
Jurisprudentie
BD9030
Datum uitspraak2008-07-29
Datum gepubliceerd2008-07-31
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersZaaknummer 200.010.428
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-07-31
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersZaaknummer 200.010.428
Statusgepubliceerd
Indicatie
de noodzaak van een machtiging tot gesloten plaatsing
Een machtiging tot plaatsing in een voorziening (accommodatie) voor gesloten jeugdzorg kan op grond van artikel 29b Wjz onder meer worden verleend indien tweede lid onder a- de jeugdige onder toezicht is gesteld, en -derde lid- de jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. Ten aanzien van het zich voordoen van de in het derde lid genoemde situatie dient ingevolge het vijfde lid van genoemd artikel te blijken van de instemming daarmee van een gedragswetenschapper, die de jeugdige met het oog op het kunnen geven van die instemming kort tevoren heeft onderzocht.
De ondertoezichtstelling van [appellant] loopt tot de datum van zijn meerderjarigheid, 28 oktober 2008. Tegen deze bij beschikking van 23 april 2008 gegeven verlenging is geen appel ingesteld. Aan de eerste hierboven genoemde voorwaarde die artikel 29b Wjz stelt is dus voldaan.
Dat is naar het oordeel van het hof niet het geval met de tweede voorwaarde die dat artikel stelt. Uit de stukken en ter zitting komt [appellant] naar voren als een jongen die in zijn opgroei wel enige problemen ondervindt en ondervonden heeft, maar geenszins in een mate die een gesloten plaatsing rechtvaardigt. [..]
Uitspraak
Beschikking d.d. 29 juli 2008
Zaaknummer 200.010.428
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende te [verblijfplaats]
in de justitiële jeugdinrichting [naam 1 ],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
procureur mr. R. Smit,
advocaat mr. F. Gosselaar,
toegevoegd raadsman als bedoeld
in artikel 29f lid 2 van de Wet op de jeugdzorg (Wjz),
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Groningen,
gevestigd te Groningen,
hierna te noemen: Bureau Jeugdzorg.
Belanghebbende:
[de vader ],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 9 juli 2008 heeft de kinderrechter in de rechtbank Groningen de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [appellant] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg verlengd met ingang van 9 juli 2008 voor de duur van zes weken, tot 20 augustus 2008.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen bij de griffie op 21 juli 2008 , heeft [appellant] verzocht de beschikking van 9 juli 2008 te vernietigen voor wat betreft de machtiging plaatsing gesloten jeugdzorg dan wel het beroep gegrond te verklaren en/of te bepalen dat [appellant], zo hij onder toezicht gesteld dient te blijven, een andere gezinsvoogdijinstelling te benoemen dan het Bureau Jeugdzorg, althans Bureau Jeugdzorg niet-ontvankelijk te verklaren in het verzoek dat thans voorligt, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof zal vermenen te behoren.
Bureau Jeugdzorg heeft ter zitting van 29 juli 2008 mondeling verweer gevoerd.
Het hof heeft kennisgenomen van het procesdossier in het hoger beroep geadministreerd onder zaaknummer 200.007.516 betreffende de verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [appellant] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg tot 9 juli 2008. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken waaronder een beschikking van 23 juli 2008 betreffende een last tot toevoeging van mr. Gosselaar aan [appellant] en een brief van 24 juli 2008 van mr. Gosselaar met bijlagen.
Ter zitting van 29 juli 2008 is de zaak behandeld. De zaak is tegelijk behandeld met het hoger beroep geadministreerd onder zaaknummer 200.007.516.
De beoordeling
de ontvankelijkheid ten aanzien van het (herhaalde) verzoek tot vervanging van Bureau Jeugdzorg
1. [appellant] kan niet worden ontvangen in zijn verzoek tot -kort gezegd- vervanging van Bureau Jeugdzorg Groningen door een andere gezinsvoogdijinstelling (een Bureau Jeugdzorg in een andere provincie). Een dergelijk op artikel 1:254 lid 5 BW gegrond verzoek kan namelijk niet (voor het eerst) in hoger beroep worden gedaan.
2. [appellant] heeft een vergelijkbaar verzoek niet in eerste aanleg gedaan, zodat het huidige verzoek moet worden aangemerkt als een zelfstandig verzoek dat voor het eerst in hoger beroep wordt gedaan. Waar artikel 362 Rv de bepalingen geldend voor de procedure in eerste aanleg van overeenkomstige toepassing verklaart voor het hoger beroep, wordt daarbij evenwel uitdrukkelijk vermeld dat in hoger beroep geen zelfstandig verzoek kan worden gedaan. Daarenboven bepaalt artikel 807 Rv dat van een beslissing van de rechtbank op een (in eerste aanleg wél) gedaan verzoek tot vervanging van ex 1:254 lid 5 BW geen andere voorziening openstaat dan cassatie in het belang der wet. Het appelverbod dat daarin besloten ligt dient mee te brengen dat een dergelijk verzoek tot vervanging van de gezinsvoogdijinstelling ook niet (voor het eerst) in hoger beroep kan worden gedaan.
de noodzaak van een machtiging tot gesloten plaatsing
4. Een machtiging tot plaatsing in een voorziening (accommodatie) voor gesloten jeugdzorg kan op grond van artikel 29b Wjz onder meer worden verleend indien tweede lid onder a- de jeugdige onder toezicht is gesteld, en -derde lid- de jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
Ten aanzien van het zich voordoen van de in het derde lid genoemde situatie dient ingevolge het vijfde lid van genoemd artikel te blijken van de instemming daarmee van een gedragswetenschapper, die de jeugdige met het oog op het kunnen geven van die instemming kort tevoren heeft onderzocht.
5. De ondertoezichtstelling van [appellant] loopt tot de datum van zijn meerderjarigheid, 28 oktober 2008. Tegen deze bij beschikking van 23 april 2008 gegeven verlenging is geen appel ingesteld. Aan de eerste hierboven genoemde voorwaarde die artikel 29b Wjz stelt is dus voldaan.
6. Dat is naar het oordeel van het hof niet het geval met de tweede voorwaarde die dat artikel stelt. Uit de stukken en ter zitting komt [appellant] naar voren als een jongen die in zijn opgroei wel enige problemen ondervindt en ondervonden heeft, maar geenszins in een mate die een gesloten plaatsing rechtvaardigt. In het rapport van psychologisch onderzoek door [naam 2 ] en [naam 3 ] d.d. 30 januari 2008, dat door BJZ is aangevraagd maar niet door BJZ in het geding is gebracht, wordt in niet mis te verstane bewoordingen duidelijk gemaakt dat [appellant] geen ontwikkelingsstoornis heeft. Zijn probleemgedrag wordt volgens dit rapport vermoedelijk veroorzaakt door de omgeving waarin hij - door toedoen van BJZ - verbleef. Wanneer [appellant] een stabiele omgeving wordt geboden zal hij geen noemenswaardige problemen geven en zich naar behoren kunnen ontwikkelen. De onderzoekers achten een opvang- of pleeggezin waar [appellant] langere tijd kan blijven de juiste omgeving voor hem. Deze bevindingen zijn niet door andersluidende betrouwbare informatie of rapportage achterhaald of weersproken.
Het hof acht de bevindingen van deze deskundigen juist en neemt die over.
Het hof merkt hierbij op dat het niet aanvaardbaar is dat dit rapport door inspanningen van mr. Gosselaar bij Bureau Jeugdzorg boven water heeft moeten komen en door hem in het geding is gebracht, en dat er - zo is ter zitting van het hof namens Bureau Jeugdzorg verklaard - bij het formuleren van de verzoeken om machtigingen tot gesloten plaatsing met dit rapport door Bureau Jeugdzorg geen rekening is gehouden omdat het op de desbetreffende afdeling niet bekend was. Deze gang van zaken vraagt om interne aanpassing van de werkwijze bij Bureau Jeugdzorg.
