Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9031

Datum uitspraak2008-07-29
Datum gepubliceerd2008-07-31
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers309303/KG ZA 08-565
Statusgepubliceerd


Indicatie

Informatieplicht ex artikel 7:941 lid 2 BW van de verzekeringnemer/de tot uitkering gerechtigde jegens de verzekeraar. Ook in geval van onvoorwaardelijke dekkingsweigering? Artikel 843a Rv


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 309303/KG ZA 08-565 Uitspraak: 29 juli 2008 VONNIS in kort geding in de zaak van: de naamloze vennootschap HDI-GERLING VERZEKERINGEN N.V., gevestigd te Rotterdam, eiseres, procureur mr. J.W. Bitter, advocaten mrs. F. Stadermann en L.K. de Haan, - zomede - 1 de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KNIGHT SCHIPPERS ASSURADEUREN B.V. q.q., thans genaamd NIEUW ROTTERDAM KNIGHT SCHIPPERS B.V., voor zich en in haar hoedanigheid van gevolmachtigde van de door haar vertegenwoordigde pool van verzekeraars, bestaande uit: 2 de naamloze vennootschap NIEUW ROTTERDAM SCHADE N.V., 3 de vennootschap naar vreemd recht GOTHAER VERSICHERUNGSBANK VVAG, 4 de naamloze vennootschap N.V. SCHADEVERZEKERING MIJ. UAP-NEDERLAND, 5 de vennootschap naar vreemd recht G.A.N. INCENDIE ACCIDENTS CIE. FRANÇAISE D’ASSURANCES ET DES RÉASSURANCES, INCENDIE, ACCIDENTS RISQUES DIVERS, 6 de vennootschap naar vreemd recht Q.B.E. INSURANCE (INTERNATIONAL) LTD., 7 de naamloze vennootschap COLONIA-NORDSTERN SCHADEVERZEKERING N.V., 8 de naamloze vennootschap HANNOVER INTERNATIONAL (NEDERLAND) N.V., 9 de vennootschap naar vreemd recht MINSTER INSURANCE CO. LTD., 10 de naamloze vennootschap N.V. SCHADEVERZEKERING MIJ. “DE NEDERLANDEN VAN 1870”, 11 de vennootschap naar vreemd recht ALBION INSURANCE CO. LTD., voor de onderhavige procedure alle woonplaats kiezende op het adres van Knight Schippers Assuradeuren B.V. q.q., thans genaamd Nieuw Rotterdam Knight Schippers B.V., te Rotter-dam, als tussenkomende partijen, procureur mr. J.W. Bitter, advocaten mrs. F. Stadermann en L.K. de Haan, - tegen - 1 de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, BRITISH AMERICAN TOBACCO THE NETHERLANDS B.V. (voorheen genaamd British American Tobacco Exports B.V.), 2 de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BRITISH AMERICAN TOBACCO MANUFACTURING B.V., beide gevestigd te Amstelveen, gedaagden, procureur mr. P.H.Ch.M. van Swaaij, advocaat mr. K.A.J. Bisschop. Eiseres wordt hierna aangeduid als “HDI”. De tussenkomende partijen worden hierna samen in vrouwelijk enkelvoud aangeduid als “Knight Schippers q.q.”. Tussenkomende partij sub 1 wordt hierna afzonderlijk aangeduid als “Knight Schippers”. HDI en Knight Schippers q.q. worden hierna samen aangeduid als “de verzekeraars”. Gedaagden worden hierna zowel tezamen als afzonderlijk in vrouwelijk enkelvoud aangeduid als “BAT”. 1 Het verloop van het geding 1.1 De voorzieningenrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken: - dagvaarding d.d. 4 juli 2008; - pleitnotities en producties van mrs. Stadermann en De Haan; - conclusie van antwoord, pleitnotities en producties (waaronder het procesdossier in de hierna nader omschreven zaak [X.]/BAT) van mr. Bisschop. 1.2 Mrs. Stadermann en De Haan hebben namens Knight Schippers q.q. verzocht om te mogen tussenkomen aan de zijde van HDI tegen BAT. Na partijen ter zitting van 15 juli 2008 be-treffende het verzoek tot tussenkomst te hebben gehoord heeft de voorzieningenrechter Knight Schippers q.q. als tussenkomende partij toegelaten. 1.3 De raadslieden van partijen hebben de respectieve standpunten toegelicht ter zitting van 15 juli 2008. 2 De vaststaande feiten Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende bestreden, alsmede op grond van de inhoud van de door partijen overgelegde producties, kan in dit kort geding van de volgende feiten worden uitgegaan. 