Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8840

Datum uitspraak2008-06-30
Datum gepubliceerd2008-07-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 07/2993
Statusgepubliceerd


Indicatie

Arbeidsongeschiktheidsbeoordeling.Het Schattingsbesluit van 1 oktober 2004 is niet onverbindend wegens strijd met artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM. Geen onevenwichtige belangnafweging bij de totstandkoming van het Schattingsbesluit. Nu niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden om voor WAO-uitkering in aanmerkig te komen is er geen ontneming van eigendom. Gedragslijn 'Intensivering beoordeling arbeidsongeschiktheid etc.' niet van toepassing. Gelet op vastgestelde beperkingen geen noodzaak tot urenbeperking. Het Uwv behoeft enqueteformulieren niet over te leggen.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector bestuursrecht zaaknummer: SBR 07/2993 uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 30 juni 2008 in de zaak van [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres, tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder. Inleiding 1.1 Bij besluit van 7 februari 2007 heeft verweerder de uitkering van eiseres ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 8 april 2007 ingetrokken. Bij zijn beslissing op het bezwaar van 26 oktober 2007 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 7 februari 2007 gegrond verklaard in die zin dat de WAO-uitkering van eiseres eerst met ingang van 8 oktober 2007 wordt ingetrokken. 1.2 Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 22 mei 2008, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde F. Westerveld, wonende te 's Gravendeel. Verweerder is, onder kennisgeving daartoe, niet verschenen. Overwegingen 2.1 Arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling niet in staat is met arbeid hetzelfde inkomen te verdienen als een met hem vergelijkbare gezonde persoon (de maatman). Of er sprake is van arbeidsongeschiktheid wordt dus niet alleen bepaald door de ernst van de medische beperkingen. De mate van arbeidsongeschiktheid is het percentage waarmee de verdiencapaciteit van de betrokkene is verminderd. Hierbij merkt de rechtbank op dat de subjectieve klachtenbeleving van de betrokkene zelf, naar vaste rechtspraak, geen toereikende grondslag kan vormen om arbeidsongeschiktheid aan te nemen. 2.2 Het wettelijk arbeidsongeschiktheidsbegrip is, ten tijde hier in geding van belang, nader uitgewerkt in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (in werking getreden op 1 oktober 2004, Stb. 2004, 434, zoals laatstelijk aangepast bij Besluit van 15 december 2005, Stb. 2005, 690), hierna te noemen: het Sb. Op grond van dit Sb worden aan de betrokkene tenminste drie verschillende functies voorgehouden, waarmee hij ondanks zijn medische beperkingen inkomen kan verwerven. Deze functies dienen ieder tenminste drie arbeidsplaatsen te vertegenwoordigen. De resterende verdiencapaciteit van de betrokkene wordt vastgesteld op de hoogte van het inkomen dat kan worden verworven met de middelste van de drie functies waarmee het hoogste loon per uur kan worden verdiend. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vervolgens berekend door het maatmaninkomen van de betrokkene te vergelijken met zijn resterende verdiencapaciteit. Recht op een WAO-uitkering bestaat slechts indien de mate van arbeidsongeschiktheid tenminste 15% bedraagt. 2.3 Eiseres was laatstelijk voltijds werkzaam als kamermeisje bij hotel restaurant 'De Korenbeurs' te Hulst. Op 27 januari 1997 heeft zij haar werkzaamheden wegens psychische klachten gestaakt. Met ingang van 26 januari 1998 is zij in aanmerking gebracht voor een WAO-uitkering, waarbij de mate van haar arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%. In het kader van een herbeoordeling conform het Besluit eenmalige herbeoordeling arbeidsongeschiktheidswetten (Besluit van 15 september 2004, Stb. 463), heeft verweerder, na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, vastgesteld dat eiseres geen relevant verlies aan verdiencapaciteit heeft en bij besluit op bezwaar van 26 oktober 2007 haar WAO-uitkering met ingang van 8 oktober 2007 ingetrokken. 