Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8960

Datum uitspraak2008-07-29
Datum gepubliceerd2008-07-31
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/3684 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag?


Uitspraak

06/3684 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 2 juni 2006, 05/2347 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 29 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. J.A.H.L. Liégeois, arbeidsjurist bij De Unie te Sittard, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Liégeois. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J. Lagerweij. II. OVERWEGINGEN 1.1. Bij besluit van 5 april 2005 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 30 mei 2005 herzien en berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. 1.2. Bij besluit van 6 oktober 2005, hierna: het bestreden besluit, heeft het Uwv het tegen voormeld besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust op de overweging dat appellant op 30 mei 2005, de in geding zijnde datum, weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat hij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor de door de arbeidsdeskundige blijkens zijn rapport van 29 maart 2005 geselecteerde functies. Vergelijking van de loonwaarde van de middelste van de drie functies met de hoogste lonen met het zogeheten maatmanloon resulteert volgens het Uwv in een verlies aan verdiencapaciteit van tussen de 15 en 25%. 2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Uit de aangevallen uitspraak blijkt dat de rechtbank van oordeel is dat geen aanleiding bestaat de door het Uwv aangenomen medische beperkingen voor onjuist te houden en dat in het bijzonder niet is gebleken dat een urenbeperking noodzakelijk is.Verder is de rechtbank van oordeel dat appellant de aan de schatting ten grondslag gelegde functies moet kunnen vervullen. 3. In hoger beroep heeft appellant zijn in eerste aanleg aangevoerde grieven herhaald. Appellant is in het bijzonder van mening dat zijn medische beperkingen zijn onderschat, hetgeen onder meer ook blijkt uit het feit dat hij in juli en augustus 2005 onder behande-ling is geweest in een revalidatiekliniek en dat hij nu ook een indicatie voor de WSW heeft. Appellant wijst er verder op dat hij medicijnen gebruikt die de rijvaardigheid beïnvloeden en waarmee hij geen machines mag bedienen. 4.1. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de medische beoordeling van de in geding zijnde schatting op een juiste en zorgvuldige wijze heeft plaats gevonden en dat de mogelijkheden van appellant ten aanzien van het verrichten van arbeid, zoals weerge-geven in de zogenoemde (kritische) Functionele Mogelijkheden Lijst van 10 maart 2005 niet zijn overschat. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat de beschikbare gegevens voldoende informatie bevatten omtrent de gezondheidstoestand van appellant op de in geding zijnde datum om tot een verantwoord oordeel te komen. Door appellant zijn (ook) in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht, bij voorbeeld van zijn revalidatie in de zomer van 2005, die aanleiding zouden kunnen geven tot twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsartsen van het Uwv in aanmerking genomen medische beperkingen. De enkele subjectieve klachtenbeleving van appellant vormt voorts geen toereikende basis voor het oordeel dat zijn medische beperkingen door het Uwv zouden zijn onderschat. 4.2. Ook de Raad is van oordeel dat terecht door het Uwv is aangenomen dat de drie functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, te weten loketbediende (SBC-code 316011), portier, toezichthouder (SBC-code 342021) en machinaal metaalbewerker (SBC-code 264121) in medisch opzicht geacht kunnen worden binnen het bereik van appellant te liggen. Met de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 28 november 2005 is naar het oordeel van de Raad de geschiktheid van deze functies op een voldoende inzichtelijke en toetsbare wijze gemotiveerd. Ter zitting is van de zijde van het Uwv aan de hand van de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 12 juni 2008 een aanvullende toelichting gegeven waarom de belasting in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies de belastbaarheid van appellant niet te boven gaat, welke toelichting van de zijde van appellant niet wezenlijk is bestreden. 4.3. Ook overigens heeft de Raad in hetgeen door appellant is aangevoerd geen grond gevonden de aangevallen uitspraak voor onjuist te houden. Het hoger beroep slaagt dan ook niet. 5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door C.P.M. van de Kerkhof. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2008. (get.) C.P.M. van de Kerkhof. (get.) M.C.T.M. Sonderegger. BP