Jurisprudentie
BD9012
Datum uitspraak2008-07-30
Datum gepubliceerd2008-07-31
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
Zaaknummers07/1052
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-07-31
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
Zaaknummers07/1052
Statusgepubliceerd
Indicatie
Politieambtenaar. Vakantieverlof.
Uitspraak
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
AWB nummer: 07/1052
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[D]
wonende te [adres],
eiser,
gemachtigde mr. N.D. Dane,
tegen
de Korpsbeheerder Politie Zeeland,
te Middelburg,
verweerder.
I. Procesverloop
Bij uitspraak van 11 juli 2007 van deze rechtbank (Awb 06/1130) is het beroep van eiser tegen verweerders op bezwaar genomen besluit van 17 augustus 2006 gegrond verklaard. Het besluit op bezwaar is door de rechtbank vernietigd.
Bij beroepschrift van 18 oktober 2007 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit na voornoemde uitspraak.
Bij afzonderlijke besluiten van 5 november 2007 heeft verweerder alsnog op het bezwaarschrift van eiser beslist.
Ingevolge artikel 6:20 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het beroep van eiser geacht mede te zijn gericht tegen beide besluiten op bezwaar van 5 november 2007 (de bestreden besluiten).
Het beroep is op 3 juli 2008 behandeld ter zitting. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde drs. P.D. Spies en P.J.M. de Smet. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
II. Overwegingen
1. Artikel 22, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) bepaalt dat over de tijdstippen waarop de vakantie zal ingaan, alsmede over de tijdvakken waarin deze eventueel zal worden gesplitst, het bevoegd gezag in goed overleg met de ambtenaar beslist.
Ingevolge artikel 23, eerste lid, van het Barp wordt, indien de ambtenaar in een kalenderjaar de aanspraak op vakantie niet geheel heeft genoten, de niet genoten vakantie naar het volgende kalenderjaar overgeboekt tot een maximum van de aanspraak van de ambtenaar over een vol kalenderjaar, berekend volgens de artikelen 17 tot en met 19, verminderd met het minimaal op te nemen aantal uren vakantie, genoemd in artikel 22, tweede lid.
Ingevolge het tweede lid kan het bevoegd gezag in individuele gevallen toestaan dat in een bepaald jaar wordt afgeweken van de overeenkomstig het eerste lid maximaal naar een volgend kalenderjaar over te boeken vakantieaanspraken.
2. Eiser heeft verweerder op 6 januari 2006 verzocht zijn tegoed aan niet opgenomen verlofuren (vakantieverlof en stuwverlof) over te hevelen naar het jaar 2006. Zijn verzoek hield in om in zijn geval bij wijze van uitzondering, vanwege onder andere een periode van volledige arbeidsongeschiktheid, af te wijken van het maximaal naar het volgende kalenderjaar over te boeken aantal verlofuren.
3. Bij besluit van 27 april 2006 heeft verweerder toegestaan dat 34,05 uur verlofuren extra worden overgeheveld naar 2006. Verweerder heeft tevens besloten dat de resterende verlofuren van in totaal 54,72 uur komen te vervallen.
4. Bij besluit van 24 mei 2006 heeft verweerder het besluit van 27 april 2006 gecorrigeerd in die zin dat het aantal extra overgehevelde verlofuren is bepaald op 41,65 (hierna ook: het vakantieverlof) en het aantal vervallen uren op 47,12. Het bezwaar van eiser tegen beide besluiten is bij besluit van 17 augustus 2006 ten aanzien van het vakantieverlof ongegrond verklaard. Het bezwaar ten aanzien van het stuwverlof is niet-ontvankelijk verklaard.
5. Het door eiser tegen laatstgenoemd besluit ingestelde beroep, is bij uitspraak van 11 juli 2007 (AWB 06/1130) door deze rechtbank gegrond verklaard en het besluit van 17 augustus 2006 is vernietigd. De uitspraak is onherroepelijk.
6. In vervolg op de uitspraak van de rechtbank heeft verweerder de bezwaren bij afzonderlijke besluiten van 5 november 2007 ongegrond verklaard.
7. In het besluit op bezwaar met kenmerk 06/03942 heeft verweerder daartoe ten aanzien van het vakantieverlof overwogen dat in het geval van eiser de regelgeving van het Barp en de daarop gebaseerde coulanceregeling op juiste wijze is toegepast. Volgens verweerder is eiser van de zijde van de organisatie niet belet het geplande verlof te genieten, zodat er geen extra aanspraak bestaat op overheveling van vakantieverlofuren. Het feit dat een ambtenaar ziek kan worden heeft gevolgen die volgens verweerder door de ambtenaar zelf gedragen dienen te worden.
