Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9063

Datum uitspraak2008-07-29
Datum gepubliceerd2008-07-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
ZaaknummersWET 07/2800-VRLK
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek om een zuiver schadebesluit. Verweerder heeft verzoek ten onrechte beoordeeld als ware het een verzoek om planschadevergoeding, en heeft ten onrechte niet inhoudelijk op het verzoek om een zuiver schadebesluit beslist. Bestreden besluit wordt vernietigd, beroep is gegrond.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector Bestuursrecht Meervoudige kamer Reg.nr.: WET 07/2800-VRLK Uitspraak in het geding tussen [Eiser], wonende te [woonplaats], eiser, gemachtigde mr. P. de Vries, werkzaam bij SIGHT, adviseurs voor milieu en landschap b.v. te Veenendaal, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpen aan den IJssel, verweerder. 1 Ontstaan en loop van de procedure Bij brief van 4 april 2006 heeft eiser bij verweerder een verzoek om schadevergoeding ingediend. Bij besluit van 25 juli 2006 heeft verweerder het verzoek afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 14 augustus 2006 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 29 juni 2007 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 27 juli 2007 beroep ingesteld. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2008. Aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.J.M. van der Ham. 2 Overwegingen Op 13 april 2001 heeft verweerder aan [vergunninghouder] (hierna: vergunninghouders) vergunning verleend op grond van de Woningwet voor de bouw van een woning op het perceel [adres]. Het door eiser tegen dit besluit ingediende bezwaar heeft verweerder bij besluit van 17 mei 2002 ongegrond verklaard. Tegen de beslissing op bezwaar heeft eiser beroep ingesteld. Bij uitspraak van 1 oktober 2003 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd en met inachtneming van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaald dat de bouwvergunning alsnog wordt geweigerd. Vervolgens hebben vergunninghouders tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). Bij uitspraak van 4 augustus 2004 heeft de Afdeling overwogen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de beslissing op bezwaar dient te worden vernietigd. Naar het oordeel van de Afdeling is echter geen sprake van een situatie waarin rechtens maar één besluit mogelijk is. Verweerder kan bij de beslissing op bezwaar immers overwegen om met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling te verlenen ten behoeve van het bouwplan. De Afdeling heeft vervolgens het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank van 1 oktober 2003 vernietigd, voorzover met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak is voorzien en de aangevallen uitspraak voor het overige bevestigd. Bij brief van 22 november 2004 heeft eiser verzocht om schadevergoeding als bedoeld in artikel 49 van de WRO. Op 26 april 2005 heeft de gemeenteraad dit verzoek afgewezen. Eisers bezwaar tegen dit besluit is bij besluit van 15 december 2005 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser geen beroep ingesteld. Bij besluit van 24 mei 2005 heeft verweerder vrijstelling verleend van het bestemmingsplan Lansingh-Zuid ten behoeve van de bouwvergunning. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar ingediend. Dit bezwaar is ongegrond verklaard bij besluit van 8 december 2005. Hiertegen heeft eiser geen beroep ingesteld. Bij brief van 4 april 2006 heeft eiser een verzoek om vergoeding van schade ingediend. Eiser vermeldt in de brief dat de schade door een onafhankelijk taxateur, niet zijnde de verkopend makelaar, is vastgesteld op € [...]. Eiser verzoekt om vergoeding van dit schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, de kosten van de uitgevoerde taxatie, zijnde € [...] exclusief BTW, en de kosten voor juridische bijstand tot op dat moment, zijnde € [...]. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Hierbij heeft verweerder het advies van kamer 1 van de commissie voor de bezwaarschriften (hierna: de commissie) gevolgd. De commissie heeft in haar advies - zakelijk weergegeven - overwogen dat of het verzoek om een zuiver schadebesluit inhoudelijk beoordeeld dient te worden, afhankelijk is van het antwoord op de vraag of de schade voortvloeit uit een onrechtmatig besluit waarop artikel 49, eerste lid, van de WRO niet van toepassing is. Artikel 49 van de WRO geeft volgens de jurisprudentie een uitputtende regeling voor de vergoeding van schade, veroorzaakt door op de WRO gebaseerd bestuursoptreden. Dit houdt volgens de commissie in dat verweerder het verzoek om schadevergoeding in de vorm van een zuiver schadebesluit kan afwijzen, indien vast staat dat de gestelde schade is veroorzaakt door het besluit van 24 mei 2005 om vrijstelling te verlenen. Het standpunt van eiser dat de bouwvergunning van 2 november 2001 nooit verleend had mogen worden is volgens de commissie niet juist, nu de Afdeling ruimte heeft gelaten alsnog te beoordelen of vrijstelling van het bestemmingsplan verleend kon worden. Van deze mogelijkheid heeft verweerder ook gebruik gemaakt door op 24 mei 2005 alsnog vrijstelling te verlenen. Hoewel de datum van de vrijstelling na de datum ligt waarop de schade is opgetreden, lijkt het de commissie niet onredelijk er van uit te gaan dat