2.4 Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat het Sb, waar het bestreden besluit op is gebaseerd, in strijd is met artikel 1 Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), waarin onder meer is bepaald dat iedere natuurlijke of rechtspersoon recht heeft op het ongestoord genot van zijn eigendom en dat aan niemand zijn eigendom zal worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht. Eiseres voert daartoe aan dat een kleine groep ten gevolge van het gewijzigde Sb onevenredig hard wordt benadeeld, waardoor het Sb in strijd is met het proportionaliteitsbeginsel. Verder betoogt zij in dit verband dat het Sb geen wet in formele zin is, waardoor de wetgever niet in staat is geweest om het algemeen belang en de algemene rechtsbeginselen af te wegen tegen de inbreuk op het eigendomsrecht. Eiseres heeft, zoals toegelicht ter zitting, met het oog op de betekenis die het Sb heeft als algemeen verbindend voorschrift voor (de rechtmatigheid van) het bestreden besluit, waarbij ten aanzien van haar uitvoering is gegeven aan de bepalingen van het Sb, de rechtbank allereerst verzocht de onverbindendheid van het Sb vast te stellen. 2.5 Ingevolge het bepaalde in artikel 8:2, aanhef en onder a, en artikel 7:1 van de Awb kan geen bezwaar worden gemaakt tegen een besluit inhoudende een algemeen verbindend voorschrift. Nu eiseres in het kader van haar beroep tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd dat het Sb, waarop dat besluit is gebaseerd, onverbindend moet worden geacht, is de rechtbank gehouden exceptief te toetsen of hetgeen eiseres heeft aangevoerd noopt tot het oordeel dat het Sb een onvoldoende deugdelijke grondslag vormt voor het bestreden besluit. 2.6 Artikel 1 van het Eerste Protocol tast op geen enkele wijze het recht aan dat een Staat heeft om die wetten toe te passen die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang. Zoals de Centrale Raad van Beroep (CRvB) eerder heeft overwogen, zie bijvoorbeeld CRvB, 18 juni 2004, LJN: AP4680, stelt dit artikel echter aan de inbreuk op een bestaand uitkeringsrecht, naast het vereiste dat deze bij wet heeft plaatsgevonden (i), de voorwaarde dat er een evenwichtige afweging dient te zijn tussen de gemeenschapsbelangen en de vereisten die voortvloeien uit het ingeroepen fundamentele recht (ii) en dat er een redelijke proportionaliteitsrelatie moet bestaan tussen de gekozen middelen en het beoogde doel (iii). Aan de Staat komt een ruime beoordelingsmarge toe bij de hantering van die criteria. 2.7 Ad (i). De rechtbank overweegt dat de eenmalige herbeoordelingen op grond van het Sb hun grondslag vinden in een wet in formele zin, namelijk in artikel 34, vierde lid, van de WAO. 2.8 Ad (ii). Uit dit artikellid volgt dat toepassing ervan gevolgen kan hebben (herziening of intrekking) voor het recht op een WAO-uitkering. Het artikel impliceert dat de wijze van beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid anders wordt ingericht dan voorheen. Bovendien staat in de Kamerstukken (onder meer MvT, Kamerstukken II 2003-2004, 29498, nr. 3), dat dit geschiedt door middel van een aangepast Sb. Er moet dan ook van worden uitgegaan dat de mogelijkheid dat een uitkeringsgerechtigde zijn WAO-uitkering (gedeeltelijk) verliest, terwijl zijn gezondheidstoestand niet is gewijzigd, bij de parlementaire behandeling is betrokken. Uit de nota van toelichting bij het Sb kan worden afgeleid dat het doel van de wijziging