Jurisprudentie
BD8832
Datum uitspraak2008-07-23
Datum gepubliceerd2008-07-29
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersZaaknummer 107.001.489/01 (voorheen rolnummer 0700008)
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-07-29
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersZaaknummer 107.001.489/01 (voorheen rolnummer 0700008)
Statusgepubliceerd
Indicatie
In het licht van het door Essent gestelde is ontoereikend het verweer dat [appellant] thans in de toelichting op de onderhavige grief voert, namelijk dat hetgeen de getuigen hebben verklaard, een onvoldoende (concrete) onderbouwing vormt van de aanwezigheid van een hennepkwekerij welke in gebruik is geweest gedurende een periode van 509 dagen. Essent baseert zich ter onderbouwing van de periode van 509 dagen immers niet enkel op vorenbedoelde getuigenverklaringen. Deze verklaringen dienen te worden bezien in samenhang met de overige door Essent aangevoerde feiten en omstandigheden, in het bijzonder de genoemde warmtevlucht op 6 april 2003 en de stroomverbruikmeting op 21 mei 2003. Al deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, maken het naar het oordeel van het hof in voldoende mate aannemelijk dat de hennepkwekerij, die de politie op 9 oktober 2003 in het pand heeft aangetroffen, reeds vanaf 1 mei 2003 in werking was.
Uitspraak
Arrest d.d. 23 juli 2008
Zaaknummer 107.001.489/01 (voorheen rolnummer 0700008)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats appellant],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr. F. van der Hoef,
tegen
Essent Netwerk B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: Essent,
procureur: mr. P.R. van dan Elst.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 2 januari 2008 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Essent heeft een akte en een aanvullende akte genomen, waarna [appellant] een antwoordakte heeft genomen.
Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
1. Bij arrest van 2 januari 2008 heeft het hof aan Essent opgedragen om in het geding te brengen:
- de factuur betreffende de kosten van de aanleg van de definitieve aansluitleidingen als bedoeld in het aanvraagformulier d.d. 31 januari 2002 (productie 1 bij de dagvaarding in prima); alsmede
- stukken waaruit blijkt dat en door wie deze factuur is betaald.
2. Essent heeft hierop bij akte overgelegd een factuur d.d. 10 april 2002 ter zake van de kosten voor een nieuwe aansluiting voor elektriciteit alsmede een nieuwe aansluiting voor gas ten bedrage van in totaal € 1.394,63, welke factuur is gericht aan [geadresseerde] (lees: [appellant]), [adres]. Voorts heeft zij bij aanvullende akte overgelegd een bankafschrift waaruit blijkt dat ter zake van deze factuur op 31 mei 2002 een bedrag van € 1.394,63 is betaald door Aannemersbedrijf [appellant], [adres].
3. [appellant] gaat in zijn antwoordakte uitvoerig in op de vraag tussen welke contractspartijen een overeenkomst tot levering en afname van elektriciteit tot stand is gekomen, waarop het hof hierna zal ingaan (rechtsoverweging 4 e.v.). In die akte laat [appellant] uitdrukkelijk in het midden of er tussen hem en Essent een contractuele relatie is ontstaan inzake de (fysieke) aansluiting op het elektriciteitsnet. Het hof is van oordeel dat [appellant] tegenover de door Essent in het geding gebrachte stukken, zoals vermeld in rechtsoverweging 2, aldus onvoldoende (gemotiveerd) heeft betwist dat tussen hem en Essent een contractuele relatie tot het hebben van een definitieve (fysieke) aansluiting op het elektriciteitsnetwerk is ontstaan.
Volledigheidshalve merkt het hof op dat aan het vorenstaande niet kan afdoen dat de factuur die betrekking heeft op de kosten voor een nieuwe aansluiting wellicht niet door [appellant] is betaald maar door één van de door hem beheerste vennootschappen, die al dan niet eigenaar is van het onderhavige pand, omdat - zoals ook reeds door de rechtbank in rechtsoverweging 10 van het vonnis van 15 maart 2006 is overwogen - een verbintenis door een ander dan de schuldenaar kan worden nagekomen.
