Jurisprudentie
BD9077
Datum uitspraak2008-07-24
Datum gepubliceerd2008-07-31
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.607136-07
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-07-31
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.607136-07
Statusgepubliceerd
Indicatie
poging doodslag
voorwaardelijke opzet
noodweer
Uitspraak
RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.607136-07
Datum: 24 juli 2008
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
[geboortedatum],
[adres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H. Polat en A.M.C. Verheul, beiden advocaat te Almere.
De officier van justitie, mr. S. Ouchan, heeft ter terechtzitting gevorderd de vrijspraak ter zake van het onder 3 ten laste gelegde en de veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde tot:
- een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- teruggave van de in beslaggenomen nog niet teruggegeven kleding aan verdachte.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt gewijzigde tenlastelegging)
BEWIJS
De verdachte dient van het onder 3 ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Mr. Polat, raadsman van verdachte, heeft ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde betoogd dat het opzet van verdachte, ook in voorwaardelijke zin, niet was gericht op de dood van [sl[slachtoffer].
De officier van justitie heeft in haar op schrift gestelde requisitoir betoogd dat verdachte wel de opzet heeft gehad, zij het in voorwaardelijke zin, op de dood van verdachte, immers heeft verdachte door meermalen met een groot mes te steken in de borst en hals van [sl[slachtoffer], waarbij deze behoorlijk is verwond, de aanmerkelijke kans aanvaard dat [sl[slachtoffer] ten gevolge daarvan mogelijk had kunnen overlijden.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door met een groot mes in zijn hand op [slachtoffer] af te lopen en met het mes in de hand slaande bewegingen te maken in de richting van hoofd en hals van die [slachtoffer], de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zodanig ernstige verwondingen op had kunnen lopen dat hij tengevolge daarvan was komen te overlijden. De rechtbank acht derhalve bewezen dat er sprake is van opzet in voorwaardelijk zin gericht op de dood van het slachtoffer.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
Feit 1 primair
Hij op 05 april 2007 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [sl[slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, die [slachtoffer], met een mes in de hartstreek en in de hals/nek heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 2
Hij op 05 april 2007 in de gemeente Almere een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met gas, zijnde een giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof, namelijk een busje CS-gas (traangas),
en
munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie III, te weten één volmantel patroon (met een kaliber van 7,65 mm) telkens voorhanden heeft gehad.
Van het onder 1 primair en 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Feit 1
Poging doodslag, strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
Meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 55 van die wet.
Beroep op noodweer ter zake van feit 1 primair
Mr. Polat heeft namens verdachte een beroep gedaan op noodweer ter zake het onder 1 primair bewezen verklaarde en bepleit dat verdachte te dier zake niet strafbaar is en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft een mes gebruikt ter noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf (en ook het lijf van anderen) tegen een onmiddellijke en wederrechtelijke aanranding. Verdachte is maanden voor het voorval door [slachtoffer] [slachtoffer] bedreigd en een dag er voor is hij zelfs door die [slachtoffer] achtervolgd, klemgereden, bedreigd en (zwaar) mishandeld. [slachtoffer] dringt die dag ongevraagd zijn huis binnen, bedreigt verdachte met de dood en gaat tekeer als een bezetene. Verdachte roept herhaalde malen dat [slachtoffer] zijn huis moet verlaten en pakt, als deze zich niet verwijdert, een mes om zijn woorden meer kracht bij te zetten. [slachtoffer] rent vervolgens de trap op onder het uiten van bedreigingen en verdachte rent [slachtoffer] tegemoet om hem te beletten de woning verder in te komen. Er ontstaat halverwege de trap een worsteling waardoor beiden van de trap vallen en in de hal terecht komen. Verdachte maakt slaande bewegingen met het mes in zijn hand naar [slachtoffer]. Verdachte kon en durfde het mes niet los te laten omdat [slachtoffer] anders dit mes mogelijk zou afpakken. De zich in de woning bevindende [getuige] en [getuige] hebben nog getracht de politie te bellen, maar die kwam niet opdagen. Verdachte had, gezien alle omstandigheden, geen andere keus dan te handelen zoals hij heeft gedaan.
De officier van justitie heeft betoogd dat noodweer niet aan de orde kan zijn omdat er nog geen sprake was van een fysieke aanranding van het lijf van verdachte of anderen door [slachtoffer] op het moment dat verdachte met een mes in zijn handen de trap af rent richting [slachtoffer]. Voorts behoefde verdachte niet te vrezen dat [slachtoffer] een wapen bij zich droeg omdat door niemand van de aanwezigen in de woning een wapen was gezien. De reputatie van [slachtoffer] als zijnde gewelddadig en hetgeen de vorige dag was voorgevallen tussen verdachte en [slachtoffer], doet daar niet aan af. Er was op dat moment geen onmiddellijk dreigend gevaar en derhalve geen rechtvaardiging voor het handelen van verdachte. Bovendien had verdachte de mogelijkheid een kamer in te vluchten en de deur dicht te doen.
De rechtbank overweegt daaromtrent het volgende.
Vast staat dat [slachtoffer] uit eigen beweging naar de woning van verdachte is gekomen. Voorts dat [slachtoffer] via de openstaande voordeur de hal van de woning heeft betreden, in de hal is gaan staan en medeverdachte [medeverdachte] heeft geslagen, die vervolgens de trap naar boven is opgelopen en getracht heeft de politie te bellen. [slachtoffer] heeft daarna de deur achter zich gesloten en daarbij dreigende taal gebezigd door onder andere te zeggen dat niemand de woning meer uitkwam. Verdachte stond bovenaan de trap en heeft [slachtoffer] gesommeerd zijn woning direct te verlaten. Toen verdachte bemerkte dat [slachtoffer] daar niet op reageerde heeft hij een mes uit de keukenla gepakt om zijn woorden kracht bij te zetten. Toen ook dat niet hielp en [slachtoffer] de trap op kwam stormen onder het uiten van woorden met de strekking dat hij niet bang was om dood te gaan, is verdachte met het mes in zijn handen naar beneden gerend om [slachtoffer] te beletten zijn woning verder in te komen. Halverwege de trap ontstond een worsteling waardoor verdachte samen met [slachtoffer] de trap afviel en in de hal belandde. [slachtoffer] had intussen nog kans gezien het lemmet te pakken en krom te buigen. Verdachte heeft vervolgens, met het verbogen mes in de hand, geprobeerd zich [slachtoffer] van het lijf te houden door te slaan.
De rechtbank is van oordeel dat in de situatie als voren omschreven, waarbij [slachtoffer] naar boven komt stormen in de woning bij verdachte in gebruik onder het uiten van dreigende taal en verdachte alsdan die aanval wil weerstaan, er wel degelijk sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen lijf en goed waartegen verdachte zich noodzakelijk had te verdedigen.
De verdachte is aldus ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde niet strafbaar en dient ten aanzien daarvan te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De verdachte is ter zake het onder 2 ten laste gelegde strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de aan hem toebehorende op de lijst van in beslaggenomen voorwerpen vermelde voorwerpen, aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 16 juni 2008.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het onder 1 primair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld.
De verdachte is ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde niet strafbaar en de rechtbank ontslaat verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Het onder 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling van een geldboete van € 200,--, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van
4 dagen.
De rechtbank gelast de teruggave van de in beslaggenomen voorwerpen aan verdachte.
Aldus gewezen door mr. G.P. Nieuwenhuis, voorzitter, mrs. A.W.M. van Hoof en J.E. van den Steenhoven-Drion, rechters, in tegenwoordigheid van M. Smit, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 juli 2008.
Mr. Van den Steenhoven-Drion voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.