Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8888

Datum uitspraak2008-07-30
Datum gepubliceerd2008-07-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800685/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 16 juni 2005 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum (hierna: het dagelijks bestuur) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Lancaster Hotel Exploitatie B.V. (hierna: Lancaster) op straffe van een dwangsom gelast het aan het pand Plantage Middenlaan 48 te Amsterdam aangebrachte uithangbord en een vlag te verwijderen en verwijderd te laten.


Uitspraak

200800685/1. Datum uitspraak: 30 juli 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Lancaster Hotel Exploitatie B.V., gevestigd te Amsterdam, appellante, tegen de uitspraak in zaak nr. 06/2708 van de rechtbank Amsterdam van 18 december 2007 in het geding tussen: appellante en het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum. 1. Procesverloop Bij besluit van 16 juni 2005 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum (hierna: het dagelijks bestuur) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Lancaster Hotel Exploitatie B.V. (hierna: Lancaster) op straffe van een dwangsom gelast het aan het pand Plantage Middenlaan 48 te Amsterdam aangebrachte uithangbord en een vlag te verwijderen en verwijderd te laten. Bij besluit van 11 november 2005 heeft het dagelijks bestuur het door Lancaster daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 30 januari 2006 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) het door Lancaster daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het dagelijks bestuur een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt. Bij besluit van 20 april 2006 heeft het dagelijks bestuur het door Lancaster gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 18 december 2007, verzonden op 20 december 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door Lancaster daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft Lancaster bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 januari 2008, hoger beroep ingesteld. Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juni 2008, waar Lancaster, vertegenwoordigd door mr. E. de Meijer, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. T. Ruhnke, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 8.4, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 1994 (hierna: de APV) is het de rechthebbende op een onroerende zaak verboden deze zaak of een daarop aanwezige zaak te gebruiken of het gebruik daarvan toe te laten voor het maken van reclame met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is, en die niet toelaatbaar is als bedoeld in het tweede lid. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, is reclame niet toelaatbaar, indien deze naar het oordeel van burgemeester en wethouders ontsierend is voor het stadsbeeld of afbreuk doet aan de kwaliteit van de openbare ruimte. Ingevolge het vierde lid, voor zover thans van belang, stellen burgemeester en wethouders richtlijnen vast ten aanzien van het bepaalde in het tweede lid, onder a, inhoudende nadere kwalitatieve toetsingscriteria voor reclame, zowel per gebied als per type object. Ingevolge het tiende lid wordt in het eerste, tweede en vierde lid onder reclame verstaan: het aanprijzen van of de aandacht vestigen op diensten, goederen, activiteiten, doelstellingen of namen. Richtlijnen, als bedoeld in artikel 8.4, vierde lid, van de APV, zijn neergelegd in de Richtlijnen Gevelreclame 2004 (hierna: de richtlijnen). In artikel 7.2 is bepaald dat van de richtlijnen, gehoord de Commissie voor Welstand en Monumenten, kan worden afgeweken, wanneer strikte toepassing daarvan in het belang van het stadsbeeld of de kwaliteit van de openbare ruimte niet kan worden gerechtvaardigd. 2.2. In het besluit van 16 juni 2005, dat in bezwaar is gehandhaafd, heeft het dagelijks bestuur zich op het standpunt gesteld dat het aangebrachte uithangbord met de tekst "Best Western Hotel" en een aangebrachte vlag in strijd zijn met de richtlijnen. In het besluit van 20 april 2006 heeft het dagelijks bestuur daaraan toegevoegd dat geen reden bestaat voor toepassing van artikel 7.2 van de richtlijnen. Daaraan heeft het ten grondslag gelegd dat uit de toelichting op die bepaling volgt dat die voor onvoorziene situaties is bedoeld. Lancaster wordt door vasthouden aan de richtlijnen niet onevenredig in haar belangen getroffen, omdat de reclame-uitingen zonder al te veel inspanning en kosten zodanig kunnen worden aangepast, dat aan de richtlijnen wordt voldaan, aldus het dagelijks bestuur. 2.3. Lancaster betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat het dagelijks bestuur deugdelijk heeft gemotiveerd dat geen grond bestaat om van de richtlijnen af te wijken en zich geen onvoorziene situatie voordoet, heeft miskend dat uit de toelichting op de richtlijnen moet worden afgeleid dat onder "onvoorziene situaties" moet worden verstaan situaties die weliswaar afwijken van de letterlijke tekst van de richtlijnen, maar niet strijdig zijn met de daaraan ten grondslag liggende uitgangspunten. Dat is het geval, omdat de richtlijnen slechts in geringe mate worden overschreden. Verder heeft de rechtbank volgens Lancaster miskend dat het dagelijks bestuur geen gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 januari 2006, omdat de motivering van het besluit van 20 april 2006 niets aan het door de voorzieningenrechter vernietigde besluit van 11 november 2005 toevoegt. 2.4. Het besluit van 20 april 2006 bevat, in tegenstelling tot dat van 11 november 2005, overwegingen met betrekking tot de toepassing van artikel 7.2 van de richtlijnen, zodat de klacht dat de rechtbank heeft miskend dat geen gevolg is gegeven aan de uitspraak van de voorzieningenrechter ongegrond is. Het uitgangspunt dat aan de richtlijnen ten grondslag ligt is dat, samengevat weergegeven, gevelreclame de architectuur niet mag overheersen. Dit uitgangspunt heeft in de richtlijnen nadere uitwerking gevonden. Uit de toelichting op artikel 7.2 van de richtlijnen (bijlage 6, pagina 80-81) volgt dat de bepaling voor onvoorziene situaties is bedoeld, waar met een afwijkende reclamevoering toch aan de uitgangspunten van de richtlijnen kan worden voldaan. Anders dan Lancaster betoogt, dient onder onvoorzien niet te worden begrepen een situatie waarin gebruik wordt gemaakt van algemeen bekende en in de richtlijnen genoemde reclametoestellen, zoals borden en vlaggen, die niet of niet volledig aan de daar beschreven hoedanigheden, maten, afmetingen, aantallen et cetera voldoen, maar niet strijdig zijn met de aan de richtlijnen ten grondslag liggende uitgangspunten, maar dient het te gaan om een situatie waaraan, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, bij het opstellen van de richtlijnen niet is gedacht. Gelet op het feit dat zich in dit geval geen zodanige situatie voordoet, bestond voor het dagelijks bestuur geen aanleiding artikel 7.2 van de richtlijnen toe te passen. In hetgeen Lancaster heeft aangevoerd is dan ook geen grond gelegen voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het besluit van 20 april 2006 toereikend is gemotiveerd. 2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. W.D.M. van Diepenbeek, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb w.g. Graat Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2008 307.