Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9037

Datum uitspraak2008-06-25
Datum gepubliceerd2008-07-31
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers200.006.229/01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Uithuisplaatsing. De visie van Jeugdzorg, dat de plaatsing van het kind in een pleeggezin de meest wenselijke optie is, maakt de uithuisplaatsing daarmee niet noodzakelijk in de zin van de wet.


Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 25 juni 2008 Zaaknummer : 200.006.229.01 Rekestnr. rechtbank : J1 RK 07-1186 de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam, kantoorhoudende te Rotterdam, verzoekster in hoger beroep, hierna te noemen: Jeugdzorg, tegen [geïntimeerde], wonende te [woonplaats], hierna te noemen: de vader, verweerder in hoger beroep, procureur mr. S. de Kluiver Als belanghebbende is aangemerkt: [belanghebbende], wonende te [woonplaats], hierna te noemen: de moeder. Als degenen wier verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, zijn opgeroepen: de pleegouders, wonende op een geheim adres. PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP Jeugdzorg is op 22 mei 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 14 april 2008 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam. De vader heeft op 5 juni 2008 een verweerschrift ingediend. Van de zijde van Jeugdzorg is bij het hof op 4 juni 2008 een aanvullend stuk ingekomen. De Raad voor de Kinderbescherming te Rotterdam (verder: de raad) heeft het hof bij brief van 30 mei 2008 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen. Op 11 juni 2008 is de zaak mondeling behandeld. Namens Jeugdzorg zijn verschenen: mevrouw [H], mevrouw [B] en de heer [Z], bijgestaan door hun advocaat, mr. S. Scheimann. Voorts zijn verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. G. Crawfurd, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. A.W. van Rutte. De raad en de pleegouders zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd. Ter zitting heeft de advocaat van Jeugdzorg, met instemming van de vader en de moeder, de evaluatie van het hulpverleningsplan van mei 2008 van Pleegzorg overgelegd. HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van 1 november 2007 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam en de bestreden beschikking. Bij de beschikking van 1 november 2007 is - uitvoerbaar bij voorraad - de ondertoezichtstelling en de duur van de machtiging tot plaatsing van [het kind] in een pleeggezin verlengd tot 1 mei 2008. Voor het overige is de behandeling van de zaak aangehouden. Bij de bestreden beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - de ondertoezichtstelling van [het kind] in een pleeggezin verlengd tot 6 oktober 2008. Voorts is de duur van de machtiging tot plaatsing van [het kind] in een pleeggezin verlengd tot 1 juli 2008. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP 1. In geschil is de uithuisplaatsing van de minderjarige: [het kind], geboren [in 2003] te [geboorteplaats], verder: [het kind]. De vader en de moeder hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over [het kind], die in een pleeggezin verblijft. 2. Jeugdzorg verzoekt (het hof begrijpt:) de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] en, in zoverre opnieuw beschikkende, alsnog het verzoek van Jeugdzorg in eerste aanleg, (het hof begrijpt:) om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] af te geven voor plaatsing in een pleeggezin voor de duur van de ondertoezichtstelling, te honoreren. 3. De vader bestrijdt het beroep. 4. De moeder sluit zich aan bij het standpunt van Jeugdzorg. 5. Jeugdzorg is van mening dat de rechtbank ten onrechte en in strijd met het belang van [het kind] de machtiging tot uithuisplaatsing voor plaatsing van [het kind] in een pleeggezin per 1 juli 2008 heeft beëindigd teneinde hem bij de vader terug te plaatsen. Jeugdzorg voert daartoe het volgende aan. Jeugdzorg is van mening dat [het kind] in zijn ontwikkeling zal worden bedreigd, indien hij per 1 juli 2008 bij de vader teruggeplaatst wordt. Hij heeft een complexe problematiek die zich uit op verschillende ontwikkelingsgebieden, waardoor hij een grote behoefte heeft aan structuur en duidelijkheid. Nadere procesdiagnostiek is volgens Jeugdzorg nodig om het gedragsbeeld van [het kind] te verhelderen en hem op basis daarvan passende hulp te kunnen bieden. Jeugdzorg betwijfelt of de vader over de bijzondere vaardigheden beschikt die nodig zijn in verband met de specifieke problemen van [het kind]. Hoewel de huidige pleegouders van [het kind] ervaren pleegouders