Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9042

Datum uitspraak2008-04-22
Datum gepubliceerd2008-08-04
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
ZaaknummersAR 70/06 - H 273/07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Pensioengeschil mbt rechtsgeldigheid invoering middelloonregeling.


Uitspraak

Burgerlijke zaken 2008 Registratienummer: AR 70/06 - H 273/07 Uitspraak: 22 april 2008 GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA Vonnis in de zaak van: 1. [appellant 1], 2. [appellant 2], 3. [appellant 3], allen wonende op Curaçao, 4. de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging ASOSASHON DI STAF DI PERSONAL DI KAE N.V., gevestigd op Curaçao, oorspronkelijk eisers, thans appellanten, gemachtigde: mr. C.A. Peterson, - tegen - 1. de naamloze vennootschap AQUALECTRA PRODUCTION N.V., gevestigd op Curaçao, gemachtigde: mr. N.B. Haverhoek, 2. de stichting VIDANOVA PENSION FUND, gevestigd op Curaçao, gemachtigde: mr.drs. D.D. Zahavi MBA, oorspronkelijk gedaagden, thans geïntimeerden. Appellanten worden gezamenlijk "[appellanten e.a.]" genoemd. De eerste drie appellanten worden gezamenlijk "de werknemers" genoemd. Geïntimeerden worden respectievelijk "Aqualectra" en "Vidanova" genoemd. 1. Het verloop van de procedure 1.1 Op 12 maart 2007 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (verder: GEA), tussen partijen vonnis gewezen. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, de procesgang aldaar en de overwegingen en beslissingen van het GEA wordt verwezen naar dat vonnis. 1.2 [appellanten e.a.] zijn in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis door op 23 april 2007 een akte van hoger beroep in te dienen. Bij op 4 juni 2007 ingekomen memorie van grieven hebben zij zeven grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Hun conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en hun vorderingen alsnog zal toewijzen, kosten rechtens. 1.3 Aqualectra en Vidanova hebben ieder afzonderlijk bij memorie van antwoord de grieven bestreden. Hun conclusies strekken tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van [appellanten e.a.] in de proceskosten in beide instanties. 1.4 Op de voor pleidooi nader bepaalde dag hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities overgelegd. Zijdens [appellanten e.a.] zijn vooraf producties toegezonden. Vonnis is gevraagd en bepaald op heden. 2. De grieven Voor de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven. 3. De beoordeling 3.1 Het Hof heeft de door [appellanten e.a.] onder 2 van hun pleitnotities bedoelde wijzigingen in de naamsaanduidingen niet doorgevoerd, omdat Aqualectra en Vidanova daarop niet meer hebben kunnen reageren. 3.2 Geen grieven zijn gericht tegen de door het GEA onder 1 als vaststaand aangenomen feiten. De vaststelling komt het Hof juist voor. Het Hof gaat daarom van die vaststelling uit. 3.3 De vorderingen van [appellanten e.a.] zijn gebaseerd op de stelling dat de invoering van de middelloonregeling niet rechtsgeldig is. Het GEA heeft de vorderingen afgewezen. Hiertegen is het hoger beroep gericht. 3.4 Grief 1 is gericht tegen een overweging die de beslissing niet draagt en kan dus onbesproken blijven. 3.5 Zoals het GEA onder rov. 1.1 en 1.2 heeft vastgesteld, gold er een eindloonregeling ingevolge artikel 9 lid 1 (oud) van het pensioenreglement, dat deel uitmaakte van de arbeidsovereenkomsten van de werknemers. [appellanten e.a.] stellen zich op grond daarvan op het standpunt dat de toepassing van een eindloonregeling een verkregen recht is. Om die reden achten zij de invoering van een middelloonregeling een aantasting van hun "reeds verkregen rechten" als bedoeld in artikel 14 lid 3 van de statuten. Ter beoordeling staat de vraag of deze uitleg van de term "reeds verkregen rechten" kan worden gevolgd. 3.6 Artikel 14 lid 3 van de statuten bepaalt dat "reeds verkregen rechten" slechts kunnen worden aangetast indien "de middelen niet toereikend zijn om aan de verplichtingen te voldoen" en dat in dat geval de "reeds verleende en alsnog te verlenen pensioenen" kunnen worden verminderd. Een voor de hand liggende uitleg van de term "reeds verkregen rechten", in dit verband bezien, is dat deze slechts betrekking heeft op reeds opgebouwde pensioenaanspraken, dat wil zeggen op aanspraken op pensioentermijnen zoals die volgens de regeling tot uitkering zullen dienen te komen indien er verder geen premies of koopsommen meer voor worden betaald. Dat zijn immers in essentie de verplichtingen waarvoor een pensioenfonds middelen dient aan te houden. Het onderscheid tussen "reeds verleende" en "alsnog te verlenen" pensioenen ziet in deze uitleg op pensioenen van reeds gepensioneerden en pensioenen van degenen die nog niet zijn gepensioneerd. 3.7 De door [appellanten e.a.] verdedigde uitleg zou meebrengen dat - buiten de situatie dat het pensioenfonds niet aan haar verplichtingen kan voldoen - de pensioenregeling uitsluitend gewijzigd zou kunnen worden indien de wijziging op alle onderdelen een verbetering voor de werknemers inhoudt, omdat de onderdelen als "reeds verkregen rechten" zouden moeten worden beschouwd. Dit zou het doorvoeren van een pakket van maatregelen ernstig bemoeilijken, ook indien dat pakket als geheel genomen gunstig voor de werknemers zou zijn. Gelet op de lange termijnen die bij pensioenregelingen betrokken zijn, zou dat de belangen van de werkgever bij een zekere flexibiliteit ernstig aantasten. De door [appellanten e.a.] verdedigde uitleg is daarom niet redelijk. Die uitleg mochten [appellanten e.a.] bij het aanvaarden van artikel 14 lid 3 van de statuten als onderdeel van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid dan ook niet geven aan dat artikellid. 3.8 Nu de door [appellanten e.a.] verdedigde uitleg van de term "reeds verkregen rechten", bezien in het verband van de gehele bepaling, niet voor de hand ligt en ook niet redelijk is, kan die uitleg niet worden gevolgd. 3.9 Ingevolge artikel 28 lid 1 (nieuw) van het pensioenreglement behouden deelnemers het recht op de tot de datum van overgang "opgebouwde tijdsevenredige rechten". Op grond hiervan moet geoordeeld worden dat de invoering van de middelloonregeling niet gepaard is gegaan met aantasting van "reeds verkregen rechten" in de zin van artikel 14 lid 3 van de statuten en dus niet met dat artikellid in strijd is. 3.10 De mogelijkheid het pensioenreglement te wijzigen wordt - ook blijkens de opschriften daarbij - beheerst door artikel 14 van de statuten en artikel 28 (oud) van het pensioenreglement (thans artikel 31). De artikelen 6 lid 4 (oud) en 25 (oud) van het pensioenreglement (thans artikelen 6 lid 3 en 26), die betrekking hebben op het geval dat de middelen van Vidanova niet toereikend zijn, maken deel uit van het pensioenreglement en spreken niet over wijziging daarvan. Daarom moet worden aangenomen dat zij slechts betrekking hebben op de mogelijkheid om in het bedoelde geval bepaalde bepalingen van het pensioenreglement buiten toepassing te laten en niet op de mogelijkheid het pensioenreglement zelf te wijzigen. Nu de middelloonregeling is ingevoerd door wijziging van het pensioenreglement zijn laatstbedoelde artikelen niet van toepassing. Dit oordeel maakt die artikelen niet tot dode letter, want in geval van ontoereikendheid van de middelen kunnen zij toepassing vinden zonder dat het reglement behoeft te worden gewijzigd. 3.11 Nu er diverse informatiesessies met de werknemers zijn geweest, waarbij blijkens de producties gelegenheid is gegeven tot het stellen van vragen, zijn de werknemers in de gelegenheid gesteld over de voorgenomen wijziging van hun gevoelen te doen blijken, zoals artikel 14 lid 1 van de statuten voorschrijft. 3.12 Op grond van het voorgaande faalt grief 2 gedeeltelijk en falen de grieven 3 en 4 geheel. 3.13 Ook grief 5 faalt. Gelet op het voorgaande valt de invoering van de middelloonregeling binnen de door de statuten en het pensioenreglement voorziene mogelijkheden. Daarom mochten de werknemers niet de verwachting koesteren dat de eindloonregeling nimmer zou worden gewijzigd. De aanspraak op ongewijzigde voortzetting van de eindloonregeling is dan ook geen "possession" in de zin van artikel 1 van het eerste Protocol bij het EVRM. 3.14 [appellanten e.a.] hebben betoogd dat door toepassing van de middelloonregeling een ongerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt met vanuit de overheidsdienst bij Aqualectra in dienst gekomen werknemers, die een eindloonregeling genieten bij het Algemeen Pensioenfonds van de Nederlandse Antillen. Dit onderscheid tussen (kort gezegd) oude en nieuwe gevallen wordt niet door de wet of een rechtstreeks werkende verdragsbepaling verboden. Nu de middelloonregeling deel is gaan uitmaken van de arbeidsovereenkomst van de werknemers, moet zij worden aangemerkt als een overeengekomen regeling. De middelloonregeling is ook deel gaan uitmaken van nieuwe collectieve arbeidsovereenkomsten. Daarom kan de door [appellanten e.a.] bedoelde ongelijkheid in pensioenaanspraken slechts door de rechter ongedaan gemaakt worden, indien zij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (vergelijk: HR 30 januari 2004, LJN AM2312). Dat is niet het geval: onderscheid tussen oude en nieuwe gevallen is niet ongebruikelijk en in verband met verworven rechten veelal moeilijk te vermijden. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel is dus terecht verworpen, zodat grief 6 geen doel treft. 3.15 Ook indien [appellanten e.a.] door de invoering van de middelloonregeling erop achteruit zijn gegaan, is die invoering op grond van het voorgaande niet in strijd met enige rechtsregel. Hieraan doet niet af dat [appellanten e.a.] niet met die invoering hebben ingestemd. Grief 2, voorzover niet reeds hiervoor besproken, en grief 7 moeten dus eveneens worden verworpen. 3.16 Het beroep van [appellanten e.a.] op HR 8 februari 1991, NJ 1991, 325, faalt, omdat in dat arrest niet is uitgemaakt dat een pensioenreglement niet zonder aanvaarding door de werknemer gewijzigd kan worden, indien de wijziging valt binnen de in de statuten en het pensioenreglement voorziene mogelijkheden, terwijl de statuten en het pensioenreglement deel uitmaken van de arbeidsovereenkomst. 3.17 Het Hof heeft ambtshalve geen bezwaren tegen het bestreden vonnis. Het dient te worden bevestigd. [appellanten e.a.] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. BESLISSING: Het Hof: bevestigt het vonnis waarvan beroep; veroordeelt [appellanten e.a.] in de kosten van dit hoger beroep, aan de zijde van Aqualectra gevallen en tot op heden begroot op NAF. 410,10 aan verschotten en NAF. 5.100,00 aan salaris voor de gemachtigde, en aan de zijde van Vidanova gevallen en tot op heden begroot op NAF. 414,85 aan verschotten en NAF. 5.100,00 aan salaris voor de gemachtigde. Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, G.C.C. Lewin en F.J.P. Lock, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 22 april 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.