Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9062

Datum uitspraak2008-07-31
Datum gepubliceerd2008-07-31
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 08/866
Statusgepubliceerd


Indicatie

Re-integratievisie in het algemeen geen besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. De in de re-integratievisie opgenomen sollicitatieverplichting is een uitwerking van een wettelijke verplichting, derhalve ook geen besluit in de zin van artikel 1:3 Awb.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector bestuursrecht zaaknummer: SBR 08/866 uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 31 juli 2008 in de zaak van [eiseres], wonende te Utrecht, eiseres, tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder. Inleiding 1.1 Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 6 februari 2008 (het bestreden besluit), waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen het schrijven van 12 september 2007 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemde brief heeft verweerder de ten behoeve van eiseres opgestelde re-integratievisie van 12 september 2007 aan haar gezonden. 1.2 Het beroep is, gevoegd met de zaak geregistreerd onder nummer SBR 07/3071, behandeld ter zitting van 10 juni 2008, waar eiseres in persoon is verschenen. Namens verweerder is verschenen J. Kouveld, werkzaam bij het Uwv. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) heeft het Uwv tot taak uitvoering te geven aan onder meer de wettelijke arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. Ingevolge onderdeel b van dit artikel heeft het Uwv tevens tot taak te bevorderen dat de personen die recht hebben op een uitkering op grond van de in onderdeel a genoemde wetten, worden ingeschakeld in het arbeidsproces. Ingevolge artikel 30a, eerste lid, van de Wet SUWI stelt het Uwv, indien de hiervoor vermelde taak wordt uitgevoerd en nadat het recht op uitkering op grond van wetten als bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdeel a, is vastgesteld, in samenspraak met de uitkeringsgerechtigde een re-integratievisie vast waarin verplichtingen en rechten van de uitkeringsgerechtigde zijn vermeld. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat het Uwv, in samenspraak met de uitkeringsgerechtigde, periodiek de re-integratievisie evalueert en deze kan bijstellen. Artikel 39, eerste lid, van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) bepaalt dat het Uwv, nadat het recht op een WGA-uitkering is vastgesteld, in samenspraak met de verzekerde een re-integratievisie vaststelt waarin verplichtingen en rechten van de verzekerde zijn vermeld. 2.2 Eiseres heeft bezwaar gemaakt en vervolgens beroep ingesteld tegen de voor haar vastgestelde re-integratievisie. De rechtbank ziet zich in dit verband ambtshalve gesteld voor de vraag of de in geding zijnde re-integratievisie is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waartegen op grond van artikel 8:1 in samenhang met artikel 7:1 van de Awb de mogelijkheid van bezwaar en beroep open stond. 2.3 Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. 2.4 Het Uwv stelt zich op het standpunt dat de re-integratievisie als geheel aangemerkt dient te worden als een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb, nu de wetgever in de wetsgeschiedenis heeft aangegeven dat een re-integratievisie op rechtsgevolg is gericht. 2.5 Bij de beantwoording van de vraag of de re-integratievisie aangemerkt dient te worden als een besluit toetst de rechtbank aan de criteria zoals die zijn neergelegd in artikel 1:3 van de Awb. De bedoeling van de wetgever, zoals die blijkt uit de wetsgeschiedenis (met name de Memorie van Toelichting bij de Wet WIA, Kamerstukken II, 2004-2005, 30034, nr. 3) kan bij deze beoordeling weliswaar een rol spelen, maar daaraan komt geen doorslaggevende betekenis toe. 2.6 In de onderhavige re-integratievisie is onder het hoofdstuk “Rechten en plichten” opgenomen dat eiseres het recht heeft om: a. iemand mee te nemen als zij een afspraak heeft bij Uwv; b. haar gegevens bij Uwv in te zien en eventueel te corrigeren; c. bezwaar te maken tegen beslissingen van Uwv waarmee zij het niet eens is en d. een klacht in te dienen als zij ontevreden is over de wijze waarop Uwv haar behandelt. 2.7 De mogelijkheid iemand mee te nemen naar een afspraak bij het Uwv is van feitelijke aard en niet gericht op rechtsgevolg. De rechten genoemd onder b tot en met d bevatten een weergave van bestaande wettelijke rechten, genoemd in respectievelijk de artikelen 35 en 36 van de Wet bescherming persoonsgegevens, artikelen 7:1 en 8:1 van de Awb en artikel 9:1 e.v. van de Awb. Het opnemen van deze rechten in de re-integratievisie is dan ook niet gericht op zelfstandig rechtsgevolg. 2.8 Voorts is in de re-integratievisie onder het eerder genoemde hoofdstuk opgenomen dat eiseres verplicht is om: a. op alle uitnodigingen van Uwv in te gaan en zich op verzoek te legitimeren; b. alle informatie die van belang kan zijn aan Uwv te verstrekken; c. de verplichtingen na te komen die in de re-integratievisie zijn vermeld; d. elke wijziging in haar situatie aan Uwv door te geven en e. in te gaan op uitnodigingen van een re-integratiebedrijf en mee te werken aan het opstellen van een re-integratieplan. 2.9 Deze plichten bevatten naar het oordeel van de rechtbank een weergave van reeds bestaande wettelijke verplichtingen die zijn neergelegd de artikelen 27 en 29 van de Wet WIA, meer in het bijzonder in artikel 27, eerste lid, tweede lid, onder a, b en e, en artikel 29, tweede lid, onder d en e, van de Wet WIA. 2.10 Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in de re-integratievisie, voorzover het betreft het hoofdstuk “Rechten en plichten”, de rechtsbetrekking tussen partijen niet nader is vormgegeven. De opsomming van uit diverse wettelijke bepalingen voortvloeiende rechten en verplichtingen is informerend van aard, doch niet gericht op zelfstandig rechtsgevolg. Dit geldt evenzeer voor het ‘recht’ om iemand mee te nemen naar een afspraak bij het Uwv. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de re-integratievisie in zoverre niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. 2.11 Uit de re-integratievisie (onder 11) blijkt voorts dat de arbeidsdeskundige met eiseres het volgende heeft afgesproken: “Ze dient een keer per week te solliciteren. En mee te werken aan de reïntegratie.” 2.12 Naar aanleiding van deze afspraken betoogt eiseres dat zij niet in staat is arbeid te verrichten en dat re-integratie derhalve niet aan de orde is. De vraag of en zo ja, in hoeverre eiseres in staat is om arbeid te verrichten kan hier echter niet aan de orde komen, aangezien deze beantwoord dient te worden in het kader van de vaststelling van het recht op een WGA (werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten)-uitkering. Het besluit over dit recht kan in bezwaar en beroep worden aangevochten, hetgeen eiseres ook heeft gedaan. 2.13 De afspraak mee te werken aan re-integratie is geen Awb-besluit, reeds omdat deze niet is gericht op rechtsgevolg. Het betreft immers, gelijk hiervoor is overwogen, de weergave van een bestaande wettelijke verplichting, in dit geval neergelegd in artikel 29, tweede lid, onder e, van de Wet WIA. 2.14 De afgesproken sollicitatieverplichting is een uitwerking van de wettelijke verplichting neergelegd in artikel 30, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA. In dit artikel is bepaald dat de verzekerde die recht heeft op een WGA-uitkering verplicht is in voldoende mate te trachten passende arbeid te verkrijgen. Deze uitwerking is naar het oordeel van de rechtbank niet een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, aangezien zij niet is gericht op rechtsgevolg. De afspraak (minimaal) één keer per week te solliciteren heeft geen wijziging van (bestaande) rechten of verplichtingen van eiseres tot gevolg. 2.15 De rechtbank ziet evenmin aanleiding deze afspraak desondanks te kwalificeren als besluit in de zin van de Awb. Zij overweegt daartoe dat indien een dergelijke afspraak wel als Awb-besluit wordt aangemerkt, dit tot gevolg heeft dat de verzekerde deze afspraak in bezwaar en beroep moet aanvechten om te voorkomen dat deze, of de wijziging ervan, rechtens onaantastbaar wordt en hij de verzekerde in een later stadium, wanneer door de verzekerde mogelijk onwenselijk geachte gevolgen zich in hun volle omvang voordoen, kan worden tegengeworpen, bijvoorbeeld bij het opleggen van een maatregel als bedoeld in artikel 88 van de Wet WIA. De rechtbank acht dit niet wenselijk. Het aanmerken van een dergelijke afspraak als Awb-besluit zal bovendien leiden tot extra procedures, aangezien op het moment van de afspraak niet steeds valt te overzien of het niet (volledig) nakomen ervan zal leiden tot bijvoorbeeld oplegging van een maatregel. De rechtbank acht een gerede kans aanwezig dat een aantal van die procedures onnodig zal blijken in die zin dat oplegging van een maatregel uitblijft. Onnodige procedures dienen te worden voorkomen. Ook in de mogelijkheid rechtsbescherming te verlenen wordt geen aanleiding gevonden de afspraak als Awb-besluit aan te merken. Het oordeel van de rechtbank over de afspraak leidt immers niet tot het onthouden van rechtsbescherming aan de rechtzoekende. De noodzakelijke rechtsbescherming kan worden geboden in een procedure tegen een besluit waarin de verzekerde wordt geconfronteerd met de gevolgen van een - beweerdelijk - niet nakomen van de afspraak, bijvoorbeeld door oplegging van een maatregel. In een procedure tegen een dergelijk besluit kan niet alleen de (modaliteit van de) maatregel worden aangevochten, maar kan ook de vraag aan de orde worden gesteld of de (opgelegde) afspraak in overeenstemming is met het recht, alsmede de vraag of het niet (volledig) nakomen van die afspraak de verzekerde al dan niet kan worden toegerekend. 2.16 Uit het voorgaande volgt dat tegen de re-integratievisie van 12 september 2007, voorzover aangevochten, niet de mogelijkheid tot het maken van bezwaar openstond, omdat geen sprake was van een Awb-besluit. Dat onder de brief van 12 september 2007 een rechtsmiddelenclausule is opgenomen, maakt dat niet anders. Verweerder had het door eiseres gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk dienen te verklaren. 2.17 Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke bespreking van de door eiseres aangevoerde beroepsgronden. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en - zelf voorziend - het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaren. 2.18 De rechtbank is niet gebleken dat eiseres in verband met de behandeling van het beroep kosten heeft gemaakt, die met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Beslissing De rechtbank Utrecht, 3.1 verklaart het beroep gegrond, 3.2 vernietigt het bestreden besluit 3.3 verklaart het door eiseres tegen de re-integratievisie van 12 september 2007 gemaakte bezwaar niet ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit, 3.4 bepaalt dat het Uwv het door eiseres betaalde griffierecht ad € 39,- aan haar vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. D.A.J. Overdijk als voorzitter en mrs. B.J. van Ettekoven en Y. Sneevliet als leden van de meervoudige kamer en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2008. De griffier: De voorzitter van de meervoudige kamer: mr. J.J. van Doorn mr. D.A.J. Overdijk Afschrift verzonden op: Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Let wel: Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.