zijn, heeft hij een terugval in zijn ontwikkeling gehad. Daarnaast kan hechtingsproblematiek bij [het kind] niet worden uitgesloten. Het is volgens Jeugdzorg daarom van belang om [het kind] in een gezin te plaatsen waar hij de steun, de structuur en de begeleiding krijgt die hij met zijn problematiek nodig heeft en waar de mogelijkheid bestaat dat een wederzijdse hechtingsrelatie kan en mag ontstaan. Hij zou volgens Pleegzorg en Jeugdzorg op dit moment het beste gebaat zijn bij plaatsing in een therapeutisch pleeggezin. Gezien de complexe problematiek is specifieke behandeling en nader onderzoek nodig. De vader staat volgens Jeugdzorg echter niet open voor de hulpverlening. Zo heeft hij lange tijd zijn instemming geweigerd voor het doen van onderzoek naar [het kind]. Jeugdzorg acht het onwaarschijnlijk dat de vader hulpverlening zal aanvaarden bij de opvoeding van [het kind] en dat nader onderzoek daadwerkelijk zal plaatsvinden. Op de vraag of de opvoedingssituatie bij de vader voldoende aansluit bij hetgeen [het kind] nodig heeft gezien zijn ontwikkeling en zijn problematiek kon in het onderzoek van de ambulante instelling voor (forensische) diagnostiek, Ambulatorium Ottho Gerhard Heldring te Zetten, geen antwoord worden gegeven, omdat de vraag niet was gesteld. Volgens Jeugdzorg is dit het resultaat van een noodzakelijk compromis tussen de vader en Jeugdzorg. De vader wilde niet dat de vraag naar de capaciteit van de ouders gesteld zou worden. Hoewel Jeugdzorg van mening is dat een therapeutisch pleeggezin de beste optie is voor [het kind], is Jeugdzorg bereid de mogelijkheden van beide ouders als opvoeders nader te onderzoeken. De moeder en haar partner staan open voor hulpverlening. De broer van [het kind] is inmiddels een jaar geleden weer thuisgeplaatst bij de moeder en het gaat goed met hem. Daarnaast blijkt het, volgens Jeugdzorg, niet mogelijk om een bezoekregeling te treffen tussen de vader en [het kind], omdat de vader steeds voorwaarden stelt aan het bezoek. De vader miskent hiermee het belang van [het kind], aldus Jeugdzorg. Inmiddels is er al twintig maanden geen contact geweest tussen de vader en [het kind] en er is volgens Jeugdzorg sprake van weinig betrokkenheid van [het kind] bij de vader. Jeugdzorg acht onmiddellijke terugplaatsing bij de vader dan ook niet verantwoord. 6. De vader acht het in het belang van [het kind] dat hij bij de vader teruggeplaatst wordt. Hij voert daartoe het volgende aan. Uit het rapport van 7 maart 2008 van Ambulatorium blijkt, volgens de vader, dat [het kind] niet thuis hoort in een therapeutisch pleeggezin. Het is daarom onwenselijk en in strijd met het belang van [het kind] om hem desondanks toch in een therapeutisch pleeggezin te plaatsen. [het kind] verblijft inmiddels negentien maanden in een crisispleeggezin. Het is niet in het belang van [het kind] dat hij nog langer in het huidige pleeggezin blijft, aldus de vader. Het pleeggezin is hiertoe niet uitgerust, het is niet volgens de afspraak en met [het kind] gaat het niet goed in het huidige pleeggezin. Uit voornoemd rapport van Ambulatorium blijkt zelfs dat [het kind] in het pleeggezin wordt geslagen. Het is van belang dat er snel duidelijkheid komt over waar [het kind] gaat wonen, want de wisselingen van woonsituaties zijn van negatieve invloed op zijn ontwikkeling. Er is geen zicht op een spoedige plaatsing in een therapeutisch pleeggezin, waardoor de plaatsing alleen nog maar langer gaat duren. Daarbij komt dat de aanvullende onderzoekshandelingen niet direct voorhanden zijn waardoor [het kind] onnodig lang moet wachten op hulp. De vader stelt daarentegen nu over de faciliteiten te beschikken om [het kind] onderdak te bieden en staat open voor hulp. De gezinsvoogd, de heer [Z], verklaarde tijdens de zitting in eerste aanleg dat [het kind] zowel naar de vader als de moeder zou kunnen. De gezinsvoogd noemde geen contra-indicatie voor terugplaatsing bij de vader. De vader betwist de stelling van Jeugdzorg dat hij pedagogisch onmachtig zou zijn. Uit de rapportage van 16 maart 2006 van het onafhankelijk extern deskundigenbureau voor diagnostisch onderzoek, FORA te Amsterdam, blijkt juist dat hij over meer opvoedingscapaciteiten beschikt dan bijvoorbeeld de moeder. Die conclusie was voor de kinderrechter doorslaggevend om [het kind] terug te plaatsen bij de vader. Uit voornoemd rapport van het Ambulatorium blijkt dat door middel van procesdiagnostiek aan het hechtingsproces bij de vader gewerkt kan worden. De vader stelt dat hij de opvoedingsaspecten die het Ambulatorium nodig acht voor [het kind], in zich heeft. Hij betwist