beklaagden. Op 6 februari 2007 is door de parketsecretaris aan klager bericht dat de zaak niet zal worden vervolgd omdat er een transactieaanbod is gedaan, hetwelk is geaccepteerd. Hierop is namens klager bij schrijven van 10 april 2007 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 10 april 2007, met het verzoek de vervolging te bevelen. De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 26 september 2007 het hof geraden het beklag af te wijzen. Op 30 oktober 2007 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van klager en zijn advocaat. De advocaat-generaal heeft het hof geraden de zaak aan te houden om te bezien of beklaagden aan een schadebemiddeling willen meewerken. Bij tussenbeschikking van 6 november 2007 heeft het hof besloten de beklaagden op te roepen teneinde hen in raadkamer te horen. Op 6 december 2007 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van de beklaagden (beklaagde 2), (beklaagde 3), (beklaagde 6) en (beklaagde 8), bijgestaan door hun advocaat. De overige beklaagden hebben zich in raadkamer laten vertegenwoordigen door hun advocaat. De advocaat-generaal heeft het hof geraden het beklag gegrond te verklaren. De beoordeling. Klager stelt dat beklaagden, leden van studentenvereniging SSRE, zijn woning tegen zijn wil zijn binnengedrongen. Klager is daarna vastgebonden en tegen zijn wil meegenomen door beklaagden en aan diverse vernederingen blootgesteld, waaronder het afscheren van hoofdhaar en wenkbrauwen en hem, schaars gekleed, vastgebonden aan een boom op de campus achterlaten. Klager stelt dat hij schade heeft geleden als gevolg van het handelen van beklaagden, maar zijn schade is door beklaagden niet vergoed. Voorts hebben beklaagden nimmer hun excuses aangeboden of op enig andere wijze er jegens klager blijk van gegeven spijt te hebben van het berokkende leed en de aangerichte schade. Beklaagden hebben erkend betrokken te zijn geweest bij de gebeurtenissen. Aanvankelijk bagatelliseerden zij hun gedrag, maar in gesprek met de officier van justitie hebben zij verklaard inzicht te hebben gekregen in wat zij met hun handelwijze hebben aangericht. Beklaagden – allen zonder relevante justitiële antecedenten – hebben ieder een werkstraf van 30 uren aanvaard. Hoewel het kennelijk aanvankelijk de bedoeling van het openbaar ministerie was om aan deze vorm van afdoening de voorwaarde van vergoeding van de geleden schade te verbinden, is de schadebemiddeling op niets uitgelopen en alleen een taakstraf opgelegd. In raadkamer van het hof is op 6 december 2007 door of namens de beklaagden herhaald dat inmiddels besef bestaat wat de gebeurtenissen voor de klager hebben betekend. Er is gebleken dat op die datum de schade van klager nog altijd niet was vergoed en dat evenmin aan hem schriftelijk of mondeling excuses was aangeboden. Blijkens een brief van 31 december 2007 van de advocaat van beklaagden is een schadebedrag van EUR 2.755,58 overgemaakt aan klagers advocaat en is een voorstel gedaan voor een persoonlijk onderhoud om blijk te geven van de oprechte spijt bij de beklaagden met betrekking tot hetgeen zij klager hebben aangedaan. Naar het oordeel van het hof zijn de grenzen van wat binnen de studentenwereld bij acties tegen een andere studentenvereniging c.q. leden daarvan betamelijk wordt geacht ver overschreden en daarmee zijn beklaagden binnen de werkingssfeer van het strafrecht gekomen. Dat voor een aantal verdachten het eigen aandeel heeft bestaan uit concrete – strafbare – uitvoeringshandelingen en voor anderen uit het daarbij aanwezig zijn en niet ingrijpen toen de activiteiten uit de hand liepen, waar zo’n ingrijpen geboden was, maakt voor het – in strafrechtelijke zin – gezamenlijk plegen van het hierna te noemen strafbare feit niet uit. In het dossier is voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden, dat beklaagden zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling, beschadiging c.q. vernieling van goederen en huisvredebreuk. Het hof is van oordeel dat dit handelen volstrekt onaanvaardbaar en verwerpelijk is, mede gelet op de schade die dit heeft toegebracht aan klager. Een strafvervolging behoort naar de mening van het hof dan ook zeker tot de mogelijkheden. Desalniettemin is het hof van oordeel dat een strafvervolging niet opportuun is, gelet op het feit dat beklaagden een werkstraf van 30 uren hebben verricht, geen relevante justitiële antecedenten hebben, er blijk van hebben gegeven de ernst van de verweten feiten in te zien, een schadebedrag van EUR 2.755,58 hebben overgemaakt en stappen hebben ondernomen om klager in persoon excuses aan te bieden, alsmede gelet op de beperkte kring waarbinnen het gebeuren zich heeft afgespeeld. Gelet op het vorenstaande zal het beklag worden afgewezen. De beslissing. Het hof wijst het beklag af. Aldus gegeven door mr. F. van Beuge, als voorzitter, mrs. B.F. de Poorter en F.J.M. Walstock, als raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. R.J. Gras, als griffier. op 10 januari 2008.