in het Sb tweeledig is: enerzijds het voorkomen van onnodige inactiviteit bij arbeidsongeschikten met duurzaam benutbare mogelijkheden voor het verrichten van arbeid, en anderzijds het doorvoeren van financiële besparingen in onder andere de WAO. Hiermee wordt naar het oordeel van de rechtbank het algemeen maatschappelijk belang tot bescherming van de economie van de staat behartigd, waarmee een legitiem oogmerk wordt nagestreefd. Eiseres heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die de conclusie rechtvaardigen dat de wetgever bij de vaststelling van artikel 34, vierde lid, van de WAO, niet het algemeen belang voor ogen heeft gehad. 2.9 Ad (iii). Ten aanzien van de vraag of er een behoorlijk evenwicht bestaat tussen de eisen van het algemeen belang en de bescherming van individuele eigendomsrechten overweegt de rechtbank dat uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens blijkt dat de vereiste proportionaliteitsrelatie kan ontbreken indien op individuele belanghebbenden een onevenredige last wordt gelegd. Ter voorkoming van een dergelijke last dient de Staat bij ontneming van eigendom een bepaalde compensatie te bieden. Het Sb zal voor alle beoordelingen die plaats vinden vanaf 1 oktober 2004 - dus ook voor de nieuwe instroom - worden gehanteerd, met uitzondering van de groep van uitkeringsgerechtigden die zijn geboren voor 1 juli 1954. Door het Sb wordt daarom niet een relatief kleine groep in verhouding tot een andere groep onevenredig zwaar getroffen. De toepassing van het Sb bevat geen excessieve en disproportionele last voor een relatief kleine groep individuele belanghebbenden. Bovendien kunnen uitkeringsgerechtigden van wie de uitkering ten gevolge van het gewijzigde Sb wordt verlaagd of ingetrokken in aanmerking komen voor andere middelen voor levensonderhoud. Zo is er een speciale overgangsregeling getroffen, te weten de Tijdelijke regeling inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten (Staatscourant 2004, 242). Tot slot is van belang dat in het Nederlandse stelsel de Wet werk en bijstand als sociaal vangnet fungeert, waardoor het inkomen niet onder het bestaansminimum behoeft te komen. Ook aan het vereiste van proportionaliteit tussen middel en doel is derhalve voldaan. 2.10 Het standpunt van eiseres in dit verband dat de wetgever niet in staat is geweest om het algemene belang en de algemene rechtsbeginselen af te wegen tegen de inbreuk van het eigendomsrecht omdat het Sb geen wet in formele zin is, kan de rechtbank niet volgen. Ten eerste is artikel 34, vierde lid, van de WAO op basis waarvan de herbeoordelingen plaats vinden, behandeld in de tweede en eerste kamer in verband met de wijziging van de systematiek van de herbeoordelingen (Wet wijziging systematiek herbeoordelingen arbeidsongeschiktheidswetten, Kamerstukken 29 498). Daarnaast zijn de gevolgen van de herbeoordelingsoperatie met het nieuwe Sb uitgebreid onderwerp van bespreking geweest in het overleg in de Tweede Kamer met betrekking tot de stelselwijziging WAO (Overleg WAO-stelsel, Kamerstukken 28 333). Tot slot is ook het Sb, zijnde een algemene maatregel van bestuur afkomstig van de wetgever, namelijk de Staatssecretaris respectievelijk de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. 2.11 Concluderend is de rechtbank van oordeel dat niet met vrucht kan worden staande gehouden dat bij de totstandkoming van het Sb een evenwichtige belangenafweging achterwege is gebleven. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat het Sb wegens strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol onverbindend moet worden verklaard. De stellingen van eiseres treffen in zoverre dan ook geen doel. 2.12 Voor zover de klacht van eiseres met betrekking tot artikel 1 van het Eerste Protocol wordt toegespitst op het thans bestreden besluit overweegt de rechtbank dat uit vaste jurisprudentie van de CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 juni 2007, LJN BA8667, volgt dat van ontneming van eigendom slechts sprake kan zijn, indien een voor de vaststelling van de aanspraken van de betrokkene uit hoofde van de WAO bestaand voorwerp van eigendom (possession) in het kader van de arbeidsongeschiktheidsverzekering zou kunnen worden aangewezen dat bij de aangevochten besluitvorming is ontnomen of waarvan het genot door die besluitvorming is beperkt. Het recht op WAO-uitkering moet worden gekwalificeerd als een voorwaardelijke aanspraak. Het recht kan slechts geldend worden gemaakt indien en voor zover aan de daarvoor geldende voorwaarden wordt voldaan. Indien niet aan die voorwaarden wordt voldaan, dient het recht te worden beëindigd. In dat geval is geen sprake van ontneming van eigendomsrecht. 2.13 Dit leidt de rechtbank tot de vraag of verweerder in geval van eiseres zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet (langer) aan de voorwaarden voor het recht op uitkering wordt voldaan. Het recht op WAO-uitkering van eiseres was gebaseerd op de uitkeringsvoorwaarde dat haar mate van arbeidsongeschiktheid groter was dan 15%. Indien juist zou zijn dat die mate van arbeidsongeschiktheid per 8 oktober 2007 is afgenomen tot minder dan 15%, voldoet eiseres niet langer aan de voorwaarden om aanspraak te kunnen maken op een WAO-uitkering en kan er niet worden gesproken van ontneming van eigendom. De rechtbank zal dit hierna beoordelen. Ten aanzien van het medische deel van de schatting. 2.14 Eisers voert allereerst aan dat de primaire verzekeringsarts B.F.Z. Bakker geen verzekeringsarts is en dat dit gebrek met het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts B.C. Bockwinkel niet is hersteld. Dit mede gezien de gedragslijn 'Intensivering beoordeling arbeidsgeschiktheid etc.' op grond waarvan voor eiseres een tweede beoordeling had moeten plaatsvinden. 2.15 De rechtbank overweegt dat de beoordeling in bezwaar heeft plaats gevonden door de geregistreerde verzekeringsarts Bockwinkel. Deze bezwaarverzekeringsarts heeft eiseres op 3 augustus 2007 onderzocht, het dossier bestudeerd, kennis genomen van de informatie van de door Bakker gevraagde expertise van J. Groenendijk, psychiater te Amsterdam, en zijn standpunt dat eiseres belastbaar is voor arbeid in zijn rapportage van 3 augustus 2007 uitgebreid gemotiveerd. Voor zover er een gebrek is geweest in de primaire fase acht de rechtbank dit gebrek hiermee hersteld. 2.16 Voor zover eiseres door te verwijzen naar de gedragslijn 'Intensivering beoordeling arbeidsgeschiktheid etc.' van november 2004 heeft betoogd dat een intensieve (tweede) medische beoordeling had moeten plaats vinden, kan de rechtbank haar niet volgen. Daargelaten de status van deze gedragslijn voor de onderhavige beoordeling, vindt een tweede beoordeling volgens die gedragslijn pas plaats indien uit de eerste beoordeling blijkt dat er sprake is van een arbeidsduurbeperking, er geen duurzaam benutbare mogelijkheden zijn of er sprake is van een volledige medisch/arbeidskundige arbeidsongeschiktheid. Deze situatie doet zich in het onderhavige geval niet voor. 2.17 Ten aanzien van het standpunt van eiseres dat de beperkingen die zij ondervindt, onder meer ten gevolge van fibromyalgie, onvoldoende zijn verwoord in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat eiseres op de datum 8 oktober 2007 verder is beperkt dan door de bezwaarverzekeringsarts is verwoord op de door hem op 3 augustus 2007 aangepaste FML. In de bijbehorende rapportage heeft de bezwaarverzekeringsarts aangegeven dat geen ernstige afwijkingen zijn gevonden en dat door eiseres in beroep geen concrete medische gegevens zijn ingebracht die twijfel oproepen aan het door de bezwaarverzekeringsarts