de gestelde schade niet is veroorzaakt door een onrechtmatig besluit, maar door de verleende vrijstelling ex artikel 19, tweede lid, van de WRO, waarop artikel 49, eerste lid, onderdeel b, van de WRO van toepassing is. Het verzoek om een zuiver schadebesluit kan naar het oordeel van de commissie dan ook worden afgewezen, omdat artikel 49 van de WRO in een uitputtende regeling voor dit soort schade voorziet. Ten aanzien van het eventuele recht op nadeelcompensatie ex artikel 49 van de WRO merkt de commissie op dat eiser zijn woning willens en wetens notarieel heeft overgedragen hangende de hoger beroepsprocedure bij de Afdeling en daarmee voordat de vrijstellingsprocedure door verweerder kon worden gestart. Dit leidt er toe dat eiser niet meer als belanghebbende is aan te merken en niet in aanmerking komt voor schadevergoeding op grond van artikel 49 van de WRO. Dat eiser door de verkoop van zijn woning zijn eigen belangen heeft geschaad, valt verweerder, aldus de commissie, niet aan te rekenen. In beroep heeft eiser aangevoerd dat verweerder miskent dat ten principale de onjuiste procedure is gevolgd. De Afdeling heeft vastgesteld dat verweerder de bouwvergunning niet zonder meer mocht afgeven, maar dat daaraan voorafgaand een vrijstellingsprocedure had moeten worden gevolgd. Doordat verweerder de onjuiste procedure heeft gevolgd, is eiser de mogelijkheid ontnomen om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de WRO te claimen. Naar de mening van eiser geeft verweerder blijk van een onjuiste interpretatie van het recht wanneer hij de consequenties van het volgen van de onjuiste procedure eenzijdig bij eiser legt. De rechtbank overweegt ter zake als volgt. Allereerst overweegt de rechtbank dat niet aan eiser belang bij het voeren van deze procedure kan worden ontzegd. Niet uit te sluiten is immers dat eiser door de gang van zaken schade heeft geleden, in die zin dat hij zijn woning aan het adres [...] voor een lagere prijs heeft moeten verkopen en dat hij, indien verweerder van meet af aan de juiste procedure had gevolgd, zijn eventuele schade op grond van artikel 49 van de WRO vergoed had kunnen krijgen. De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn brief van 4 april 2006 uitdrukkelijk verzoekt om een zuiver schadebesluit. Tijdens de hoorzitting van 26 april 2007, in zijn beroepschrift en ter zitting heeft eiser toegelicht dat het schadeveroorzakende feit gelegen is in het niet correct toepassen van de procedure, als gevolg waarvan hij niet in aanmerking komt voor een planschadevergoeding als bedoeld in artikel 49 van de WRO. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet hierop, ten onrechte het verzoek beoordeeld als ware het een verzoek om planschadevergoeding en ten onrechte niet inhoudelijk op het verzoek om een zuiver schadebesluit beslist. In dit verband overweegt de rechtbank dat - anders dan verweerder kennelijk meent - volgens vaste jurisprudentie een zuiver schadebesluit zowel op een onrechtmatig als op een rechtmatig besluit betrekking kan hebben. De gestelde schade heeft in dit geval betrekking op een rechtmatig besluit. Het verzoek van eiser om een zuiver schadebesluit dient alsnog inhoudelijk beoordeeld te worden. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit niet in rechte stand kan houden. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Eisers beroep is gegrond. Verweerder dient een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Daarbij dient ingevolge vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld ARRS 8 november 2006, AB 2007, 252) in de beoordeling te worden betrokken de vraag of sprake is van schade die buiten het normale risico valt en die op een beperkte groep van burgers of instellingen drukt. De rechtbank geeft verweerder mee in zijn beoordeling te betrekken dat artikel 49 van de WRO voor situaties als deze is geschreven, maar dat eiser door de wijze waarop de vrijstellingsprocedure is gevolgd buiten die regeling valt. Ten aanzien van de brief van makelaar [...] van 30 maart 2006 merkt de rechtbank op dat de periode waarin het huis verkocht is en de marktomstandigheden waaronder dat moest gebeuren (slechte economische omstandigheden) elementen zijn die niets met het bouwplan te maken hebben en derhalve bij de beoordeling van het zuiver schadebesluit buiten beschouwing dienen te blijven. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten ma¬ken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 644,- aan kosten van door een derde be¬roeps¬matig verleende rechtsbijstand. 3 Beslissing De rechtbank, recht doende: verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van het afschrift van deze uit¬spraak een nieuwe be¬slis¬sing op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak, bepaalt dat de gemeente Krimpen aan den IJssel aan eiser het betaalde griffierecht van € 143,- vergoedt, veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 644,- en wijst de gemeente Krimpen aan den IJssel aan als de rechts¬persoon die deze kosten aan eiser moet vergoeden. Aldus gedaan door mr. P. Vrolijk, voorzitter, en mr. P.C. Santema en mr. A.I. van Strien, leden, en door de voorzitter en mr. I. Geerink-van Loon, griffier, ondertekend. De griffier: De voorzitter: Uitgesproken in het openbaar op: 29 juli 2008 Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden. Afschrift verzonden op: