Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9047

Datum uitspraak2008-07-31
Datum gepubliceerd2008-07-31
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersHV 200.007.330
Statusgepubliceerd


Indicatie

Uitspraak hof na afloop van de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing. Niet-ontvankelijkheid van de moeder in haar beroep. Mogelijk onrechtmatig handelen van stichting en/of raad wegens inbreuk op recht op family life met als gevolg mogelijke vordering tot schadevergoeding levert niet alsnog een genoegzaam belang op van de moeder bij het beroep (vgl. HR 26-1-1996, NJ 1996, 377)


Uitspraak

MV 31 juli 2008 Sector civiel recht Zaaknummer HV 200.007.330/01 Zaaknummer eerste aanleg 188122 JE RK 08-650 GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH Beschikking in de zaak in hoger beroep van: [X.], wonende te [woonplaats], appellante, hierna: de moeder, procureur: mr. Y.A.W.M. Molkenboer, t e g e n Raad voor de Kinderbescherming, regio Midden- en West-Brabant, gevestigd te Tilburg, geïntimeerde, de raad. 1. Het geding in eerste aanleg Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Breda van 8 mei 2008, waarvan de inhoud bij partijen bekend is. 2. Het geding in hoger beroep 2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 26 mei 2008, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voornoemde beschikking te vernietigen – naar het hof begrijpt uitsluitend voorzover het betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van 9 mei 2008 tot 11 juli 2008 - en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing alsnog wordt afgewezen. 2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 11 juni 2008, heeft Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, hierna: de stichting, verzocht de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen. 2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 juli 2008. Bij die gelegenheid zijn gehoord: - de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. F.M. Heltzel; - de raad, vertegenwoordigd door mevrouw mr. B.O. van der Staak; - de stichting, vertegenwoordigd door de heer H.E. Aalders Bakker en de heer F. van Berkel. 2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van: - de producties, overgelegd bij het beroepschrift; - de brief van de raad met bijlage van 13 juni 2008; - de brief met bijlagen van de raad van 24 juni 2008; - het plan van aanpak van de stichting van 26 juni 2008, ingekomen ter griffie van het hof op 26 juni 2008; - de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder van 27 juni 2008; - de brief met bijlage van de advocaat van de moeder van 2 juli 2008; - de ter zitting door mr. Heltzel overlegde pleitnotitie in aanvulling op het beroepschrift. 3. De gronden van het hoger beroep Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift. 4. De beoordeling 4.1. Bij beschikking van 11 april 2008 heeft de rechtbank Breda de minderjarige [X.], geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar], voorlopig onder toezicht gesteld van de stichting tot uiterlijk 11 juli 2008 en is de stichting gemachtigd de minderjarige uit huis te plaatsen in een accommodatie van een zorgaanbieder dan wel een voorziening voor pleegzorg tot uiterlijk 9 mei 2008. 4.1.1. Bij de bestreden beschikking van 8 mei 2008 heeft de rechtbank Breda de beschikking van 11 april 2008 gehandhaafd en voorts de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd ten behoeve van een verblijf pleegouders 24-uurs met ingang van 9 mei 2008 tot het einde van de voorlopige ondertoezichtstelling, doch uiterlijk tot 11 juli 2008. 4.1.2. De rechtbank heeft daartoe -kort samengevat- overwogen dat aan de wettelijke voorwaarden voor een voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing is voldaan en dat beide maatregelen in het belang van de minderjarige zijn. De rechtbank acht het met het oog op de belangen van [X.] noodzakelijk dat beide maatregelen worden gehandhaafd, alsook dat de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verlengd voor een periode als verzocht, in afwachting van de resultaten van het nog door de raad te verrichten onderzoek met betrekking tot een eventuele (definitieve) ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. 4.2. De moeder kan zich met deze beslissing van de rechtbank voor zover het betreft de verlenging van de uithuisplaatsing van 8 mei 2008 tot 11 juli 2008 niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. De ontvankelijkheid 4.3. Vaststaat dat de machtiging tot uithuisplaatsing is verleend voor de periode tot 11 juli 2008. De mondelinge behandeling in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 10 juli 2008. Het hof is aldus niet in staat uitspraak te doen vóór het verlopen van de termijn, hetgeen op voorhand telefonisch is besproken met de advocaat van de moeder. Op grond van het voorgaande is ter zitting eerst de ontvankelijkheid van de moeder in haar hoger beroep besproken. De advocaat heeft in verband daarmee haar voormelde brief van 27 juni 2008 aan het hof gezonden. 4.4. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het hof is verder door en namens de moeder gesteld dat zij, ondanks het feit dat ten tijde van de uitspraak de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing verstreken zal zijn, naast het belang van het doen eindigen van de uithuisplaatsing van [X.], ook belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling door het hof, omdat, wanneer de titel van de uithuisplaatsing met terugwerkende kracht komt te vervallen, gesteld kan worden dat de stichting en de raad onrechtmatig hebben gehandeld jegens de moeder en [X.], namelijk inbreuk hebben gemaakt op het recht op family life van beiden, als gevolg waarvan beiden een op geld waardeerbare immateriële schade lijden. Naar de mening van de moeder is zij daarom ontvankelijk in haar hoger beroep. 4.5. Het hof overweegt als volgt. Het hof is van oordeel dat de moeder geen belang heeft bij het door haar ingestelde hoger beroep, nu het hof niet eerder uitspraak kan doen dan nadat de termijn van de bij de bestreden beschikking uitgesproken maatregel is verstreken. Volgens vaste rechtspraak leidt dit tot niet-ontvankelijkheid van de moeder in haar hoger beroep. Het door de moeder gestelde belang bij een inhoudelijke beoordeling door het hof -ondanks het verstreken zijn van de geldigheidsduur van de machtiging- in verband met het vorderen van schadevergoeding wegens een mogelijk door de stichting en/of de raad gepleegde onrechtmatige daad, levert naar het oordeel van het hof in deze niet alsnog een genoegzaam belang op. Het hof overweegt hiertoe dat de Hoge Raad (26 januari 1996, NJ 1996, 377) in een vergelijkbare zaak heeft geoordeeld dat het betoog van de ouders, dat zij een gerechtvaardigd belang erbij hebben dat de Hoge Raad zich uitspreekt over de vraag of de uithuisplaatsing van het kind al dan niet terecht is bevolen, aangezien een uitspraak behelzende een ontkennend antwoord op die vraag hun al enige genoegdoening zou opleveren, de weg voor hen zou openen om een vordering tot schadevergoeding in te stellen, verdere inbreuken op hun familie en gezinsleven alsmede op hun privéleven zou voorkomen en een bodemprocedure in drie instanties overbodig zou maken, hun niet kan baten, aangezien het door hen bedoelde belang niet kan gelden als voor de ontvankelijkheid van het onderhavige cassatieberoep genoegzaam belang. Hetzelfde heeft naar het oordeel van het hof te gelden voor het door de moeder in de onderhavige procedure door haar gestelde belang bij een inhoudelijke beoordeling door het hof. De moeder dient daarom alsnog niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar hoger beroep. 5. De beslissing Het hof: verklaart de moeder alsnog niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Breda van 8 mei 2008. Deze beschikking is gegeven door mrs. Smeenk-van der Weijden, Everaars-Katerberg en Beekhoven van den Boezem uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 31 juli 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.