dat hij niet open zou staan voor hulpverlening en bestrijdt de stelling van Jeugdzorg dat hij toestemming zou hebben geweigerd om onderzoek naar [het kind] te doen. De vader sluit zich aan bij de bevindingen van het Ambulatorium en wil dat passende hulp geboden wordt. Die hulp kan volgens hem bij hem thuis of ambulant geboden worden. Hij acht een verbetering van de verhoudingen met Jeugdzorg hiervoor wel noodzakelijk. Hij is van mening dat Jeugdzorg hem zowel in eerste aanleg als in appel ten onrechte afschildert als een agressieveling en onwaarheden over hem schrijft met als enige doel om hem te kwetsen en te diskwalificeren. Jeugdzorg heeft volgens hem geen onderzoek gedaan om achter de feiten te komen. Bovendien heeft Jeugdzorg niet correct gehandeld bij de uithuisplaatsing van [het kind]. Hij was niet van tevoren ingelicht over de uithuisplaatsing van [het kind], omdat men - volgens hem zonder reden - vreesde voor geweld. De vader is voorstander van de door Jeugdzorg voorgestelde procesdiagnostiek. Hij stelt dat hij met hulp, procesdiagnostiek en feitelijke ondersteuning van Jeugdzorg [het kind] structuur kan bieden zodat hij zich aan zijn familie kan hechten. Hij beseft dat het niet goed is om een kind van de ene op de andere dag terug te plaatsen. Hieruit blijkt, zo stelt de vader, dat hij inzicht heeft in het belang van [het kind]. Om die reden heeft de rechtbank Jeugdzorg dan ook de opdracht gegeven om binnen de beperkte verlenging de terugkeer van [het kind] voor te bereiden. Psychiatrische problematiek bij een kind hoeft, volgens de vader, immers niet per se te leiden tot uithuisplaatsing van een kind. De vader verzet zich niet tegen de ondertoezichtstelling van [het kind]. 7. De moeder stelt ter zitting dat zij zich gezien de aanzienlijke problematiek van [het kind] niet kan verenigen met de terugplaatsing bij de vader. Zij bestrijdt de stelling van de vader dat uit voornoemd FORA-onderzoek blijkt dat hij de opvoedingscapaciteiten om voor [het kind] te zorgen in zich heeft. Hij voldoet slechts voor een gedeelte aan de criteria, aldus de moeder. Gelet op het feit dat de eerdere plaatsing van [het kind] bij de vader mislukt is, kan het risico niet genomen worden dat dit weer gebeurt. De moeder betwist dat de vader open staat voor hulpverlening. Zodra de hulpverlening een andere mening heeft dan hij, werkt hij niet meer mee. Hoewel zij de beschikking heeft over gespecialiseerde hulp in verband met de opvoeding van [de broer en zus van het kind], acht zij plaatsing bij haar evenmin in het belang van [het kind]. De moeder wil dat hij geplaatst wordt in een gezin met structuur en regelmaat waar hij zich kan hechten. 8. Het hof overweegt als volgt. De machtiging welke Jeugdzorg met haar appel beoogt, kan slechts worden verleend indien de door de wet vereiste gronden voor uithuisplaatsing aanwezig zijn. Het gaat in deze zaak derhalve om de vraag of de uithuisplaatsing van [het kind] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding dan wel noodzakelijk is tot onderzoek van [het kind]s geestelijke of lichamelijke gesteldheid. 9. Als belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, heeft Jeugdzorg het initiatief genomen tot onderzoek van [het kind] door Ambulatorium Ottho Gerhard Heldring te Zetten. Blijkens het rapport van 7 maart 2008 van het Ambulatorium is op grond van diagnostische overwegingen vanuit het psychologisch onderzoek geconcludeerd dat [het kind] een temperamentvol jongetje is, met een grote behoefte aan structuur en duidelijkheid, dat sprake is van een complexe problematiek die zich uit op verschillende ontwikkelingsgebieden (sociaal, spel, gedragsmatig, emotioneel) en dat het binnen deze problematiek op dit moment nog moeilijk is om een goed onderscheid te maken tussen omgevingsfactoren (invloed overplaatsingen) en/of kindfactoren, waarbij nadere procesdiagnostiek geïndiceerd is om het gedragsbeeld van [het kind] te verhelderen en hem op basis daarvan passende hulp te kunnen bieden. 