Jurisprudentie
BD8985
Datum uitspraak2008-06-03
Datum gepubliceerd2008-07-30
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-002764-07
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-07-30
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-002764-07
Statusgepubliceerd
Indicatie
Schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel. Doorstartende (nieuwe) transportonderneming dient over eigen vergunningen voor het wegvervoer te beschikken. Geen sprake van verontschuldigbare dwaling noch van gerechtvaardigd vertrouwen. Verdachte strafbaar. Maar hof heeft begrip voor de urgentie van het probleem van de nieuwe onderneming die zich niet kon permitteren om enkele weken lang geen werkzaamheden te verrichten.
Uitspraak
Parketnummer: 20-002764-07
Uitspraak : 3 juni 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
economische kamer
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 21 mei 2007 in de strafzaak met parketnummer 01-870161-06 tegen:
[verdachte],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats], [adres].
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal bevestigen behoudens ten aanzien van de opgelegde straf en te dien aanzien opnieuw rechtdoende de verdachte zal veroordelen tot een geldboete van EUR 1.000,-.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 08 maart 2006 te Leiden, in elk geval in Nederland, over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, N11, binnenlands beroepsvervoer heeft verricht zonder een daartoe strekkende vergunning.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 8 maart 2006 te Leiden over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, N11, binnenlands beroepsvervoer heeft verricht zonder een daartoe strekkende vergunning.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 5, eerste lid, van de Wet goederenvervoer over de weg, junctis de artikelen 1, aanhef en onder 4° en 2, vierde lid van de Wet op de economische delicten en artikel 51, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht en strafbaar gesteld bij artikel 6, eerste lid, aanhef en onder 4°, van de Wet op de economische delicten, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
De vertegenwoordiger van de verdachte, [gemachtigde] heeft het volgende aangevoerd:
In 2002 is aan [bedrijf 1] een vergunning voor wegvervoer verleend. [gemachtigde] was adjunct-directeur van deze BV. De BV is op 22 februari 2006 failliet verklaard. [gemachtigde] heeft met personeel en bedrijfsmiddelen van onder meer [bedrijf 1] een doorstart gemaakt. Daartoe heeft hij op 27 februari 2006 de onderneming [verdachte] in oprichting laten inschrijven. Op 24 maart 2006 is opgericht en ingeschreven de rechtspersoon [verdachte]
Op 6 maart 2006 heeft [gemachtigde] een telefoongesprek gevoerd met het hoofd van de unit vergunningverlening van de stichting NIWO (de instantie die vergunningen op grond van de Wet goederenvervoer over de weg verleent). [gemachtigde] meent dat hem in dit gesprek is meegedeeld dat hij een nieuwe vergunning moest aanvragen voor [verdachte] (op dat moment nog: in oprichting) maar dat de doorstartende onderneming, totdat de nieuwe vergunning was afgegeven, gebruik mocht maken van de nog geldige vergunning van [bedrijf 1]
In een brief van 6 maart 2006 heeft de curator van [bedrijf 1] aan de stichting NIWO geschreven dat [verdachte] in oprichting gedurende de aanvraag van nieuwe vergunningen zijn toestemming had om tijdelijk van de bestaande vergunningen van de gefailleerde vennootschappen gebruik te maken.
Op 8 maart 2006 werd de tenlastegelegde overtreding geconstateerd. Naar aanleiding hiervan heeft [gemachtigde] later dezelfde dag per fax een vergunningaanvraag ingediend voor [verdachte] (in oprichting), welke op 10 mei 2006 is verleend aan [verdachte]
Het hof begrijpt de stellingen van de verdachte aldus dat zij zich beroept op het vertrouwen dat bij haar is gewekt dat het haar was toegestaan goederenvervoer te verrichten op basis van de aan [bedrijf 1] verleende vergunning, althans dat zij te goeder trouw meende en mocht menen dat zulks het geval was.
Het hof overweegt dan het volgende.
Op de terechtzitting van 20 mei 2008 is het bovengenoemd hoofd van de unit vergunningverlening van de stichting NIWO gehoord als getuige. Uit diens verklaring is niet gebleken dat door deze de toezegging is gedaan dat verdachte goederenvervoer mocht verrichten op basis van de vergunning van [bedrijf 1]. In algemene zin heeft deze getuige verklaard dat, wanneer de gefailleerde onderneming haar werkzaamheden feitelijk voortzet, zij dat kan doen met de aan haar verleende vergunning, die door het faillissement niet haar geldigheid verliest. Een nieuwe onderneming – zoals in dit geval [verdachte] – kan echter geen gebruik maken van de aan een ander verleende vergunning, maar moet een eigen vergunning hebben. Voorts heeft de getuige verklaard dat wegvervoer zonder vergunning feitelijk wordt gedoogd, indien inmiddels een vergunningaanvraag is ingediend. Aldus komt de praktijk tegemoet aan het probleem dat een doorstartende (nieuwe) onderneming zich niet kan permitteren geen werkzaamheden te verrichten zolang zij geen eigen vergunning heeft.
Aan de brief van de curator, die geen bevoegde autoriteit is voor het verlenen en het gebruik van vergunningen, kon de verdachte geen gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat zij niet strafbaar was zonder eigen vergunning.
Verder is het hof van oordeel dat geen sprake is van een verontschuldigbare dwaling van verdachte. Ter terechtzitting heeft [gemachtigde] erkend dat hij in het telefoongesprek op 6 maart 2006 wellicht de getuige verkeerd heeft begrepen en heeft gehoord wat hij graag wilde horen. Het hof meent dat [gemachtigde] dit dan aan zichzelf te wijten heeft en zich onvoldoende heeft vergewist dat zijn interpretatie van het telefoongesprek de juiste was. Hierbij gaat het hof ervan uit dat de getuige in het telefoongesprek met [gemachtigde] zal hebben meegedeeld hetgeen hierboven is weergegeven.
Nu geen sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen noch van verontschuldigbare dwaling, moet het verweer van de verdachte worden verworpen.
Er zijn ook voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Het hof heeft echter begrip voor de urgentie van het probleem waarvoor de verdachte zich gesteld zag. Zij kon zich niet permitteren om enkele weken lang geen werkzaamheden te verrichten. Bovendien is het misverstand van [gemachtigde] niet onbegrijpelijk en heeft hij nog op de dag van de geconstateerde overtreding een vergunningaanvraag ingediend, waardoor verdere overtredingen feitelijk zouden worden (en blijkens de verklaring van [gemachtigde] ter terechtzitting) ook zijn gedoogd. Het hof vindt hierin aanleiding om met toepassing van artikel 9a, van het Wetboek van Strafrecht te bepalen dat aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 5, eerste lid, van de Wet goederenvervoer over de weg, begaan door een rechtspersoon.
Verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Bepaalt, dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Aldus gewezen door
mr. J.C.A.M. Claassens, voorzitter,
mr. J. Huurman-van Asten en mr. A.H. Klip,
in tegenwoordigheid van mw. H. Van Zandbeek, griffier,
en op 3 juni 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.H. Klip is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.