ingenomen standpunt met betrekking tot haar belastbaarheid of waaruit zou kunnen voortvloeien dat er verdergaande geobjectiveerde beperkingen zijn dan reeds aangenomen. De rechtbank wijst er op dat de omstandigheid dat door de behandelend reumatoloog P.B.J. de Sonnaville te Goes in de jaren negentig de diagnose fibromyalgie is gesteld op zichzelf niet meebrengt dat de belastbaarheid van eiseres zou zijn onderschat. Het gaat thans om de mogelijkheden van eiseres om op 8 oktober 2007 werkzaamheden te verrichten. Aan het gegeven dat eiseres zelf haar klachten ernstiger ervaart, kan bij de beoordeling of er arbeidsongeschiktheid bestaat in de zin van de WAO, geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. 2.18 Onder verwijzing naar de 'Standaard verminderde arbeidsduur' (hierna: de Standaard) en algemene criteria voor fibromyalgie en chronische vermoeidheid, heeft eiseres verder betoogd dat ten onrechte uit preventief en energetisch oogpunt geen urenbeperking is aangenomen. 2.19 Ingevolge de Standaard is voor het aannemen van een urenbeperking eerst plaats, indien met het stellen van beperkingen niet op voldoende wijze aan de voor de uitkeringsgerechtigde geldende mogelijkheden tegemoet kan worden gekomen. In de Standaard is neergelegd langs welke weg in een dergelijk geval de omvang van de urenbeperking dient te worden vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts in de rapportage van 3 augustus 2007, aangevuld op 31 januari 2008, op zorgvuldige en inzichtelijke wijze heeft uiteengezet dat zolang er passend werk wordt verricht geen nadere urenbeperking noodzakelijk is, gelet op de al voor eiseres in de FML vastgestelde beperkingen. Nu eiseres slechts heeft verwezen naar algemene, voor fibromyalgie en chronische vermoeidheid geldende, criteria, is zij er niet in geslaagd de rechtbank ervan te overtuigen dat voor háár door de verzekeringsartsen ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. 2.20 In hetgeen is aangevoerd ziet de rechtbank dan ook onvoldoende aanleiding om niet uit te gaan van de juistheid van de door verweerder voor eiseres aangenomen beperkingen. Daarom is er geen reden om met betrekking tot de medische situatie waarin eiseres ten tijde in geding verkeerde, een medische specialist als deskundige te benoemen om nader over de gezondheidstoestand van eiseres te rapporteren. Zo de medische toestand van eiseres sinds de in geding zijnde datum verslechterd is, staat dit in deze procedure niet ter beoordeling van de rechtbank. Ten aanzien van het arbeidskundige deel van de schatting. 2.21 Eiseres heeft betoogd dat de beide functies textielproductenmaker onder de sbc-code 111160 zijn geactualiseerd op 25 april 2007, derhalve na de effectueringsdatum van de primaire beslissing van 8 april 2007. 2.22 De rechtbank stelt vast dat de WAO-uitkering van eiseres bij het bestreden besluit is ingetrokken per 8 oktober 2007, reden waarom de rechtbank geen aanleiding ziet om de actualiseringsdatum 25 april 2007 in strijd te achten met artikel 9, aanhef en onder a, laatste volzin van het Sb. 2.23 Eiseres heeft verder betoogd dat de door verweerder gehanteerde lonen geen basislonen betreffen en dat bij gebrek aan nadere informatie, uitgaande van door haar opgevoerde CAO-lonen, de door verweerder gehanteerde lonen onjuist zijn. 2.24 Vaste jurisprudentie is, zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 27 november 1998, LJN: AA3736, dat, indien het uitvoeringsorgaan eenmaal de belasting die de werkzaamheden in een bepaalde functie met zich brengen heeft vastgesteld, zowel verzekerde als de toetsende instantie er van uit moeten kunnen gaan dat die vaststelling een juiste afspiegeling vormt van de in de betreffende functie werkelijk voorkomende belasting, tenzij wordt aangetoond dat deze onjuist is. De rechtbank