Jurisprudentie
BD9065
Datum uitspraak2005-05-12
Datum gepubliceerd2008-07-31
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers1707/03
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-07-31
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers1707/03
Statusgepubliceerd
Indicatie
EWR cs. zijn belast met de aansluiting en het transport van elektriciteit over hun respectievelijke electriciteitsnetten en hebben ten behoeve van Prorail die diensten uitgevoerd en daarvoor facturen aan haar verzonden. Prorail heeft deze facturen deels onbetaald gelaten. In dit geding hebben EWR cs. betaling gevorderd. De rechtbank heeft de vorderingen toegewezen en de hof heeft dit bekrachtigd.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
ZEVENDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid PRORAIL B.V., voorheen genaamd Railinfrabeheer B.V. en daarvoor genaamd NS Railinfrabeheer B.V.,
gevestigd te Utrecht,
APPELLANTE,
procureur: mr. B.J.H. Crans,
t e g e n
(1) de naamloze vennootschap
N.V. CONTINUON NETBEHEER, gevestigd te Arnhem,
als rechtsopvolgster van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid EWR Netbeheer B.V. en de naamloze vennootschappen Noord West Net N.V. en N.V. Continuon Netbeheer,
(2) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ESSENT NETWERK BRABANT B.V., gevestigd te ’s-Hertogenbosch,
(3) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ESSENT NETWERK LIMBURG B.V., gevestigd te Landgraaf,
(4) de naamloze vennootschap
ESSENT NETWERK NOORD N.V., gevestigd te Groningen,
(5) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ENECO NETBEHEER B.V., gevestigd te Rotterdam,
(6) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ENECO NETBEHEER MIDDEN-HOLLAND B.V., gevestigd te Gouda,
Als rechtsopvolgster van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Netbeheer Midden-Nederland,
(7) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ENECO EDELNET DELFLAND B.V., gevestigd te Delft,
als rechtsopvolgster van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Edelnet Delfland B.V.,
(8) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ENBU B.V., gevestigd te Utrecht,
als rechtsopvolgster van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Elektriciteitsbeheer Utrecht B.V.,
(9) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DELTA NETWERKBEDRIJF B.V., gevestigd te Middelburg,
GEÏNTIMEERDEN,
procureur: mr. W.H. van Baren.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen (met inbegrip van hun rechtsvoorgangsters) worden hierna (ook) Prorail en EWR cs. genoemd.
Bij dagvaarding van 25 augustus 2003 is Prorail in hoger beroep gekomen van het vonnis van de ¬rechtbank te Utrecht van 28 mei 2003, in deze zaak onder zaak-/rolnum¬mer 131688/HAZA 01-1215 gewezen tussen EWR cs. als eisers en Prorail als gedaagde.
Bij memorie van grieven heeft Prorail zeventien grieven (grief III ontbreekt) tegen het bestreden vonnis aangevoerd, producties in het geding gebracht, bewijs aangeboden en geconcludeerd zoals in die memorie weergegeven.
Bij memorie van antwoord hebben EWR cs. de grieven bestreden, producties in het geding gebracht, bewijs aangeboden en geconcludeerd als in die memorie weergegeven.
Partijen hebben de zaak op 16 maart 2005 doen bepleiten, Prorail door mr. M.R. het Lam, advocaat te ‘s-Gravenhage, aan de hand van pleitnotities en EWR cs. door mr. J.E. Janssen, advocaat te Amsterdam. Bij die gelegenheid zijn door Prorail bij akte verdere producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instanties, waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd.
2. Grieven
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de desbetreffende memorie.
3. Feiten
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.4 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aange¬merkt.
Daaromtrent bestaat geen geschil zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. Beoordeling
4.1 Het gaat in deze zaak, kort samengevat, om het volgende.
EWR cs. zijn belast met de aansluiting en het transport van elektriciteit over hun respectievelijke electriciteitsnetten en hebben ten behoeve van Prorail die diensten uitgevoerd en daarvoor facturen aan haar verzonden. Prorail heeft deze facturen deels onbetaald gelaten. In dit geding hebben EWR cs. betaling gevorderd van f. 24.311.178,76 (zijnde het over het jaar 2000 niet betaalde bedrag), te vermeerderen met de vanaf 1 januari 2001 op dezelfde grondslag maandelijks door Prorail ingehouden bedragen terzake van de levering van aansluit- en transportdiensten door EWR cs. met wettelijke rente, kosten rechtens.