8. In het besluit op bezwaar met kenmerk 07/08893 stelt verweerder zich ten aanzien van het stuwverlof op het standpunt dat in het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2001-2003 en de notitie “Sturen op uren” is afgesproken de verlofstuwmeren af te bouwen. Eiser heeft vier jaar lang de gelegenheid gehad om die uren op te nemen dan wel een deel daarvan te laten uitbetalen. Dat eiser in 2005 enkele maanden ziek is geweest, is voor verweerder geen aanleiding om af te wijken van de gemaakte afspraken in het arbeidsvoorwaardenakkoord. Per 1 januari 2006 vervallen dan ook de 89,50 uur aan stuwverlof.
9. Eiser stelt dat verweerder onvoldoende oog heeft gehad voor het feit dat eiser geheel buiten zijn schuld en onvoorzien met een periode van ziekte is geconfronteerd hetgeen het opnemen van het reeds geplande verlof heeft gefrustreerd. Eiser heeft in goed overleg met zijn leidinggevende zijn verlof voor het jaar 2005 ingepland. Eiser verzet zich tegen de conclusie van verweerder dat hij in het jaar 2005 voldoende in de gelegenheid is geweest om zijn verlof op te nemen en dat het restant vakantie- en stuwverlof aan zijn schuld of toedoen is te wijten. Eiser stelt dat verweerder de aard en strekking van artikel 23 van het Barp te absoluut heeft geïnterpreteerd. Eiser verwijst hiervoor naar een brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Werkgelegenheid van 17 augustus 2007 (kenmerk 2007-0000311438) waarin is opgenomen: “er zijn echter omstandigheden, zoals ziekte, waaronder de ambtenaar niet de keuze heeft om ( al dan niet geplande) vakantie-uren op te nemen. Als buiten toedoen van de ambtenaar er meer vakantie-uren aan het einde van het kalenderjaar resteren, dan het voor hem geldende maximum aantal over te boeken vakantie-uren dan is het niet de bedoeling van de regelgeving om deze uren te laten vervallen”.
De rechtbank overweegt het volgende.
10. Ten aanzien van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar is de rechtbank van oordeel dat eiser bij de beoordeling daarvan geen belang meer heeft. Dat beroep zal wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank ziet wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de ter zake door eiser gemaakte proceskosten. Met in achtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank die kosten vast op € 80,50, uitgaande van een wegingsfactor 0,25 en 1 punt voor het beroepschrift. Tevens dient het griffierecht door verweerder te worden vergoed.
11. De rechtbank overweegt ten aanzien van het bestreden besluit van 5 november 2007 met kenmerk 06/03942 over het vakantieverlof, het volgende. In de uitspraak van 11 juli 2007 (AWB 06/1130) heeft de rechtbank over het vakantieverlof overwogen:
“Vast staat dat eiser in 2005 gedurende de periode van 19 juli tot 12 december wegens ziekte geheel of gedeeltelijk afwezig is geweest. Tevens staat vast dat eiser tijdens zijn reïntegratie verlof heeft opgenomen, namelijk in de periode van 7 november 2005 tot 12 december 2005. Deze feiten bieden naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende grondslag voor de conclusie van verweerder dat eiser in 2005 voldoende in de gelegenheid is geweest om vakantieverlof op te nemen en dat het restant vakantieverlof aan eisers schuld of toedoen is te wijten. In dit opzicht berust het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering. De rechtbank heeft voorts niet kunnen vaststellen dat verweerder naar aanleiding van het bezwaar gericht onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van de langdurige ziekte- en reïntegratieperiode voor de mogelijkheid om in 2005 vakantie op te nemen. Gelet op de duur van die periode was een gesprek met de leidinggevende van eiser op zijn plaats geweest. In dat opzicht is bij het bestreden besluit sprake van een onzorgvuldige voorbereiding. De conclusie is dat het beroep voor zover het gericht is tegen het besluit over het vakantieverlof, gegrond is”.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het bestreden besluit geen uitvoering heeft gegeven aan voornoemde uitspraak van de rechtbank. Niet gebleken is immers dat verweerder nader onderzoek heeft verricht naar de mogelijkheden van eiser om in 2005 vakantie op te nemen, evenmin is hierover contact opgenomen met de leidinggevende van eiser. Het beroep, voor zover het gericht is tegen het besluit op bezwaar over het vakantieverlof, is om die reden gegrond.