2.1 HDI (althans haar rechtsvoorgangster Hannover International Insurance (Nederland) N.V.) heeft tezamen met een aantal andere verzekeraars in de jaren 1990 tot en met 1992 de aan-sprakelijkheid van Sigarettenfabriek Ed. Laurens B.V. (hierna: “Ed. Laurens”) verzekerd onder een aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven V 105 (AVB) met polisnummer V 612752 (hierna: “de polis”). Knight Schippers is bij bedoelde verzekering als beursassura-deur/gevolmachtigde van tussenkomende partijen sub 2 tot en met 11 opgetreden. Tussen-komende partijen sub 2 tot en met 11 vormen de (pool van) leidende verzekeraars, HDI is bij deze verzekering aan te merken als “volgverzekeraar”. 2.2 Ed. Laurens produceerde destijds - in 1990-1992 - onder meer sigaretten van het merk ‘Ca-ballero’. Ed. Laurens is later deel gaan uitmaken van de BAT-groep. 2.3 Bij de rechtbank Amsterdam is een proefprocedure aanhangig, waarin de heer [X.] (hierna: “[X.]”) BAT aansprakelijk heeft gesteld voor schade die hij als gevolg van het roken van onder meer sigaretten van het merk ‘Caballero’ zou hebben geleden. [X.] lijdt aan longemfyseem en heeft een herseninfarct gehad. Gemelde procedure is door [X.] in-geleid met een dagvaarding d.d. 6 juni 2005. BAT heeft, indien en voor zover zij voor de door [X.] gestelde schade aansprakelijk wordt gehouden, een beroep gedaan op de bij de verzekeraars door Ed. Laurens afgesloten aansprakelijkheidsverzekering. 2.4 De polis voorziet in dekking bij letselschade. In de bij de polis behorende verzekerings-voorwaarden nr. V 904 staat in artikel 4.3 het volgende vermeld: “Verzekerde is verplicht alle inlichtingen te geven (gevraagd of ongevraagd) die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van zijn aan-sprakelijkheid.” 2.5 HDI heeft aan BAT integraal dekking onder de polis ontzegd, omdat BAT geen rechtsop-volgster van Ed. Laurens als verzekeringnemer/verzekerde onder de polis is. 3 Het geschil 3.1 Na tussenkomst vorderen de verzekeraars bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, BAT te ver-oordelen om binnen vijf dagen na betekening van een daartoe strekkend vonnis: primair: HDI alle inlichtingen en bescheiden te verschaffen (gekopieerd, op cd-rom, op usb-stick of anderszins) die van belang zijn om de aansprakelijkheid van BAT en de uitkeringsplicht van HDI te kunnen beoordelen; subsidiair: op de voet van artikel 843a Rv aan HDI te verschaffen kopieën van: 1 de notulen van alle vergaderingen waarin over de aansprakelijkheid van BAT voor de claim van [X.] en de andere Nederlandse rokers die BAT aansprakelijk hebben ge-steld en waarvoor BAT dekking onder de polis bij HDI zoekt, is gesproken; 2 alle zowel intern als extern opgemaakte rapporten die van belang zijn voor de beoorde-ling van de aansprakelijkheid van BAT, de verslavende werking van sigaretten en de mogelijkheid te stoppen met roken; 3 alle zowel intern als extern opgemaakte rapporten ter zake van het rookgedrag van [X.] en de wetenschap van [X.] met betrekking tot de schadelijkheid van roken; 4 alle documenten die inzicht verschaffen in de aard en eigenschappen van tabak en de stoffen die tabak van nature bevat of die door bewerking ontstaan, zoals onder andere nicotine, en de waarde die die stoffen hebben voor sigaretten; 5 alle documenten die inzicht verschaffen in de aard en eigenschappen van alle stoffen die naast tabak aan het eindproduct sigaret worden toegevoegd, zoals aromaten, conserve-ringsmiddelen, papier, filter enzovoorts; 6 de medische adviezen - inclusief concepten en eventuele bevindingen van de medisch adviseurs van BAT die niet in de uiteindelijke adviezen terecht zijn gekomen - die over [X.] zijn uitgebracht, waarin aan de orde zal zijn gekomen de invloed van (i) het be-roep van [X.] (ii) zijn vrijetijdsbesteding (duivenmelken) en (iii) het feit dat [X.] vroeger TBC en meerdere longontstekingen heeft gehad, op zijn longemfyseem/COPD, en waarin het causaal verband wordt besproken tussen roken en een beroerte/hersen-infarct; 7 alle gegevens over het ontstaan en voortbestaan van longemfyseem/COPD