Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8958

Datum uitspraak2008-07-22
Datum gepubliceerd2008-07-31
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6245 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geen sprake van toegenomen arbeidsongeschiktheid, ingetreden binnen vijf jaar na weigering WAO-uitkering toe te kennen en voortvloeiend uit dezelfde oorzaak. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag.


Uitspraak

07/6245 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 2 oktober 2007, 07/514 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 22 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. R.A.J. Delescen advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2008, waar appellante en haar gemachtigde met kennisgeving niet zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegen-woordigen door W.J.M.H. Lagerwaard. II. OVERWEGINGEN 1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. 2. Appellante heeft zich in verband met sedert 16 maart 2006 toegenomen klachten tot het Uwv gewend met een aanvraag om toekenning van een uitkering in het kader van artikel 43a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het Uwv heeft bij besluit van 27 september 2006, gehandhaafd bij het thans bestreden besluit van 8 maart 2007, afwijzend beslist op het verzoek van appellante. Het Uwv heeft hiertoe overwogen dat geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid die is ingetreden binnen vijf jaar nadat geweigerd is aan appellante een uitkering ingevolge de WAO toe te kennen en die voorkomt uit dezelfde oorzaak. Appellante werd op 13 april 2006 niet vier weken arbeidsongeschikt geacht en haar werd per die datum geen uitkering toegekend. 3. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de zorgvuldigheid en de juistheid van het verzekeringsgeneeskundig oordeel waarop het bestreden besluit is gebaseerd. Het Uwv heeft naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden geconcludeerd dat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschikt-heid in de zin van artikel 43a van de WAO. 4. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen dat oordeel gekeerd. Appellante acht zich op en na 13 april 2006 zodanig beperkt in haar lichamelijke en psychische belastbaarheid dat er geen sprake was van duurzaam benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid. Verder heeft appellante gesteld volledig beperkt te zijn in haar persoonlijk en sociaal functioneren. Appellante heeft ter onderbouwing van haar grieven diverse medische verklaringen overgelegd. De Raad overweegt als volgt. 5. De Raad heeft, evenals de rechtbank, in hetgeen is aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit onjuist is. Appellante heeft ter onderbouwing van haar stelling dat zij toegenomen arbeidsonge-schikt is te achten - onder meer - verwezen naar een op 12 januari 2007 gedateerde brief van de reumatoloog dr. B.A. Mašek. In deze brief heeft Mašek, onder verwijzing naar een bijgevoegd schrijven van 19 december 2006, aangegeven dat bij appellante sprake was van flinke fibromyalgie en toenemende degeneratieve afwijkingen aan het axiale skelet. De Raad is met de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv van oordeel dat de door Mašek beschreven medische situatie van appellante niet wezenlijk verschilt van de eerder door Mašek in zijn brief van 22 november 2002 gegeven beschouwing over de medische situatie van appellante. De Raad heeft in de stukken verder geen aanknopingspunten gevonden voor de stelling van appellante dat het haar aan duurzaam benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid ontbreekt. Ook ten aanzien van de door de reumatoloog Mašek voorgestane duur-beperking van 50% van een normale werkdag heeft het Uwv terecht kunnen oordelen dat daarvoor geen dwingende medische onderbouwing is gegeven. De door appellante in geding gebrachte (medische) informatie van de neuroloog A.M.H.G. van der Heijden-Montfroy en de fysiotherapeut T. Mulders geeft de Raad evenmin aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van het Uwv nu deze informatie geen betrekking heeft op de datum in geding. 6. De Raad merkt tot slot op dat bij het onderzoek door de arts D. Schoers niet gebleken is van beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren van appellante en dat appellante ook geen stukken in geding heeft gebracht waaruit volgt dat haar beperkingen op dit punt zijn miskend. De Raad verwijst in dit verband nog naar hetgeen hij in zijn uitspraak van heden in de zaak 06/4727 WAO dienaangaande heeft overwogen. 7. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. 8. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en H. Bedee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2008. (get.) H.G. Rottier. (get.) I.R.A. van Raaij. BP