Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9064

Datum uitspraak2008-06-27
Datum gepubliceerd2008-07-31
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers2200658007
Statusgepubliceerd


Indicatie

De verdachte, een vrachtwagenchauffeur, heeft bij het verlaten van een rotonde heeft nagelaten een fietser voorrang te verlenen hetgeen tot een aanrijding heeft geleid met dodelijke afloop. Vrijspraak van artikel 6 WVW 94 Bewezenverklaring ter zake van art 5 WVW 94 Verwerping beroep op AVAS


Uitspraak

Rolnummer: 22-006580-07 Parketnummer: 10-820481-07 Datum uitspraak: 27 juni 2008 TEGENSPRAAK Gerechtshof te 's-Gravenhage meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 4 december 2007 in de strafzaak tegen de verdachte: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1956, [adres] Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 13 juni 2008. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. Tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in hoger beroep op vordering van de advocaat-generaal gewijzigd. Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. Procesgang In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 hechtenis alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. Het vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt. Vrijspraak Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het hof overweegt hiertoe als volgt. Naar het oordeel van het hof is uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en de processtukken het navolgende aannemelijk geworden. De verdachte heeft als bestuurder van een vrachtauto bij het verlaten van een rotonde een fietser aangereden, ten gevolge waarvan deze is overleden. De verdachte heeft bij het verlaten van de rotonde in zijn spiegels gekeken. Hij is daarbij van zijn stoel omhoog gekomen om te kijken of de weg vrij was. Hij is met beperkte snelheid van 7 kilometer per uur rechtsaf geslagen en heeft daarbij nagelaten het slachtoffer voorrang te geven. Het hof is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte bij het verlaten van de rotonde heeft nagelaten richting aan te geven. De verklaring van de getuige Van Haften, waar de advocaat-generaal zich op beroept, wordt niet ondersteund door andere verklaringen. Bovendien heeft de verdachte zowel ter terechtzitting van de rechtbank als in hoger beroep verklaard wel richting te hebben aangegeven bij het verlaten van de rotonde. De omstandigheid dat de verdachte hierover bij zijn politieverhoor geen melding heeft gemaakt, brengt het hof niet tot het oordeel dat de verdachte dus geen richting heeft aangegeven. Uit het proces-verbaal van het betreffende verhoor volgt immers niet dat de verdachte hiernaar is gevraagd door de verhorende verbalisanten. De advocaat-generaal stelt voorts dat de verdachte bij het verlaten van de rotonde niet van zijn stoel omhoog is gekomen om te kijken of de weg vrij was. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij hierover niets bij de politie heeft gezegd omdat dit evenals het richting aangeven voor hem als chauffeur een handeling is die hij zonder nadenken steeds automatisch verricht. De stelling van de advocaat-generaal berust naar het oordeel van het hof enkel en alleen op een veronderstelling en is niet met feitelijkheden onderbouwd. Het hof stelt vast dat het verhoor van de verdachte heeft plaatsgevonden ongeveer anderhalf uur na het noodlottige ongeval dat blijkens de stukken en het verhandelde ter terechtzitting ook de verdachte toen niet onberoerd heeft gelaten. Bij een dergelijk, blijkens het voorgaande - ook nog onvolledig - verhoor mag naar het oordeel van het hof, uit hetgeen kennelijk niet ter sprake is geweest geen verstrekkende voor de verdachte belastende conclusie worden getrokken. Bovendien heeft de politie noch de officier van justitie aanleiding gezien de verdachte nader te doen horen. Voormelde omstandigheden in aanmerking genomen is er naar het oordeel van het hof, alles overwegende, gelet op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om te kunnen spreken van zeer, althans aanmerkelijk, onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam rijgedrag en/of rijgedrag met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid. De verdachte dient dan ook van het primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: (zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt) Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. Bewijsvoering Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Strafbaarheid van de verdachte Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verweten gedragingen niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend omdat hij de voor de situatie vereiste zorgvuldigheids- en oplettendheids-eisen in acht heeft genomen. De verdachte dient dan ook ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten van alle rechtsvervolging te worden ontslagen. Het hof stelt het volgende vast. De verdachte heeft bij het oprijden van de rotonde gezien dat zich daarop een fietser bevond. Bij het verlaten van de rotonde heeft de verdachte nagelaten deze andere weggebruiker, die nadat verdachte de rotonde was opgereden achter zijn vrachtwagen langs is gefietst, voorrang te verlenen. Zonder te stoppen is hij, ondanks het beperkte zicht vanuit de cabine, de bekende dode hoeken van de spiegels en de haaientanden op de weg, rechtsaf geslagen en heeft daarbij het slachtoffer overreden. Naar het oordeel van het hof kan de verdachte zich er niet op beroepen dat hij slechts verplicht was het voor hem zichtbare verkeer in het oog te houden en dat hem er geen verwijt van kan worden gemaakt dat hij zich niet de gelegenheid heeft verschaft de fietser waar te nemen die voor hem niet waarneembaar was. Onder voormelde omstandigheden komt de verdachte, met name nu de verdachte de aanwezigheid van de fietser op de rotonde kort daarvoor had vastgesteld, naar het oordeel van het hof dan ook geen beroep op afwezigheid van alle schuld toe. Het verweer wordt dan ook verworpen. Er is voorts geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Strafmotivering De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden. Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich als bestuurder van een vrachtwagen schuldig gemaakt aan gevaarzetting in het verkeer. Bij het verlaten van een rotonde heeft hij nagelaten een fietser voorrang te verlenen hetgeen tot een aanrijding heeft geleid met dodelijke afloop. De verdachte is, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 15 mei 2008, niet eerder met politie en justitie in aanraking gekomen. Daarbij heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij dertig jaar als beroepschauffeur geen enkele aanrijding heeft veroorzaakt. Voorts heeft de verdachte, gelet op zijn eigen bedrijf met twee vrachtwagens, een groot belang bij het behoud van zijn rijbewijs. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten overstaan van de nabestaanden nogmaals zijn spijt en medeleven betuigd en aangegeven dat ook hij de rest van zijn leven met het gebeurde zal moeten leven. Tegenover de belangen van de verdachte staat het verdriet voor de nabestaanden door het overlijden van hun dierbare, dat zoals onder meer is gebleken uit de voorgedragen schriftelijke slachtofferverklaring, amper in woorden valt uit te drukken. Strafoplegging, welke dan ook, zal het verlies van een dierbare naaste niet kunnen goedmaken. Alles overwegende is het hof oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van navermelde hoogte in combinatie met een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van navermelde duur, een passende en geboden reactie vormt. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op de artikelen 9(oud), 14a, 14b, 14c, 22c(oud) en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 (oud) van de Wegenverkeerswet 1994. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde. Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 90 (negentig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 12 (twaalf) maanden. Beveelt dat de bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Dit arrest is gewezen door mr. J.M. Reinking, mr. C.G.M. van Rijnberk en mr. D.J.C. van den Broek, in bijzijn van de griffier mr. J.P. Lahr. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 juni 2008.