4.2 De rechtbank heeft de vorderingen toegewezen. Daarbij heeft zij – kort en zakelijk weergegeven - het door Prorail gestelde terzake van het aantal aansluitingen dat zij heeft met EWR cs. te weten één per netwerkbeheerder - verworpen en geconstateerd dat EWR cs. per netaansluitpunt (de knip in het net) de door de directeur van de Dienst uitvoering en toezicht Energie (directeur Dte) vastgestelde tarieven terecht in rekening hebben kunnen brengen. Tegen dit oordeel en de gronden waar het op berust richten zich de grieven genummerd I tot en met XIII en XVI. Voorts heeft de rechtbank – kort en zakelijk weergegeven – het standpunt verworpen dat Prorail niet als afnemer in de zin van artikel 1, lid 1, van de Elektriciteitswet (E-wet) dient te worden verstaan. Tegen dit oordeel van de rechtbank en de gronden waar het op berust richten zich de grieven genummerd XIV, XV, XVII en XVIII. Deze grieven lenen zich telkens voor gezamenlijke behandeling.
4.3 Voor de beoordeling van de grieven genummerd I tot en met XI is van beslissend belang wat in artikel 1, lid 1, aanhef en onder b, van de E-wet onder “aansluiting” dient te worden verstaan. Voormeld artikellid bepaalt dat onder “aansluiting” moet worden verstaan één of meer verbindingen tussen een net en een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met d, van de Wet waardering onroerende zaken, dan wel tussen een net en een ander net op een ander spanningsniveau. Blijkens het gestelde bij pleidooi in hoger beroep stelt Prorail zich niet langer op het in de memorie van grieven verdedigde standpunt dat zij één aansluiting heeft op “het net”, maar is zij teruggekeerd naar haar standpunt in eerste aanleg dat zij per netwerkbeheerder (in hoger beroep aangevuld: per spanningsniveau) één aansluitpunt heeft.
4.4 Dienaangaande geldt het volgende. Ingevolge artikel 5, lid 3, E-wet is de Dienst uitvoering en toezicht energie belast met de uitvoering van deze wet en het toezicht op de naleving van deze wet. Ingevolge het zesde lid kan de directeur van deze dienst (de directeur Dte) bindende aanwijzingen geven in verband met de naleving van deze wet. De directeur Dte stelt voorts ingevolge artikel 27 E-wet de tarieven vast die door netbeheerders als EWR cs. in rekening kunnen worden gebracht aan hun afnemers. Tegen een dergelijk besluit staat voor belanghebbenden op grond van artikel 82, eerste lid, E-wet, beroep open op het College van Beroep voor het bedrijfsleven, ook indien een dergelijk besluit moet worden aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift.
4.5 Met betrekking tot het begrip “aansluiting” heeft de (directeur) Dte zich een aantal malen in het bijzonder uitgelaten.
Allereerst heeft de Dte op zijn website antwoorden gepubliceerd op “Frequently Asked Questions”, welke antwoorden – voor zover hier van belang – behelzen:
(…) De aansluiting
14. Uit welke componenten bestaat een aansluiting?
De aansluiting is de verbinding tussen het net en de installatie van een aangeslotene op zijn onroerende zaak (art. 1, lid 1, sub b Elektriciteitswet). De aansluiting bestaat uit drie delen te weten: het netaansluitpunt (knip in het net), het overdrachtspunt op de onroerende zaak en de verbinding daartussen. De netbeheerder moet in de aansluiting voorzieningen treffen om zijn net te beveiligen en beveiligd te houden (art. 25a, lid 1, sub b. Elektriciteitswet).
15. Wat is het netaansluitpunt en waar ligt dat?
Het netaansluitpunt is de fysieke verbinding van de aansluiting met het net van de netbeheerder (het punt waar openbaar overgaat in individueel). (…)