10. In voormeld rapport wordt ten aanzien van de vraag in hoeverre [het kind] behandeling nodig heeft en zo ja, welke behandeling het volgende gesteld. Belangrijk is [het kind] zo spoedig als mogelijk in een gezin te plaatsen waar hij de steun, structuur en begeleiding krijgt die hij met zijn problematiek nodig heeft en waar hij de mogelijkheid krijgt zich over langere termijn te hechten en waar de volwassenen en anderen om hem heen zich ook aan hem kunnen hechten, met andere woorden waar een wederzijdse hechtingsrelatie kan en mag ontstaan. Wanneer besloten wordt [het kind] naar de ouders terug te plaatsen dan zou de procesdiagnostiek tijdens een observatieperiode op een Medisch Kinderdagverblijf (verder: MKD) plaats kunnen vinden. Wanneer besloten wordt [het kind] in een ander pleeggezin te plaatsen, zou gedacht moeten worden aan een therapeutisch pleeggezin. Mogelijk is in dat geval aanvullende jeugdzorg (MKD) niet nodig. Wel zou de problematiek dan nader onderzocht moeten worden in een langerdurend spelcontact met een hulpverlener. In dit spelcontact dient aandacht te zijn voor de (hechtings-)geschiedenis van [het kind] en dient onderzocht te worden welke mogelijkheden en onmogelijkheden hij heeft in zijn contactontwikkeling. Op basis van nadere procesdiagnostiek kan zo nodig aanvullende hulpverlening worden ingezet. 11. Uit een en ander wordt naar het oordeel van het hof duidelijk dat bij [het kind] sprake is van een problematiek die nog nader onderzoek behoeft, maar dat het belang van [het kind] allereerst vergt dat hij zich in een gezin kan hechten. Deze conclusie van het Ambulatorium heeft Jeugdzorg niet bestreden. Uit de hierboven weergegeven conclusies en antwoorden vloeit verder voort dat in de visie van het Ambulatorium hechting in het gezin van de ouders nevengeschikt is aan hechting in een therapeutisch pleeggezin. Dit blijkt in het bijzonder ook hieruit, dat in het ene geval een observatieperiode op een MKD nodig wordt geacht en in het andere geval mogelijk niet. De vader heeft ter zitting verklaard dat hij achter nadere procesdiagnostiek staat en bereid is medewerking te verlenen aan een observatieperiode op een MKD. De heer [Z] heeft bevestigd ter terechtzitting in eerste aanleg te hebben verklaard dat hij meegaat met het voorstel “therapeutisch pleeggezin” alsmede dat [het kind] zowel naar de vader als naar de moeder zal kunnen, maar dat dit misschien niet de beste optie is. Desgevraagd hoe die verklaring dient te worden begrepen, in het licht van het vereiste dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is, heeft de heer [Z] ter zitting van het hof verklaard dat de optie van het pleeggezin de meest wenselijke van de drie is. 12. Uit het vorenstaande vloeit naar het oordeel van het hof voort dat niet kan worden vastgesteld dat uithuisplaatsing van [het kind] noodzakelijk is in het belang van zijn opvoeding en verzorging of tot onderzoek van zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Dat uithuisplaatsing van [het kind] in een therapeutisch pleeggezin het meest wenselijk zou zijn doet daaraan in het licht van het bepaalde in artikel 1:261 van het Burgerlijk Wetboek niet af. Weliswaar stelt Jeugdzorg zich op het standpunt dat uithuisplaatsing van [het kind] wel noodzakelijk is, doch zulks volgt niet uit objectieve gegevens. Dat de communicatie tussen Jeugdzorg en de vader niet optimaal is verlopen is, gegeven het communicatievermogen waarover Jeugdzorg moet worden geacht te kunnen beschikken, niet een omstandigheid die noodzaakt tot uithuisplaatsing van [het kind]. Daarbij komt dat de vader dadelijk beschikbaar is voor terugplaatsing van [het kind] en namens Jeugdzorg desgevraagd is verklaard dat op geen enkele wijze een indicatie kan worden gegeven op welke termijn een therapeutisch pleeggezin voor [het kind] beschikbaar is, zodat met bekrachtiging van de bestreden beschikking, alles overwegende, het best tegemoet kan worden gekomen aan datgene wat volgens onderzoek van Ambulatorium voor [het kind] het belangrijkste is. 13. Daartoe genoopt door de omstandigheid dat Jeugdzorg in strijd met haar rechtsplicht, zoals zij heeft verklaard niets heeft ondernomen ter uitvoering van de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde bestreden beschikking voorzover die ertoe strekt in de periode van 14 april 2008 tot 1 juli 2008 de overstap naar de vader goed te doen voorbereiden, zal het hof gelet op de belangen van [het kind] met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre de uithuisplaatsing verlengen tot 1 augustus 2008. 14. Mitsdien dient als volgt te worden beslist. BESLISSING OP HET HOGER BEROEP Het hof: vernietigt de bestreden beschikking voor zover het betreft de termijn van verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] en, in zoverre opnieuw beschikkende: verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] in een voorziening voor pleegzorg voor de periode van 14 april 2008 tot 1 augustus 2008; verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad; wijst het meer of anders verzochte af. Deze beschikking is gegeven door mrs. Bouritius, van Nievelt en Punselie, bijgestaan door mr. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juni 2008.