Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8944

Datum uitspraak2008-07-29
Datum gepubliceerd2008-07-30
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/530171-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte staat terecht voor een mishandeling, gepleegd in zijn functie van hoofdagent van politie tijdens ongeregeldheden in de nacht van 6 op 7 mei 2006 in Pijnacker. Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een 14-jarige fietser éénmaal met zijn wapenstok heeft geslagen. De rechtbank verklaart het bewezenverklaarde echter niet strafbaar. Verdachte was gerechtigd de klap met zijn wapenstok te geven. Natuurlijk is het dan achteraf bezien uiterst vervelend dat het een nogal jeugdige persoon betrof die kennelijk geen kwaad in de zin had. Deze informatie had verdachte evenwel niet toen hij de slag gaf. De rechtbank acht net zo min als de officier van justitie en de verdediging wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de jongen na de klap met zijn wapenstok en toen deze op de grond lag heeft geschopt.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE MEERVOUDIGE STRAFKAMER Tegenspraak Parketnummer: 09/530171-07 Datum uitspraak: 29 juli 2008 Promis VONNIS De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsman mr. A.J.M. de Swart, Van Vollenhovenstraat 31 te 3016 BG Rotterdam. 1. Het onderzoek ter terechtzitting Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 14 en 15 juli 2008. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.J.M. de Swart, advocaat te Rotterdam, is ter terechtzitting verschenen en gehoord. Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd. De officier van justitie mr. Reddingius heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een geldboete van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. 2. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd dat: hij in of omstreeks de periode van 6 mei 2006 tot en met 7 mei 2006 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, in elk geval in Nederland, opzettelijk een persoon, te weten [aangever] - meermalen, althans eenmaal, met een (lange) wapenstok, althans een (hard) voorwerp (met kracht) op/tegen de buik/maag, althans het (boven)lichaam heeft geslagen en/of (met kracht) geprikt en/of (met kracht) gestoken (als gevolg waarvan die [aangever] van de fiets viel) en/of - (vervolgens) (terwijl die [aangever] op de grond was gelegen) meermalen, althans eenmaal (met kracht) op/tegen de buik en/of de borst, althans het (boven)lichaam heeft geschopt/getrapt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden, zulks terwijl hij, verdachte, gebruik maakte van zijn macht en gelegenheid door zijn ambt geschonken, immers was hij, verdachte toen en daar in zijn hoedanigheid van leider van een subgroep/hoofdagent bij de politie Haaglanden; art 44 Wetboek van Strafrecht art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht 3. Enkele opmerkingen vooraf 3.1 Verdachte staat terecht terzake - kort gezegd - een mishandeling door hem gepleegd in zijn functie van hoofdagent van politie in de nacht van 6 op 7 mei 2006 te Pijnacker. Alvorens daarop in te gaan, hecht de rechtbank eraan enkele algemene opmerkingen te maken over de situatie te Pijnacker in de bewuste nacht, de daarnaar gedane onderzoeken, de beslissingen tot vervolging door het openbaar ministerie en de door de rechtbank in deze strafzaak te nemen beslissingen. 3.2 In de avond van 6 mei 2006 organiseerde de Oranje Vereniging te Pijnacker een zogenaamd tentfeest aan de Sportlaan te Pijnacker. Het feest trok naar schatting 2500 à 3000 bezoekers. Dit feest werd om 00:30 uur voortijdig beëindigd nadat de beveiliging, welke door de Oranje Vereniging was ingeschakeld, aan de aanwezige politie had meegedeeld dat de situatie in de tent niet langer beheersbaar was. Daarna zijn op de Sportlaan ongeregeldheden uitgebroken, waarbij het tot schermutselingen is gekomen tussen politiemensen en burgers. Later die nacht zijn elders in Pijnacker (onder meer op de Noordweg en aan de Oostlaan) incidenten voorgevallen waarbij door politiemensen geweld is gebruikt. 3.3 Na de ongeregeldheden heeft de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket te ’s-Gravenhage de rijksrecherche opgedragen een oriënterend feitenonderzoek te doen naar de gebeurtenissen de betreffende nacht, toegespitst op het door de politie toegepaste geweld. Dit onderzoek is afgesloten op 13 juli 2006. 3.4 Daarnaast heeft de gemeenteraad van Pijnacker-Nootdorp B&A-groep onderzoek laten doen naar de gebeurtenissen. In het rapport van B&A-groep, uitgebracht in juni 2006, wordt met name aandacht besteed aan bestuurlijke aspecten. Het rapport bevat ook een feitenreconstructie van de gebeurtenissen de betreffende nacht. 3.5 Voorts heeft een werkgroep van de politie Haaglanden in opdracht van de korpsleiding een zogeheten verbeteronderzoek uitgevoerd naar aanleiding van de gebeurtenissen. Het rapport van deze werkgroep, getiteld “Beeldenstorm”, is gepubliceerd in maart 2007. 3.6 In deze rapporten zijn de nodige tekortkomingen gesignaleerd betreffende de voorbereiding van het feest. Ook wordt hierin kritiek geuit op het feit dat tijdens het feest alcohol werd geschonken aan jeugdigen en op de abrupte beëindiging van het feest. 3.7 Voorst wordt er in deze rapporten melding van gemaakt dat onvoldoende politiepersoneel aanwezig was in verhouding tot het grote aantal feestgangers, dat de politie niet was voorbereid op grootschalige ongeregeldheden en dat het optreden van de politie een ongeorganiseerde indruk maakte. Een opvallend punt in deze rapporten is ook dat een relatief groot deel van de aanwezige feestgangers, waarvan er velen onder invloed van drank (en vermoedelijk ook drugs) waren, na de beëindiging van het feest niet reageerde op vorderingen van de politie om zich te verwijderen. 3.8 Na afsluiting van het hierboven genoemde oriënterend feitenonderzoek heeft de hoofdofficier van justitie in september 2006 opdracht gegeven tot een strafrechtelijk onderzoek tegen een aantal politiefunctionarissen die zich mogelijk in de bewuste nacht hebben schuldig gemaakt aan geweldsdelicten. Op basis van dit strafrechtelijk onderzoek heeft de officier van justitie geconcludeerd dat a. de politie in een groot aantal gevallen geweld heeft moeten gebruiken om de situatie onder controle te krijgen, zodat dit optreden geen strafbaar feit oplevert; b. in een aantal gevallen ten onrechte geweld is gebruikt of disproportioneel veel geweld is gebruikt, maar dat de betreffende politiefunctionaris had gehandeld uit noodweer en c. dat een aantal handelingen zijn aan te merken als strafbare feiten welke niet gepleegd zijn uit noodweer, maar dat onvoldoende duidelijk is welke politiefunctionarissen zich hieraan hebben schuldig gemaakt. Ten aanzien van vier politiefunctionarissen is besloten tot strafrechtelijke vervolging omdat tegen hen volgens de officier van justitie voldoende bewijs aanwezig is ten aanzien van één of meer incidenten en zij zich niet op een rechtvaardigingsgrond kunnen beroepen. 3.9 Verdachte staat terecht terzake één incident waarbij hij mogelijk betrokken was. Daarbij gaat het uitsluitend om de vraag of verdachte de hem verweten handelingen heeft gepleegd en, zo ja, of hij als politieman op gepaste wijze geweld heeft gebruikt dan wel heeft gehandeld uit noodweer. De rechtbank velt in dit vonnis dus geen oordeel over het optreden van de politie in de betreffende nacht in Pijnacker in het algemeen. 3.10 De rechtbank merkt in algemene zin wel op dat van de politie wordt verwacht dat zij resoluut optreedt bij ordeverstoringen, maar tevens dat het gebruik van geweld door de politie dient te voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. 3.11 Ten slotte merkt de rechtbank hier nog op dat verdachte eerst ter plekke kwam nadat er al forse schermutselingen waren geweest tussen een subgroep van het Parate Peloton en een groot aantal feestgangers. 4. Het bewijs Schop(en)/trap(pen) 4.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft tot partiële vrijspraak gerequireerd ten aanzien van het ten laste gelegde schoppen en/of trappen, nu daarvoor wel wettig doch geen overtuigend bewijs voor handen is. 4.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen schop tegen aangever [aangever] heeft gegeven. Dit hebben zowel verdachte als [aangever] verklaard. Slechts getuige [P29] heeft verklaard dat verdachte zou hebben geschopt. Nu dit echter geen enkele bevestiging elders in het dossier vindt, is deze verklaring volstrekt ongeloofwaardig. 4.3 Het oordeel van de rechtbank Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [aangever] éénmaal met zijn wapenstok heeft geslagen in de nacht van 6 op 7 mei 2006 te Pijnacker. Verdachte heeft zulks ook bekend zodat dit oordeel indachtig art. 359 lid 2 wetboek van Strafvordering geen nadere motivering behoeft. De aangifte van [aangever] kan hierbij als aanvullend bewijsmiddel dienen.(1) De rechtbank acht net zo min als de officier van justitie en de verdediging wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [aangever] na de klap met zijn wapenstok en toen deze op de grond lag heeft geschopt. Verdachte heeft steeds ontkend te hebben geschopt. Tegenover de vele getuigen die geen schoppen hebben gezien, staan slechts de verklaringen van aangever en mevr. [P29] ev [P30]. Ook die twee verklaringen echter spreken elkaar op een belangrijk punt tegen. [Aangever] immers verklaart in zijn tweede verklaring nadrukkelijk dat een andere ME-er dan die hem tegen de grond had geslagen schopte(2) (kennelijk derhalve niet verdachte), terwijl getuige [P29] ev [P30] het van de fiets slaan en vervolgens schoppen juist toeschrijft aan dezelfde persoon(3). Voorts is er geen letsel dat specifiek toe te schrijven is aan het schoppen bij aangever geconstateerd. Indien er van wordt uitgegaan dat aangever inderdaad is geschopt zoals hij zegt, bestaat er nog teveel twijfel over de vraag wie dit gedaan zou hebben. Verdachte dient derhalve in zoverre te worden vrijgesproken. 5. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde 5.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie is van mening dat het door verdachte ingezette geweldsmiddel in strijd is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het mag duidelijk zijn dat de fietsers gestopt moesten worden en dat daarvoor een middel moest worden ingezet. Verdachte had echter op een andere, minder vergaande, wijze dan het inzetten van de wapenstok tot voornoemd doel kunnen komen. Verdachte had bijvoorbeeld zijn schild voor [aangever] kunnen houden, het stuur van de fiets kunnen vastpakken, [aangever] van de fiets kunnen aftrekken of hem met de blote hand een duw kunnen geven. Het is niet zonder meer duidelijk dat door een dergelijk andere wijze in gelijke mate of meer letsel zou zijn ontstaan. Wellicht was de klap “de makkelijkste manier” zoals verdachte heeft verklaard. Dit kan echter in geen geval als voldoende reden en als acceptabele onderbouwing voor de keuze van de inzet van de wapenstok worden aangemerkt. Twee van de vier collega’s van verdachte hebben verklaard dat er geen aanleiding was om [aangever] een klap te geven met de wapenstok. Tevens heeft een aantal leden van het Parate Peloton aangegeven dat er geen concrete dreiging uitging van de groep fietsers, hetgeen ook door verdachte ter terechtzitting is beaamd. Het met kracht inzetten van de wapenstok tegen een fietsende jongen van 14 jaar, waarvan geen concrete dreiging uitgaat, moet als onnodig en te vergaand worden beschouwd. Ditzelfde geldt ook ingeval het een oudere jongen was geweest. 5.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft bepleit dat de handelswijze van verdachte voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. De subgroepcommandant heeft de subgroep de opdracht gegeven het ME-tenue aan te trekken, waarvan de lange wapenstok deel uitmaakt, alsmede een linie te vormen op de Noordweg. De subgroepcommandant heeft daarmee bepaald dat het geweldsmiddel ‘lange wapenstok’ indien nodig zou worden gebruikt en daarvoor ook toestemming gegeven. Verdachte en zijn subgroep dienden te voorkomen dat burgers langs hen gingen over de Noordweg. Verdachte voldeed hiermee aan de taak om de openbare orde te handhaven, zoals beschreven in artikel 2 Politiewet. Verdachte heeft [aangever] één klap gegeven met de lange wapenstok, aangezien [aangever] de linie trachtte te doorbreken. Verdachte heeft daarbij op de hem aangeleerde wijze en op de juiste plek van het lichaam geslagen. De diverse door de officier van justitie aangevoerde alternatieven lijken niet tot minder letsel te leiden. Het schild is geen geoorloofd geweldsmiddel. De wetgever heeft bovendien niet beoogd dat iedere theoretische mogelijkheid om het beoogde doel op een andere wijze te bereiken, betekent dat niet aan de eisen van artikel 8 Politiewet zou zijn voldaan. De verdachte heeft ter terechtzitting de volgende verduidelijking gegeven omtrent het gebruik van de wapenstok en het schild. De opleiding van de ME duurt 5 weken. Op het gebruik van schild en wapenstok wordt afgetoetst. Het schild mag alleen worden ingezet indien het niet meer mogelijk is om de wapenstok te gebruiken. Het schild wordt bij het handvat vastgehouden en er zit een riem om de elleboog. Door een dergelijke constructie heeft het schild een kantelmoment indien deze van het lichaam wordt afgeduwd. De afstand van een duw die met het schild kan worden gemaakt betreft derhalve slechts 30 centimeter. Daarna klapt het schild naar voren open en biedt het schild geen bescherming meer. Het beetpakken van het stuur van de fiets of het geven van een duw met de hand is niet mogelijk. Dat betekent immers dat iets moet worden losgelaten; het schild kan niet en de wapenstok is uit den boze. De fietser tot stoppen te dwingen door middel van een klap met de wapenstok is derhalve de meest logische manier. Tot slot is de raadsman van mening dat de leeftijd van het slachtoffer voor de onderhavige zaak geenszins relevant is. Verdachte heeft de leeftijd van [aangever] bovendien niet kunnen waarnemen. Van verdachte kon en mocht voorts niet worden verwacht dat hij de leeftijd van [aangever] juist had ingeschat en deze ook nog zou betrekken in zijn reactie. 5.3 Het oordeel van de rechtbank De rechtbank zal ten eerste de vraag beoordelen of, geabstraheerd van de jeugdige leeftijd van het slachtoffer, het geven van een klap met de lange wapenstok onder de gestelde omstandigheden, voldoet aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend waartoe zij als volgt overweegt. Het is uit het verhandelde ter zitting en uit het dossier duidelijk geworden dat de ME-ers ter plaatse, waaronder verdachte, de informatie hadden dat het erg onrustig was en er door de politie charges werden uitgevoerd. Verder was hen duidelijk geworden dat er voorwerpen, zoals flessen, stenen en dergelijke naar de politie werden gegooid. Hen werd vervolgens verzocht een groep personen die stenen en flessen hadden gegooid in de richting van de politie tegen te houden op de Noordweg. De plaatsvervangend commandant van de betreffende ME-sectie, [P31], had daarom besloten dat zijn manschappen “volledig omgehangen en met het schild in de hand” moesten uitstappen, waarna zij een linie vormden.(4) Toen aangever vervolgens over de Noordweg kwam aanfietsen, vergezeld van zijn vader, moeder, vrienden [zoon1van P29-P30 en [zoon2 van P29-P30] met hun ouders, alsmede een collega van zijn vader [P32], werd door de groep ME-ers gevorderd dat zij er niet doorheen konden en moesten omkeren of een zijstraat in moesten rijden. Hoewel zowel aangever als zijn ouders en dhr. [P32] niet zeggen dat zij hebben gehoord dat er zou zijn gewaarschuwd, acht de rechtbank voldoende duidelijk geworden dat er wel is gevorderd. De rechtbank acht de verklaringen van de andere fietsers, waaronder mevr. [P29] ev [P30], Dhr. [P30] (die helemaal achteraan fietste), zonen [zoon1] en [zoon2], alsmede van een aantal leden van de betreffende ME-ers voldoende overtuigend.(5) Uit dezelfde verklaringen van de overige fietsers en ME-ers wordt duidelijk dat zo de ME-ers niet al een linie hadden gevormd, zij daarmee bezig waren. Bij dit alles mag niet vergeten worden dat het slachtoffer en de overige fietsers kennelijk zoniet dronken waren dan toch minstens de nodige alcohol hadden genuttigd, getuige de verklaring van [P33], ambulance chauffeur die avond.(6) De rechtbank stelt voorop dat de ME-ers, ter handhaving van de openbare orde en om verdere ongeregeldheden te voorkomen, gerechtigd waren de linie te vormen en de verwijdering van de fietsers te vorderen, zoals hen ook door de politieleiding was verzocht. Indien een fietser dan vervolgens al dan niet bewust door die te vormen of reeds gevormde linie heen rijdt of probeert te rijden, ondanks dat hem is gevorderd dit niet te doen, is ingrijpen door de betreffende ME-er geboden. Terecht wordt hierbij door verdachte, ondersteund door de verklaringen van de heer [P31], aangevoerd dat in de geschetste omstandigheden het van groot belang is dat er geen personen, die mogelijk tot de raddraaiers behoren, achter de linie terechtkomen. Dit betekent dat het slachtoffer terecht tot stilstand mocht worden gedwongen. Uit hetgeen verdachte ter zitting treffend heeft gedemonstreerd kan worden afgeleid dat hem daarbij feitelijk geen andere optie restte dan zijn lange wapenstok te hanteren. Een duw met zijn schild zou betekenen dat hij de fietser reeds gevaarlijk dichtbij zou moeten hebben laten komen, namelijk op een afstand van ongeveer 30 cm. Hetzelfde heeft te gelden voor overige mogelijke alternatieven, zoals een duw met de hand, het beetpakken van het stuur van de fiets of bijvoorbeeld het gebruik zonder te slaan van een horizontaal gehouden wapenstok. Hierbij komt nog dat bij een aantal van de door de officier van justitie geopperde alternatieven verdachte ofwel zijn wapenstok ofwel zijn schild zou moeten hebben neerleggen om een hand vrij te maken. Het spreekt vanzelf dat dit geen reële optie was in de geschetste omstandigheden. Alles afwegend is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte ervoor kon en mocht kiezen om de fietser die achter de linie dreigde te komen met een lange wapenstok te slaan. Dit zou mogelijk anders kunnen worden op het moment dat vast zou komen te staan dat verdachte heeft gezien of zou moeten hebben gezien dat de betreffende fietser van (zeer) jeugdige leeftijd was. Een verdrijvende klap met een lange wapenstok is dan immers een te zwaar middel, niet alleen gelet op de betreffende fysiek van het slachtoffer maar ook op de duidelijk onvoldoende dreiging die van een dergelijk jeugdige persoon zal uitgaan. Verdachte ontkent ten enen male te hebben gezien dat het om een kind zou zijn gegaan. Het is ook overigens niet duidelijk geworden dat verdachte dit zou moeten hebben gezien. Het kan geenszins worden uitgesloten dat verdachte kort voordat [aangever] tegenover hem stond heeft omgekeken als gevolg van een melding dat achter hen stenen of flessen werden gegooid, zoals hij verklaart. Naast dat hem daardoor een goede waarneming was ontnomen van de eventuele dreiging die van de naderende persoon uitging, kan ook de verrassing de fietser plotseling vlak voor zich te hebben van invloed zijn geweest. Voorts is van belang dat het zicht door de nachtelijke omstandigheden niet goed was en verdachte naar eigen zeggen voor het eerst de fietsers als “schimmen” zag op een afstand van 20 m. De verklaringen van enkele van zijn collega’s dat zij geen aanleiding zagen om te slaan en zij bovendien hadden gezien dat het een jongen (van 14 of 15 jaar oud) betrof, kunnen heel wel beïnvloed zijn door hun latere waarneming van een kermende jongen die op straat lag. Voorts is de rechtbank over de fysiek van aangever [aangever] ten tijde van dit feit niets bekend, anders dan dat hij toen 14 jaar en 10 maanden oud was. Dit klemt temeer omdat het een feit van algemene bekendheid is dat jongens van die leeftijd behoorlijk uit de kluiten gewassen kunnen zijn en zelfs ook reeds kwaad in de zin kunnen hebben. Tot slot is niet zonder enig belang dat het slachtoffer, zelfs als hij niets had gehoord, bij de aanblik van ME met volle uitrusting eenvoudig niet enig risico had mogen nemen door door te blijven fietsen. Ook bij die beslissing zal de alcohol een niet uit te vlakken rol hebben gespeeld. Ten algemene mag van de burger worden verwacht dat hij bij een dergelijke aanblik minst genomen zijn fiets tot staan brengt. De conclusie uit het voorgaande luidt dat verdachte gerechtigd was de klap met zijn wapenstok uit te delen. Natuurlijk is het dan achteraf bezien uiterst vervelend dat het een nogal jeugdige persoon betrof die kennelijk geen kwaad in de zin had. Deze informatie had verdachte evenwel niet toen hij de slag gaf. 6. De bewezenverklaring hij in de periode van 6 mei 2006 tot en met 7 mei 2006 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, opzettelijk een persoon, te weten [aangever] - eenmaal, met een lange wapenstok, (met kracht) tegen het (boven)lichaam heeft geslagen als gevolg waarvan die [aangever] van de fiets viel, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden, zulks terwijl hij, verdachte, gebruik maakte van zijn macht en gelegenheid door zijn ambt geschonken, immers was hij, verdachte toen en daar in zijn hoedanigheid van hoofdagent bij de politie Haaglanden 7. De vordering van de benadeelde partij [aangever], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 500,00. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, is ontslagen van alle rechtsvervolging en hem geen straf of maatregel wordt opgelegd. Dit brengt mee, dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil. 4 De beslissing De rechtbank, verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt: mishandeling, terwijl bij het begaan van het strafbare feit gebruik werd gemaakt van macht en gelegenheid door zijn ambt geschonken; verklaart het bewezenverklaarde niet strafbaar; ontslaat verdachte ter zake van alle rechtsvervolging; bepaalt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding; veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil. Dit vonnis is gewezen door mrs. Elkerbout, voorzitter, Brinkman en Verbeek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Landman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 juli 2008. Mr. Verbeek is buiten staat dit vonnis te ondertekenen. 1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt –tenzij anders vermeld– bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het doorgenummerde proces-verbaal met het nummer 20060077 van de Rijksrecherche; p. 16-23 2 p. 22 3 p. 41 4 p. 125-126 5 Respectievelijk p. 44, 76, 80, 83, 94, 107, 126. 6 p. 48