21. Hoe wordt een meervoudige aansluiting op één onroerende beschouwd volgens de Elektriciteitswet?
Gezien de definitie in de Elektriciteitswet worden meervoudige verbindingen tussen een net en een onroerende zaak in principe beschouwd als een één aansluiting. Indien deze benadering tot onduidelijkheid over de tarieven leidt moeten meervoudige verbindingen afzonderlijk worden beschouwd en is er sprake van een meervoudige aansluiting op één onroerende zaak. Dit betreft de volgende situaties:
- de afzonderlijke aansluitingen zijn op verschillende spanningsniveaus gerealiseerd en hebben verschillende transporttarieven (bijvoorbeeld bij meerdere netbeheerders);
- de afzonderlijke aansluitingen zijn op gelijke spanningsniveaus gerealiseerd maar bevinden zich op verzoek van de aangeslotene achter verschillende transformatoren (bijvoorbeeld uit betrouwbaarheidsoverwegingen) (…)
Voorts vermeldt artikel 3.1.3 TarievenCode (produktie A.2.a en A.2.b bij memorie van grieven) inmiddels:
“Voor het leveren van de transportdienst wordt aan iedere aangeslotene per aansluiting en per energierichting in het overdrachtspunt van die aansluiting het transporttarief in rekening gebracht. Voor aansluitingen met meerdere verbindingen geldt dat deze verbindingen voor het transporttarief als één aansluiting beschouwd worden voor zover de verbindingen in één en dezelfde tariefcategorie vallen en de netaansluitpunten van deze verbindingen liggen in delen van het net van de netbeheerder die in de normale bedrijfstoestand galvanisch met elkaar verbonden zijn.”
Ten slotte blijkt uit de TarievenCode (3.2.1) dat het transporttarief dient ter dekking van de kosten van de door de netbeheerder beheerde infrastructuur voor zover deze kosten geen deel uitmaken van de aansluitkosten.
Het hof kan zich verenigen met de uitleg van de E-wet die de Dte, blijkens de hierboven weergegeven citaten, huldigt en waar de door de Dte vastgestelde tarieven op zijn gebaseerd. Een redelijke wetsuitleg verdraagt zich niet met de lezing die Prorail verdedigt.
4.6 Niet in geschil is dat de fysieke situatie van de netaansluitpunten van Prorail zich kenmerkt doordat deze zich geografisch gescheiden bevinden achter verschillende transformatoren en aldus, zoals partijen het noemen, niet galvanisch met elkaar zijn verbonden. Evenmin heeft Prorail betwist dat zij – onder meer vanwege het risico op stroomonderbrekingen - zelf heeft gekozen voor decentrale “invoeding” van de elektriciteit benodigd voor het spoorwegnet en dat EWR cs. in verband met deze structuur extra kosten moeten maken, bijvoorbeeld om te voorzien in voldoende elektriciteit voor piekbelasting en netverlies als gevolg van het transport. Ten slotte staat vast dat de netaansluitpunten van Prorail niet alle één spanningsniveau hebben en niet alle in één tariefcategorie vallen. Bij pleidooi in hoger beroep is van de zijde van EWR cs. erkend dat er enige aansluitingen zijn die wel galvanisch met elkaar zijn verbonden, maar onweersproken is dat dit uitzonderingen betreffen. Uit het feit dat EWR cs. in die gevallen de betrokken aansluitpunten ook als één beschouwen, kan niet worden afgeleid dat EWR cs. daartoe ook verplicht zouden zijn indien galvanische verbondenheid ontbreekt. Dat in geval van de spoorweginfrastructuur sprake is van één geïntegreerd net dat in samenhang functioneert, betekent niet dat aan de eis van galvanische verbondenheid is voldaan, dan wel dat die eis terzijde moet worden gesteld. Prorail heeft immers niet betwist dat het al dan niet galvanisch verbonden zijn van verschillende aansluitingen effecten heeft op de kosten van het transport naar die aansluitingen. Prorail heeft nog aangevoerd dat de eis van galvanische verbondenheid strijdt met artikel 27, lid 2, aanhef en onder a en c, E-wet, maar ook dit stelt zij tevergeefs voor, nu bedoelde wetteksten die eis niet expliciet uitsluiten en ook niet dwingen tot de conclusie dat die eis niet gesteld kan worden.
4.7 De in rechtsoverweging 4.6 beschreven feitelijke situatie, gezien in het licht van hetgeen in rechtsoverweging 4.5 is overwogen, laat geen andere slotsom toe dan dat een redelijke wetsuitleg in dit geval meebrengt dat het begrip “aansluiting” in artikel 1, lid 1, aanhef en onder b, E-wet, dient te worden uitgelegd zoals EWR cs. voorstaan. Prorail heeft geen zwaarwegende argumenten aangevoerd, die zouden moeten leiden tot een andere uitleg van het begrip “aansluiting”. Daarbij is van belang dat het weliswaar mogelijk is dat in geval van meerdere “knippen in het net” ten behoeve van één onroerende zaak sprake is van één aansluiting, maar dat de tekst van artikel 1, lid 1, aanhef en onder b, E-wet niet dwingt tot de conclusie dat één onroerende zaak nimmer meer dan één netaansluitpunt kan hebben. Evenmin is voor deze uitleg een aanknopingspunt te vinden in de wetsgeschiedenis.