en de weten-schap daarover bij het grote publiek; 8 alle bescheiden omtrent de productiewijze van ‘Caballero’ sigaretten; 9 persberichten, publicaties en andere mededelingen in kranten, tijdschriften en dergelijke over (de schadelijkheid van) roken; 10 de conceptprocesstukken van de zijde van BAT in de aansprakelijkheidsprocedure tus-sen [X.] en BAT; zowel primair als subsidiair: een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,-- per dag of gedeelte daarvan indien niet of niet geheel aan deze veroordeling wordt voldaan; met veroordeling van BAT in de kosten van het geding, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na het wijzen van een daartoe strekkend vonnis tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede vermeerderd met de nakosten ad € 131,-- dan wel, indien betekening van het vonnis plaatsvindt, ad € 199,--. Aan deze vorderingen leggen de verzekeraars het volgende ten grondslag. Naar aanleiding van de schademelding door BAT en de omstandigheid dat BAT zich, anders dan de verzekeraars, op het standpunt stelt dat zij rechten kan ontlenen aan de polis van Ed. Laurens en derhalve onverkort aanspraak op dekking maakt, hebben de verzekeraars BAT gevraagd nadere informatie te verschaffen teneinde te kunnen beoordelen of (1) BAT in haar hoedanigheid van beweerdelijk rechtsopvolgster van Ed. Laurens aansprakelijk is voor de schade die [X.] stelt te hebben geleden en of (2) voor die vermeende aansprakelijkheid dekking onder de polis bestaat. BAT heeft geweigerd deze informatie te verschaffen. Ondanks dat partijen na deze weigering van BAT hebben gesproken over de wijze waarop en onder welke voorwaarden BAT alsnog bereid zou zijn de informatie benodigd voor de beoordeling van de vermeende aansprakelijkheid van BAT en uitkeringsplicht van HDI te verschaffen, heeft dit er niet toe geleid dat BAT die informatie, anders dan de door BAT aan de verzekeraars verschafte louter algemene, voor het publiek toegankelijke informatie en de reeds eerder in de procedure tussen [X.] en BAT uitgewisselde processtukken, daadwer-kelijk heeft verstrekt. Dit is de reden waarom de verzekeraars primair op grond van artikel 4.3 van de polisvoorwaarden en het bepaalde in artikel 7:941 lid 2 BW en subsidiair op grond van het bepaalde in artikel 843a Rv vorderen BAT te veroordelen tot het verstrekken van informatie. HDI heeft een zwaarwegend en rechtmatig belang om geïnformeerd te wor-den door BAT; zij dient immers een inschatting te kunnen maken van haar potentiële scha-delast, mede in het licht van de ontwikkelingen op de herverzekeringsmarkt. Dat HDI in-middels aan BAT dekking heeft ontzegd laat onverlet de op grond van de wet en de polis-voorwaarden voor BAT bestaande verplichting om aan HDI alle (gevraagde) informatie te verschaffen. 3.2 BAT voert gemotiveerd verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken. 4 De beoordeling 4.1 Na de door de voorzieningenrechter ter zitting toegestane tussenkomst van Knight Schippers q.q. heeft BAT haar stelling - kort gezegd - inhoudende dat HDI vanwege haar positie als volgende verzekeraar in de onderhavige procedure niet (zelfstandig) vorderingsgerechtigd is en daarom niet-ontvankelijk in haar vorderingen moet worden verklaard, niet langer ge-handhaafd. 4.2 De omstandigheid dat de verzekeraars in de gelegenheid wensen te zijn eventueel de te voe-ren verweerstrategie tijdens het op 8 oktober 2008 te houden pleidooi in de procedure tussen [X.] en BAT (mee) te bepalen, levert voldoende spoedeisend belang van de verzekeraars bij de onderhavige vorderingen tot - kort gezegd - het verstrekken van informatie op. 4.3 De verzekeraars baseren hun vorderingen primair op de stelling dat BAT in strijd handelt met haar informatieplicht als neergelegd in artikel 7:941 lid 2 BW en artikel 4.3 van de po-lisvoorwaarden (vide 2.4). De verzekeraars vorderen thans nakoming door BAT van die in-formatieplicht. 