Jurisprudentie
BD9026
Datum uitspraak2008-07-18
Datum gepubliceerd2008-07-31
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200804897/2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-07-31
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200804897/2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij de Afdeling gevraagde vovo hangende het hoger beroep afgewezen wegens ontbreken spoedeisend belang/ beroep op arrest EHRM Conka faalt
De voorzitter ziet in het betoog van de vreemdeling, waarin hij verwijst naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) van 5 februari 2002, nr. 51564/99, Conka tegen België (JV 2002/17) met betrekking tot artikel 13 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden waar het gaat om een rechtsmiddel dat schorsende werking heeft, geen grond om de in artikel 8:81 van de Awb neergelegde regeling niet toereikend te achten. Niet valt immers in te zien dat die jurisprudentie zou dwingen tot een andere regeling, te minder nu het mogelijk is om, indien daartoe aanleiding bestaat, na een beslissing op een eerder verzoek om voorlopige voorziening opnieuw zodanig verzoek in te dienen dan wel om wijziging of opheffing van een getroffen voorlopige voorziening te verzoeken, zolang niet op het (hoger) beroep is beslist.
De voorzitter ziet in het betoog van de vreemdeling, waarin hij verwijst naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) van 5 februari 2002, nr. 51564/99, Conka tegen België (JV 2002/17) met betrekking tot artikel 13 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden waar het gaat om een rechtsmiddel dat schorsende werking heeft, geen grond om de in artikel 8:81 van de Awb neergelegde regeling niet toereikend te achten. Niet valt immers in te zien dat die jurisprudentie zou dwingen tot een andere regeling, te minder nu het mogelijk is om, indien daartoe aanleiding bestaat, na een beslissing op een eerder verzoek om voorlopige voorziening opnieuw zodanig verzoek in te dienen dan wel om wijziging of opheffing van een getroffen voorlopige voorziening te verzoeken, zolang niet op het (hoger) beroep is beslist.
Uitspraak
200804897/2.
Datum uitspraak: 18 juli 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[verzoeker],
verzoeker,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/38507 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 28 mei 2008 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 september 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van [verzoeker] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij uitspraak van 28 mei 2008, verzonden op 30 mei 2008, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 27 juni 2008, hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
2. Overwegingen
2.1. Het verzoek is er op gericht te voorkomen dat gedurende de behandeling van het ingestelde hoger beroep de vreemdeling wordt uitgezet, dan wel dat de verstrekkingen worden beëindigd.
De enkele omstandigheid dat het besluit van 24 september 2007 voor uitvoering vatbaar is, levert geen spoedeisend belang op als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Bij dit oordeel is betrokken dat op dit moment niet duidelijk is dat en zo ja, op welke termijn uitzetting zal plaatsvinden, dan wel de verstrekkingen zullen worden beëindigd.
2.2. De voorzitter ziet in het betoog van de vreemdeling, waarin hij verwijst naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) van 5 februari 2002, nr. 51564/99, Conka tegen België (JV 2002/17) met betrekking tot artikel 13 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden waar het gaat om een rechtsmiddel dat schorsende werking heeft, geen grond om de in artikel 8:81 van de Awb neergelegde regeling niet toereikend te achten.
Niet valt immers in te zien dat die jurisprudentie zou dwingen tot een andere regeling, te minder nu het mogelijk is om, indien daartoe aanleiding bestaat, na een beslissing op een eerder verzoek om voorlopige voorziening opnieuw zodanig verzoek in te dienen dan wel om wijziging of opheffing van een getroffen voorlopige voorziening te verzoeken, zolang niet op het (hoger) beroep is beslist.
2.3. Het verzoek zal reeds daarom als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin
voorzitter
w.g. Klein Nulent
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2008
154-565.
Verzonden: 18 juli 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak