Jurisprudentie
BD8900
Datum uitspraak2008-07-30
Datum gepubliceerd2008-07-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800397/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-07-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800397/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 13 november 2007, kenmerk 1285512, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Breda (hierna: de raad) bij besluit van 22 maart 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Lijsterhof" (hierna: het plan).
Uitspraak
200800397/1.
Datum uitspraak: 30 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 november 2007, kenmerk 1285512, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Breda (hierna: de raad) bij besluit van 22 maart 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Lijsterhof" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit hebben [appellanten] (hierna in enkelvoud: [appellant]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 januari 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2008, waar [appellant], bijgestaan door drs. B.L.J.M. Kobben, en het college, vertegenwoordigd door A.J.A.M van de Laar, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Namens de raad is gehoord drs. J.A.F. Koning, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan voorziet in een juridisch-planologisch kader voor het perceel [locatie] te [plaats], waaronder een verhoging van de goothoogte tot zes meter.
2.3. [appellant] betoogt dat het plan ten onrechte is beperkt tot het perceel [locatie]. Volgens hem strekt het plan uitsluitend tot legalisering van de uitbreiding van de woning op dat perceel, zonder dat er een goede ruimtelijke onderbouwing is om alleen ten behoeve van deze woning af te wijken van het voor de omgeving geldende bestemmingsplan "Woongebied Ulvenhout". Volgens hem volgt uit de tussen partijen gewezen uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 mei 2006, no. 200504866/1 ook dat deze uitbreiding slechts toelaatbaar zou kunnen zijn op grond van wijziging van het bestemmingsplan "Woongebied Ulvenhout".
[appellant] betoogt dat zijn belangen door het plan onevenredig worden geschaad, aangezien door de verhoging van de goothoogte tot 6 meter inkijk in zijn woning mogelijk is en aldus zijn privacy wordt aangetast.
Verder betoogt hij dat naar aanleiding van de uitbreiding ten onrechte geen overleg heeft plaatsgevonden met het waterschap, zoals dat op grond van artikel 10 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening 1985 is vereist.
2.4. De Afdeling stelt vast dat in de hiervoor aangehaalde uitspraak niet is ingegaan op de ruimtelijke onderbouwing ten aanzien van de uitbreiding van de woning op het perceel [locatie], zodat die uitspraak niet bepalend is voor de aard en omvang van het onderhavige plan. Uit die uitspraak kan niet worden afgeleid dat een dergelijke uitbreiding alleen rechtmatig is, indien die geldt voor alle woningen binnen het plangebied van bestemmingsplan "Woongebied Ulvenhout".
Ten aanzien van de ruimtelijke onderbouwing van het plan leidt de Afdeling uit de stukken en het verhandelde ter zitting af dat de stedenbouwkundige hoofdopzet van de wijk en het karakter daarvan niet wijzigen door de toegestane verhoging van de goot en dat in de wijk meer woningen zijn waar een vergelijkbare goothoogte is toegestaan, zodat de gerealiseerde uitbreiding en verbouwing binnen het ruimtelijke beeld passen, temeer nu alleen de goot op de achtergevelrooilijn is verhoogd. Gelet op de afstand tussen de woning [locatie] en de daarachter gelegen woning van [appellant] en de begroeiing daartussen, is de Afdeling van oordeel dat zijn privacy en lichtinval niet zodanig worden aangetast, dat daaraan een doorslaggevende betekenis had moeten worden toegekend bij de afweging van belangen. In hetgeen hij heeft aangevoerd ziet de Afdeling dan ook onvoldoende grond om te oordelen dat het plan zich niet verdraagt met een goede ruimtelijke ordening.
Met betrekking tot de wettelijke verplichting voor het college van burgemeester en wethouders om bij de voorbereiding van een plan overleg te voeren met het bij het plan betrokken waterschap over de effecten van het plan op de waterhuishouding, heeft de raad ter zitting gesteld dat de gevolgen voor de waterhuishouding zijn bezien bij de totstandkoming van de bouwvergunning van 9 januari 2004, waarbij het waterschap te kennen heeft gegeven dat geen watertoets is vereist omdat het een wat watereffecten betreft niet wezenlijke wijziging van een bestaande woning betreft. Gesteld nog gebleken is dat dit onjuist is. Onder die omstandigheden kon in dit geval, waarin het plan hetzelfde mogelijk maakt als de - inmiddels vernietigde - bouwvergunning, worden afgezien van het opnieuw voeren van overleg met het waterschap.
2.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Stolker
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2008
157.