7. Het hof stelt vast dat zich bij de stukken een verklaring van een gedragswetenschapper bevindt als bedoeld in artikel 29b lid 5 Wjz, maar dat deze niet voldoet aan de door de wet gestelde eis dat deze functionaris de jeugdige kort tevoren moet hebben onderzocht. De verklaring, gedateerd 3 april 2008 en kennelijk opgemaakt ten behoeve van het spoedverzoek d.d. 9 april 2008, vermeldt dat voor de gedragswetenschapper, de gz-psycholoog mevr. [naam 4 ], onderzoek van [appellant] feitelijk onmogelijk was, zonder dat daarvoor naar het oordeel van het hof voldoende redenen worden aangevoerd. Uit de verklaring blijkt voorts niet dat de situatie als bedoeld in artikel 29c lid 4 Wjz zich voordeed en wat deze dan inhield.
Wanneer die situatie zich op of omstreeks 4 april 2008 niettemin zou hebben voorgedaan is niet te verklaren en niet aanvaardbaar waarom zich dan niet bij het verzoek tot verlenging van de machtiging gesloten plaatsing d.d. 16 juni 2008 een recente verklaring als bedoeld in artikel 29b lid 5 Wjz bevindt. Van de kant van de raad is opgemerkt dat er een dergelijke verklaring zou bestaan, afkomstig van een gedragswetenschapper [naam 5 ], maar deze is niet bij het verlengingsverzoek gevoegd en evenmin tijdig door Bureau Jeugdzorg in hoger beroep overgelegd. Ook om deze reden kan de beschikking waarvan beroep niet in stand blijven.
8. Het gedrag van [appellant] sedert het uitbrengen van genoemd rapport, in het bijzonder zijn gedrag in [naam 1 ], kan naar het oordeel van het hof op dezelfde wijze als door de deskundigen is gedaan worden verklaard en dient dan ook niet in het nadeel van [appellant] te worden uitgelegd in die zin dat de gesloten plaatsing in die (of een andere) instelling zou moeten worden gehandhaafd.
9. Het hof is van oordeel dat het belang van [appellant] zeer zeker niet gediend is met een gesloten plaatsing. Deze dient zo spoedig mogelijk beëindigd te worden. Dit klemt temeer nu uit de overgelegde brief van de heer en mevrouw [naam 6 ] te [plaats] (de pleegouders bij wie [appellant] recent een week heeft verbleven) en uit hun verklaring ter zitting van het hof blijkt dat zij bereid en in staat zijn om [appellant] vanaf heden in hun gezin op te nemen, zodat bij een onmiddellijke beëindiging van [appellant]s gesloten plaatsing geen overgangsprobleem ontstaat. Ter zitting van het hof heeft Bureau Jeugdzorg verklaard zich met een plaatsing/verblijf van [appellant] in het gezin [naam 6 ] te kunnen verenigen wanneer de gesloten plaatsing wordt beëindigd.
10. De beschikking van 9 juli 2008, waartegen beroep, bevat geen overweging die de verlenging van de termijn van plaatsing in een voorziening voor gesloten jeugdzorg kan dragen.
de slotsom
11. Op grond van al het bovenstaande moet de beschikking waartegen beroep worden vernietigd en moet worden beslist als volgt.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen de beschikking van 9 juli 2008 voor zover hij daarbij verzocht heeft om vervanging van BJZ door een andere gezinsvoogdijinstelling;
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Groningen van 9 juli 2008;
en opnieuw beslissende:
wijst het inleidend verzoek van BJZ tot verlenging van de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van [appellant] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg af;
verstaat dat de gesloten plaatsing van [appellant] onmiddellijk dient te worden opgeheven.
wijst af het meer of anders verzochte.
Aldus gegeven door mrs. Hermans, voorzitter, Melssen en Bosch, raden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 29 juli 2008 in het bijzijn van de griffier.