Jurisprudentie
BD8967
Datum uitspraak2008-07-23
Datum gepubliceerd2008-07-31
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6152 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-07-31
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6152 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking WAO-uitkering. Uwv niet gehouden om hangende het hoger beroep uitvoering te geven aan door rechtbank opgedragen verplichting een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Eerst in hoger beroep toereikende arbeidskundige onderbouwing.
Uitspraak
06/6152 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 19 september 2006, 05/1303 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Naam betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 23 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2008. Namens appellant is verschenen mr. A. Ruis. Betrokkene is - met voorafgaand bericht - niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene heeft zich per 25 december 2001, op welk moment hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld wegens klachten die verband hielden met de ziekte van Hodgkin. In aansluiting op de toenmalige wachttijd van 52 weken is aan betrokkene een uitkering toegekend op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeids-ongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. In het kader van een herbeoordeling is betrokkene op 9 maart 2005 onderzocht door een verzekeringsarts. Deze heeft de voor betrokkene aangenomen medische beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst. Vervolgens heeft een arbeids-deskundige met behulp van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) functies voor betrokkene geselecteerd. Deze arbeidsdeskundige heeft op 18 april 2005 gerapporteerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene moet worden gesteld op minder dan 15%. Appellant heeft bij besluit van 20 april 2005 aan betrokkene meegedeeld dat zijn WAO-uitkering met ingang van 21 juni 2005 wordt ingetrokken.
1.3. Tegen dit besluit heeft betrokkene bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van dit bezwaar is nader onderzoek verricht door een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige. Appellant heeft het bezwaar van betrokkene bij besluit van 26 september 2005 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust. Met betrekking tot de arbeidskundige kant van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen, kort samengevat, dat het CBBS tekortkomingen vertoont, ook nadat het is aangepast naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van 9 november 2004, met onder meer LJN: AR4716. Volgens de rechtbank is door appellant onvoldoende onderbouwd dat betrokkene in medisch opzicht geschikt is voor de aan hem voorgehouden functies. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Voorts heeft de rechtbank beslissingen gegeven over de vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft aan-genomen dat de aangepaste versie van het CBBS tekortkomingen vertoont. Voorts heeft appellant een rapport ingebracht van de bezwaararbeidsdeskundige van 30 oktober 2006. Volgens appellant is mede met dit rapport de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies toereikend gemotiveerd.
3.2. In reactie op het ingestelde hoger beroep heeft betrokkene aangegeven dat appellant heeft nagelaten om hangende dit hoger beroep - ter uitvoering van de aangevallen uitspraak - een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Voor het overige heeft betrokkene geen verweer gevoerd.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. In de eerste plaats wijst de Raad erop dat in artikel 19 van de Beroepswet is bepaald dat de werking van een uitspraak met betrekking tot een besluit, genomen op grond van een wettelijk voorschrift dat is opgenomen in onderdeel C, nummer 1 tot en met 24, van de bijlage die bij die wet behoort, wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van het hoger beroep is verstreken of, indien hoger beroep is ingesteld, op het hoger beroep is beslist. Het bestreden besluit is genomen op grond van de WAO en deze wet is opgenomen bij de genoemde nummers van onderdeel C van de hiervoor bedoelde bijlage. Een en ander brengt mee dat appellant niet gehouden was om hangende het hoger beroep uitvoering te geven aan de door de rechtbank opgedragen verplichting een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
4.2. Vervolgens is de vraag aan de orde of het bestreden besluit berust op een deugdelijke arbeidskundige grondslag. Naar aanleiding van de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot het CBBS verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 12 oktober 2006, met onder meer LJN: AY9971, en van 1 februari 2008, LJN: BC3237. Uit deze uitspraken vloeit voort dat de rechtbank niet kan worden gevolgd in haar oordeel dat de bedenkingen die de Raad in zijn uitspraken van 9 november 2004 had ook nog gelden voor de aangepaste versie van het CBBS. In zijn uitspraken van 12 oktober 2006 heeft de Raad uitgemaakt dat alle signaleringen, waaronder ook de signaleringen met een G, door de arbeidsdeskundige of bezwaararbeidskundige van een toelichting moeten worden voorzien, waaruit blijkt waarom de desbetreffende functie op het gesignaleerde aspect toch als passend kan worden aangemerkt. Hierbij geldt tevens dat, afhankelijk van de zich voordoende feiten en omstandigheden, voorafgaand overleg met de verzekeringsarts nodig kan zijn.
4.3. In hoger beroep heeft appellant een rapport ingebracht van de bezwaararbeids-deskundige van 30 oktober 2006. De Raad is van oordeel dat met dit rapport voldoende is toegelicht dat de belasting in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies de belastbaarheid van betrokkene niet overschrijdt.
4.4. Naar het oordeel van de Raad heeft appellant pas in de fase van hoger beroep, met het genoemde rapport van 30 oktober 2006, het bestreden besluit voorzien van een deugdelijke arbeidskundige onderbouwing. Dit brengt mee dat de rechtbank, zij het op andere gronden, het bestreden besluit terecht heeft vernietigd, maar dat de rechtsgevolgen van dit besluit, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geheel in stand kunnen worden gelaten.
5. Van op grond van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komende kosten in hoger beroep is de Raad niet gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij appellant is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven.
Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter en J.F. Bandringa en B. Barentsen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2008.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) E.M. de Bree.
BP