4.8 Dat de staatssecretaris van Financiën bij brief van 21 februari 2001 (produktie 1 bij conclusie van antwoord) heeft beslist dat het Nederlandse spoorwegnet voor de heffing van de regulerende energiebelasting ingevolge de Wet belastingen op milieugrondslag (WBM) (produktie 1 bij conclusie van antwoord) als één onroerende zaak te gelden heeft, zodat Prorail voor die energiebelasting en de limiet voor de heffing (maximaal 10.000.000 kWh) uit mag gaan van haar totale verbruik in Nederland, doet hier niet aan af. Dit besluit heeft immers een ander oogmerk en dient een ander belang dan de tarievenstructuur onder de E-wet. Voorts beschikt de staatssecretaris van Financiën anders dan de Dte niet over bijzondere bevoegdheden op grond van de E-wet en is in artikel 36a, lid 1, aanhef en onder f, WBM bovendien in de definitie van “aansluiting” expliciet opgenomen: “een aansluiting kan bestaan uit een of meer leveringspunten”, welke zinsnede ontbreekt in artikel 1, lid 1, aanhef en onder b, E-wet.
Ook de omstandigheid dat de wetgever regelmatig andere uitgangspunten hanteert dan het kostenveroorzakingsbeginsel, kan Prorail niet baten. Het betreft immers door de wetgever gemaakte beleidsmatige afwegingen, waarbij deze in bepaalde gevallen kennelijk een uitzonderingssituatie heeft willen creëren. Dat de wetgever voor Prorail ook zo’n uitzondering heeft willen maken, is gesteld noch gebleken.
4.9 Nu de transporttarieven tussen partijen niet in geschil zijn en Prorail de berekeningen van hetgeen zij volgens EWR cs. verschuldigd is, indien die tarieven van toepassing zijn, niet heeft betwist, dient Prorail de facturen van EWR cs. integraal te voldoen. Hiermee falen de grieven genummerd I tot en met XI.
4.10 De grieven genummerd XII, XIII en XVI hebben geen zelfstandige betekenis en behoeven in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen geen afzonderlijke bespreking meer.
4.11 In de grieven XIV, XV, XVII en XVIII voert Prorail aan dat de rechtbank haar ten onrechte heeft gekwalificeerd als “afnemer” in de zin van de E-wet. Deze grieven worden tevergeefs voorgesteld. Onbetwist is immers dat Prorail de contractuele wederpartij is van EWR cs. bij de levering van elektriciteit en beschikt over aansluitingen op het net van EWR cs. Onbetwist is voorts dat EWR cs. geen inzicht hebben in de mate van verbruik van elektriciteit door de verschillende partijen binnen het net van Prorail, zodat Prorail voor EWR cs. dient te gelden als eindverbruiker. Het standpunt dat particuliere netbeheerders niet over een aansluiting zouden beschikken en dat dit zou volgen uit artikel 29, lid 2, E-wet, miskent dat de “netbeheerder” bedoeld in dat lid, ingevolge de definitie neergelegd in artikel 1, aanhef en onder k, E-wet niet de particuliere netbeheerder omvat. Dit standpunt kan ook feitelijk niet worden gevolgd, omdat zonder aansluiting op het net aan Prorail geen elektriciteit zou kunnen worden geleverd en onbetwist is dat dit wel het geval is. Hetgeen dienaangaande overigens in de toelichting op de grieven wordt aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel, omdat dit uitgaat van dezelfde onjuiste lezing van het begrip “netbeheerder” en tevens een onjuiste uitleg van “afnemer” hanteert, zoals blijkt uit hetgeen hiervoor is overwogen. Dit zelfde leidt ertoe dat geen sprake is van discrimatie tussen Prorail als particulier netwerkbeheerder en de netwerkbeheerders zoals gedefinieerd in artikel 1, lid 1, onder k, E-wet.
5. Slotsom
De grieven moeten worden verworpen. Het algemeen bewijsaanbod van Prorail dient als niet terzake dienende - nu geen feiten zijn gesteld die, indien bewezen, tot andere oordelen aanleiding geven - te worden gepasseerd.
Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met verwijzing van Prorail in de kosten van het hoger beroep.
6. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt Prorail in de kosten van het appel en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de zijde van EWR cs. gevallen op € 18.564,--;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.J. Chorus, M.C.M. van Dijk en P.C. Römer en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2005