13. De rechtbank overweegt in dit verband nog het volgende. Het ziek worden van een ambtenaar aan het einde van een kalenderjaar waardoor hij het tegoed aan vakantie-uren niet meer kan opnemen, moet tot de risicosfeer van de ambtenaar worden gerekend. Dat neemt niet weg dat er omstandigheden zijn die een uitzondering op deze regel kunnen rechtvaardigen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er in dit geval bijzondere feiten en omstandigheden die voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om ten gunste van eiser van de coulanceregeling af te wijken. De situatie van eiser is bijzonder vanwege het feit dat eiser in mei 2005 met zijn leidinggevende afspraken heeft gemaakt over het opnemen van een aanzienlijk aantal verlofuren, te weten drie weken in september en vijf weken in november en doordat er sprake is geweest van een forse periode van arbeidsongeschiktheid, namelijk van 19 juli tot 12 december. Naar het oordeel van de rechtbank schiet de coulanceregeling in de gegeven omstandigheden te kort en kan het risico van de langdurige arbeidsongeschiktheid niet in de door verweerder vastgestelde mate ten laste van eiser worden gebracht. De coulanceregeling is voor de situatie van eiser niet toereikend.
14. Ter zitting is namens verweerder meegedeeld dat, indien eiser vanwege een tekort aan personeel niet in staat zou zijn geweest om de vakantie op te nemen, de uren op grond van artikel 23, derde lid, van de Barp overgeheveld zouden worden naar 2006. In de uitspraak van 11 juli 2007 heeft de rechtbank al overwogen dat de feiten onvoldoende grondslag bieden voor de conclusie van verweerder dat eiser in 2005 voldoende in de gelegenheid is geweest om vakantieverlof op te nemen en dat het restant vakantieverlof aan eisers schuld of toedoen is te wijten. De rechtbank acht daarbij tevens van belang dat het niet de bedoeling van de regelgeving is om deze verlofuren in dit soort gevallen te laten vervallen. Dat betekent dat in dit bijzondere geval door verweerder anders had moeten worden besloten ten aanzien van het meenemen van verlofuren naar 2006. Naar het oordeel van de rechtbank is er in dit specifieke geval aanleiding om te besluiten de vervallen verklaarde verlofuren alsnog over te hevelen.
15. Ten aanzien van het stuwverlof (besluit van 5 november 2007 met kenmerk 07/08893) overweegt de rechtbank het volgende.
16. Uit de stukken is gebleken dat in het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2001-2003 is opgenomen, dat de bestaande verlofstuwmeren dienden te worden weggewerkt. Deze afspraken zijn binnen de politieregio Zeeland nader uitgewerkt in de notitie “Sturen op uren”. De hierin uitgewerkte afspraken en mogelijkheden zijn op diverse wijzen en tijden binnen de politie-organisatie bekendgemaakt.
17. Voorts blijkt uit de stukken dat eiser in het kader van de afbouw van verlofstuwmeren in 2002 een individueel afbouwcontract heeft afgesloten om tussen 1 september 2002 en 31 december 2002 in totaal 50 uren van het verlofstuwmeer op te nemen en 100 uren te laten uitbetalen. Over de andere jaren zijn dit soort contracten niet met eiser afgesloten.
18. Niet in geschil is dat eiser in een periode van 4 jaar, van 2002 tot en met 2005, na afkoop van 100 uur stuwverlof in 2002, 132 uur stuwverlof heeft opgenomen en dat in 2003 geen enkel uur stuwverlof is opgenomen.
19. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser voldoende in de gelegenheid is geweest om het restant aan stuwverlof, 89,50 uren, op te nemen. Gelet op de geschetste feiten had het eiser duidelijk moeten zijn dat het niet langer mogelijk was om stuwverlofuren over te boeken naar 2006. Dat eiser eind 2005 ziek is geworden, dient, nu hij de mogelijkheid had om deze uren reeds in voorgaande jaren op te nemen, dan ook voor zijn risico te komen.
20. De conclusie is dat het beroep tegen het besluit van verweerder van 5 november 2007 (kenmerk: 06/03942) gegrond is. Het beroep tegen het besluit van verweerder van 5 november 2007 met als kenmerk 07/08893 is ongegrond.
21. In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,-, uitgaande van een zaak van gemiddelde zwaarte en van twee proceshandelingen. De proceskosten komen daarmee op in totaal
€ 724,80.
III. Uitspraak
De Rechtbank Middelburg
verklaart het beroep over het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
verklaart het beroep tegen het besluit op bezwaar van 5 november 2007 met kenmerk 07/08893 (stuwverlof) ongegrond;
verklaart het beroep tegen het besluit op bezwaar van 5 november 2007 met kenmerk 06/03942 (vakantieverlof) gegrond;
vernietigt het besluit op bezwaar van 5 november 2007 met kenmerk 06/03942 (vakantieverlof);
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar neemt over het vakantieverlof met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is bepaald;
bepaalt dat de Politieregio Zeeland aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 39 (negenendertig euro) vergoedt;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiser begroot op
€ 724,50 (zevenhonderdvierentwintig euro en vijftig cent), te betalen door de Politieregio Zeeland aan eiser.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2008
door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J. Slabbekoorn, griffier.