ziet geen aanleiding om ten aanzien van de vaststelling van de geënquêteerde loongegevens anders te oordelen. Van dit uitgangspunt zou kunnen worden afgeweken wanneer, bijvoorbeeld aan de hand van gegevens uit een CAO, aannemelijk wordt gemaakt dat de aan het Claim- Beoordelings en BorgingsSysteem (CBBS) ontleende loonwaarden te hoog zijn. Door eiseres zijn echter naar het oordeel van de rechtbank met haar beschouwingen in het beroepschrift geen objectieve verifieerbare gegevens overgelegd waaruit blijkt dat de loonwaarden van de aan eiseres voorgehouden functies niet overeenkomen met de werkelijkheid. Daarbij komt dat functieselectie in het CBBS op grond van artikel 9, aanhef en onder a, van het Sb plaats vindt op de drie functies die als hoogstbelonend bij de selectie naar voren komen. 2.25 Om die reden ziet de rechtbank geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:45 van de Awb van verweerder te verlangen dat het door overlegging van de betreffende enquêteformulieren de verificatie daarvan mogelijk maakt. Onder verwijzing naar bovengenoemde uitspraak van de CRvB kan de rechtbank het standpunt van eiseres dat verweerder in zoverre heeft gehandeld in strijd met artikel 6 van het EVRM, evenmin volgen. 2.26 Aan de schatting zijn uiteindelijk door verweerder de functies met sbc-code 267050 (wikkelaar, samensteller electronische apparatuur), 111180 (productiemedewerkster industrie, samenstellen van producten) en 111160 (textielproduktenmaker) ten grondslag gelegd. Uit het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 6 augustus 2007 blijkt dat deze drie geselecteerde functies zijn getoetst aan de aangepaste FML van 3 augustus 2007. Door eiseres zijn in haar beroepschrift en haar reactie van 9 april 2008 bij elk van deze functies een aantal arbeidskundige kanttekeningen geplaatst die de ongeschiktheid van de functies zouden moeten aantonen. Als reactie hierop is door verweerder een nader rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 1 februari 2008 overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat met de beide arbeidsdeskundige rapportages, gelezen in samenhang met de verzekeringsgeneeskundige rapportages en de voorliggende gegevens uit het CBBS, voldoende is gemotiveerd dat deze drie functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van eiseres zoals omschreven in de FML. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding te oordelen dat eiseres de werkzaamheden behorende bij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde en aan haar voorgehouden functies niet zou kunnen verrichten. 2.27 Vergelijking van het uurloon van de maatvrouw die 40 uur per week arbeid verricht, te weten € 11,65 per uur met het resterende verdienvermogen van eiseres, te weten € 10,36 per uur (op basis van de op een na hoogste loonwaarde van drie geduide functies maal 38/40), leidt tot de conclusie dat sprake is van een verlies aan verdienvermogen van minder dan 15%. 2.28 Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 8 oktober 2007 is afgenomen tot minder dan 15%. Eiseres voldoet dan ook niet (langer) aan de voorwaarden om aanspraak te kunnen maken op een WAO-uitkering. Gelet op de overwegingen 2.12 en 2.13 is er dan geen sprake van ontneming van eigendom als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol. 2.29 Hetgeen door eiser in beroep is aangevoerd kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Beslissing De rechtbank Utrecht, verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven als voorzitter en mrs. G.J. van Binsbergen en G.C. van Gelein Vitringa- Boudewijnse als leden en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2008. De griffier: De voorzitter: mr. J.J.A.G. van der Bruggen mr. B.J. van Ettekoven Afschrift verzonden op: Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.