4.3.1 Vooropgesteld zij dat een verzekeraar er belang bij heeft dat hem zo spoedig mogelijk me-dedeling wordt gedaan van een voorval tegen de gevolgen waarvan hij dekking verleent. Eerst dan is hij in staat zijn uitkeringsplicht naar behoren te beoordelen, schadebeperkende maatregelen aan te wijzen en, zonodig, tegenbewijs te verzamelen. In artikel 7:941 BW is de verplichting tot het melden van de schade en het verstrekken van alle inlichtingen en be-scheiden die van belang zijn voor het beoordelen van de uitkeringsplicht neergelegd. 4.3.2 In dit kort geding staat centraal de in artikel 7:941 lid 2 BW neergelegde informatieplicht van de verzekeringnemer en de tot uitkering gerechtigde jegens de verzekeraar. Artikel 7:941 lid 2 BW luidt als volgt: “De verzekeringnemer en de tot uitkering gerechtigde zijn verplicht binnen redelijke termijn de verzekeraar alle inlichtingen en bescheiden te verschaffen welke voor deze van belang zijn om zijn uitkeringsplicht te beoordelen.”. Relevant voor deze beoordeling is het antwoord op de vraag (1) of een verzekeraar dekking dient te verlenen onder de polis (de dekkingsvraag) en (2) of de verzekeringnemer/de tot uitkering gerechtigde aansprakelijk kan worden gehouden voor de gestelde schade (de aansprakelijkheidsvraag). Immers, pas als beide vragen beant-woord zijn kan een verzekeraar beoordelen of/in hoeverre hij verplicht is tot uitkering. In dat kader ligt het in de rede dat de verzekeraars in dit kort geding niet alleen informatie heb-ben gevraagd ter beoordeling van de dekkingsvraag, maar ook ter beoordeling van de aan-sprakelijkheidsvraag. 4.3.3 Tussen partijen is niet in geschil dat, ondanks dat BAT reeds vóór de invoering op 1 januari 2006 van het ‘nieuwe’ verzekeringsrecht dekking heeft geclaimd onder de verzekering van Ed. Laurens bij HDI, artikel 7:941 BW, gelet op de onmiddellijke werking daarvan, tussen hen is gaan gelden. Tussen partijen staat voorts vast dat, nu van het bepaalde in artikel 7:941 leden 1, 2, 4 en 5 BW niet ten nadele van de verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde kan worden afgeweken (vide artikel 7:943 lid 2 BW), uit het hiervoor onder 2.4 geciteerde artikel 4.3 van de polisvoorwaarden voor BAT niet meer verplichtingen kunnen voortvloeien dan wel-ke voor haar uit artikel 7:941 lid 2 BW voortvloeien. Hetgeen hierna wordt overwogen ter zake van de informatieplicht van BAT op grond van artikel 7:941 lid 2 BW is dan ook on-verkort van toepassing op de informatieplicht als bedoeld in artikel 4.3 van de polisvoor-waarden. 4.3.4 De eerste vraag die in dit kort geding beantwoord moet worden is of de informatieplicht als bedoeld in artikel 7:941 lid 2 BW voor BAT ook geldt nu HDI aan haar onvoorwaardelijk dekking onder de polis heeft ontzegd. Deze vraag dient voorshands ontkennend te worden beantwoord. BAT maakt aanspraak op dekking omdat zij is getreden in de rechten van Ed. Laurens die verzekeringnemer en verze-kerde was. Tussen partijen staat vast dat onvoorwaardelijk dekking is geweigerd op de grond dat BAT niet is aan te merken als rechtsopvolgster van Ed. Laurens als verzekering-nemer en evenmin verzekerde onder de polis is. In die situatie kunnen de verzekeraars ook niet van BAT verlangen dat zij van haar kant de informatieverplichtingen als verzekering-nemer/verzekerde nakomt. Dat geldt zowel voor de verplichtingen uit hoofde van de polis als voor de verplichtingen uit artikel 7:941 BW. De verzekeraar heeft zich immers al een oordeel over zijn uitkeringsplicht gevormd en de aard van dat oordeel staat los van de exacte omschrijving van de dekkings- en de aansprakelijkheidsvraag, doch ziet louter op het ont-breken van de kwaliteit van verzekeringnemer/verzekerde; onder omstandigheden zou BAT in deze situatie wel gehouden kunnen zijn over die kwaliteit/identiteit nadere inlichtingen te verschaffen, doch daarop ziet deze procedure niet. Voor die beoordeling is die informatie dus niet nodig en het is in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat de verzekeraars, die BAT niet als hun contractuele wederpartij willen erkennen, van haar verwachten dat zij zich wel als zodanig gedraagt. Dat dit, zoals de verzekeraars stellen, de verzekeraars mogelijk voor problemen stelt als later blijkt dat BAT toch verzekerde is, doet daaraan niet af. Als de verzekeraars dat een reëel risico achtten had het in de rede gelegen (nog) niet onvoorwaar-delijk dekking te weigeren. Een en ander neemt bovendien niet weg dat, mocht later toch blijken dat de visie van de verzekeraars op dit punt in rechte geen stand kan houden, zij dan uiteraard alsnog aanspraak kunnen maken op naleving van de polisvoorwaarden, daaronder begrepen de informatieverplichting voor zover die niet verder gaat dan artikel 7:941 BW toestaat. BAT is dan verzekeringnemer, zodat deze verplichting rechtens afdwingbaar is en niet slechts een ‘Obliegenheit’ omvat. Voorts verdient het volgende opmerking. Prof. mr. J.H. Wansink heeft in zijn boek ‘De algemene aansprakelijkheidsverzekering’ (Kluwer, derde druk, 2006, bladzijden 412 en 413) betoogd dat de verzekerde bij een on-voorwaardelijke dekkingsweigering door de verzekeraar zelfstandig kan beslissen of hij te-gen de vordering van de benadeelde al dan niet verweer zal voeren of eventueel met de be-nadeelde een schikking zal aangaan, zonder alleen al daardoor elk uitzicht op het alsnog verkrijgen van dekking te verspelen. Wil de verzekerde alsnog aanspraak maken op dekking dan mag de verzekeraar, aldus Wansink, echter wel van de verzekerde verlangen dat hij zich tegenover hem in de zelfstandige schaderegeling als een ‘prudent’ verzekerde gedraagt. Dat geldt ook hier. Indien BAT dat te zijner tijd niet gedaan blijkt te hebben kunnen daaraan in voorkomend geval de consequenties verbonden worden die de rechter dan geraden acht. 4.4 Subsidiair baseren de verzekeraars hun vordering tot het verstrekken van informatie op het bepaalde in artikel 843a Rv (de bijzondere exhibitieplicht). Gelet op het hiervoor onder 4.3 overwogene kan BAT op grond van de verzekeringsover-eenkomst en artikel 7:941 BW niet in rechte verplicht worden tot het verstrekken van infor-matie aan HDI. Hoewel de verzekeraars aan de op grond van het - algemeen geldende - arti-kel 843a Rv ingestelde subsidiaire vordering tot het verstrekken van informatie geen andere rechtsbetrekking ten grondslag hebben gelegd dan zij aan hun primaire vordering ten grond-slag hebben gelegd en het tot afwijzing van die primaire vordering is gekomen, wil dat op zich niet zonder meer zeggen dat de voorzieningenrechter reeds daarom de subsidiaire vor-dering eveneens zal afwijzen. Immers, de beperkte exhibitieplicht van artikel 843a Rv geldt onder omstandigheden ook in gevallen waarin het materiële recht geen enkele verplichting op dit vlak inhoudt. In dit geval kan echter ook de subsidiaire grondslag de vordering niet dragen. Uit artikel 843a Rv volgt dat aan vier cumulatieve voorwaarden moet zijn voldaan voordat de verzekeraars aan deze bepaling jegens BAT een recht op verstrekking van de gevraagde bescheiden kunnen ontlenen: (i) rechtmatig belang (ii) bescheiden aangaande een rechtsbe-trekking waarbij HDI (of haar rechtsvoorganger) partij is (iii) bepaalde bescheiden en (iv) van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Aan de-ze voorwaarden is niet voldaan. Het object van de subsidiaire vordering van de verzekeraars is naar voorlopig oordeel in overwegende mate onvoldoende bepaald (met name ten aanzien van het onder 2, 4, 5, 7 en 9 gevraagde) en die vordering neigt - naar BAT terecht heeft be-toogd - voorshands te veel naar een zogenaamde "fishing expedition". Daarbij is met name van belang dat momenteel dubieus is - gelet op de dekkingsweigering - of voldaan is aan voorwaarde (ii) en voorts, dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat, mede in aanmer-king genomen hetgeen hierna wordt overwogen over het door BAT reeds ter beschikking gestelde materiaal, wel voldaan is aan (i) en (iv) (dit laatste met name ten aanzien van het onder 3 en 6 gevraagde). Hooguit zou voor toewijzing in aanmerking kunnen komen dat deel van de subsidiaire vordering dat er toe strekt alle bescheiden omtrent de productiewijze van ‘Caballero’ sigaretten verschaft te krijgen (8) en de notulen van vergaderingen als be-doeld onder 1. Nu het ook hier zeer ruim omschreven documenten betreft waarvan het be-lang en het verband met de - mogelijke - rechtsbetrekking niet zonder meer duidelijk is acht de voorzieningenrechter de vordering echter ook in zoverre niet toewijsbaar. Daarbij is meegewogen dat BAT - naast de uitgebreide voor HDI toegankelijke openbare informatie - alle processtukken in de zaak [X.]/BAT aan HDI ter beschikking heeft ge-steld, met de overlegging waarvan BAT feitelijk heeft getracht grotendeels aan het subsidi-air gevorderde te voldoen. Voorts heeft BAT toegezegd ook in de toekomst aan HDI proces-stukken in de zaak [X.]/BAT te (blijven) verstrekken (het gevraagde onder 10). Ten aanzien van het hiervoor als (iv) aangeduide vereiste geldt nog het volgende. De verzekeraars hebben geen concrete stellingen betrokken op grond waarvan aannemelijk is dat BAT meer en/of andere voor de beoordeling van de uitkeringsplicht relevante stukken had kunnen overleggen. Daar staat, naar de verzekeraars op zich terecht betogen, tegenover dat het laten tekenen van ‘confidentiality agreements’ de indruk wekt dat er meer materiaal bestaat dan thans beschikbaar is gesteld. Nu ten aanzien van - specifiek - de [X.] zaak BAT ter terechtzitting expliciet heeft ontkend dat meer materiaal voorhanden is en de ver-zekeraars geen gronden voor een andersluidend vermoeden hebben is die enkele indruk ech-ter onvoldoende voor toewijzing in kort geding. 4.5 In het kader van een belangenafweging is in elk geval geen aanleiding voor toewijzing voor zover het openbare stukken betreft, ook niet nu deze zeer omvangrijk zijn en de verzeke-raars daaruit zelf een selectie moeten maken. 4.6 Voor wat betreft de niet openbare stukken als bedoeld onder 1, 2, 3, 6 en 8 geldt tenslotte dat BAT zich heeft beroepen op artikel 843a lid 4 Rv. Gelet op de aard van die stukken en de toelichting van BAT enerzijds en het gegeven dat het maar de vraag is of de inhoud van die stukken van belang is voor de beoordeling van de uitkeringsplicht van de verzekeraars, en daarmee voor de beantwoording van de dekkings- en aansprakelijkheidsvraag, zodat het belang van de verzekeraars thans bij verstrekking daarvan in onvoldoende mate evident en aannemelijk is anderzijds, leidt een belangenafweging tussen partijen niet tot een ander oor-deel. De omstandigheid dat er met name aan de zijde van de verzekeraars jegens BAT wan-trouwen bestaat kan in elk geval geen rechtens doorslaggevend belang worden geacht. 4.7 Op hetgeen partijen verder over en weer hebben aangevoerd behoeft niet meer te worden ingegaan. 4.8 De verzekeraars zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kos-ten van dit geding. De door BAT gevorderde wettelijke rente over de proceskosten, als ook de nakosten, zullen (voorwaardelijk) worden toegewezen als hierna vermeld. 5 De beslissing De voorzieningenrechter, wijst de vorderingen van de verzekeraars af; veroordeelt de verzekeraars in de kosten van dit kort geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van BAT bepaald op € 254,-- aan verschotten en op € 816,-- aan salaris voor de procu-reur, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na het wijzen van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening en, indien de verzekeraars niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de veroordeling voldoen, met de nakosten ad € 131,--, verhoogd met € 68,-- aan betekeningskosten in het geval betekening van de executoriale titel plaatsvindt; verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, voorzieningenrechter, in tegen-woordigheid van mr. G.C.M. van Rheeden, griffier. Uitgesproken in het openbaar. 1734/106