4. Met betrekking tot het verweer van [appellant] dat de contractuele relatie tussen Essent en hem slechts ziet op de definitieve aansluiting op het gas- respectievelijk elektriciteitsnetwerk betreffende het pand te Grijpskerk en niet op de levering van elektriciteit, welke levering volgens [appellant] is geschied door Essent Retail B.V. respectievelijk Essent Retail Energie B.V, overweegt het hof als volgt.
5. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 11 van het bestreden vonnis d.d. 15 maart 2006 geoordeeld dat op [appellant] als contractuele wederpartij van Essent de zorgplicht rust om de op het perceel aanwezige aansluiting op het elektriciteitsnetwerk van Essent op legale wijze te (laten) gebruiken, welke zorgplicht ook op hem rust wanneer hij een huurder gebruik laat maken van zijn perceel. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat in casu sprake is van een tekortkoming in de nakoming van deze zorgplicht, welke tekortkoming aan [appellant] kan worden toegerekend, nu deze krachtens de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt.
5.1. Aangezien [appellant] geen grief tegen deze rechtsoverweging heeft opgeworpen, gaat ook het hof ervan uit dat [appellant] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van deze uit de contractuele relatie tussen Essent en [appellant] voortvloeiende zorgplicht, zodat hij jegens Essent verplicht is tot vergoeding van de door Essent als gevolg van deze tekortkoming geleden schade.
5.2. Voor zover [appellant] al heeft beoogd met het onderhavige verweer alsnog een grief tegen genoemde rechtsoverweging te richten, overweegt het hof dat deze grief als zijnde tardief buiten beschouwing dient te worden gelaten.
6. Het hof voegt aan het voorgaande nog het volgende toe.
De omstandigheid dat Essent Retail B.V. respectievelijk Essent Retail Energie B.V. de elektriciteit heeft geleverd, staat los van de overeenkomst die [appellant] heeft met Essent inzake de aansluiting op het gas- en elektriciteitsnetwerk, uit welke overeenkomst bovenbedoelde zorgplicht voortvloeit. Aangezien de schending van deze zorgplicht ertoe heeft geleid dat illegaal stroom is afgenomen van het netwerk ("voor de meter"), is Essent degene die dientengevolge schade heeft geleden, zodat Essent de vennootschap is die ter zake van deze schade een vordering heeft op [appellant].
7. Het onderhavige verweer van [appellant] treft dan ook geen doel. De grieven IV t/m VI falen derhalve.
8. Thans is aan de orde de omvang van de schadevergoedingsverplichting van [appellant]. Hierop hebben de grieven VII en VIII betrekking.
9. Grief VII houdt in dat de rechtbank in rechtsoverweging 2.5 van het bestreden vonnis d.d. 22 november 2006 ten onrechte heeft geoordeeld dat Essent voldoende aannemelijk heeft weten te maken dat er sprake is geweest van illegaal stroomverbruik gedurende 509 dagen.
10. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de door Essent aangevoerde feiten en omstandigheden, zoals weergegeven in rechtsoverweging 2.3 van het bestreden vonnis d.d. 22 november 2006, de aan haar schadeberekening ten grondslag gelegde periode van 509 dagen voldoende onderbouwen.
10.1. Essent heeft zich hierbij gebaseerd op de termijn van 509 dagen zoals deze is vastgesteld door de recherche die de zaak in onderzoek heeft gehad, namelijk door de aanvang van de stroomafname voor de hennepkwekerij op het betreffende perceel te stellen op twee maanden na de ingangsdatum van de door [appellant] gestelde huurovereenkomst, derhalve op 1 mei 2002. De periode van twee maanden is de periode welke redelijkerwijs noodzakelijk kan zijn geweest voor de opbouw van de hennepkwekerij, aldus Essent.
10.2. Dat het pand van de aanvang af voor hennepkwekerij is benut, onderbouwt Essent kort weergegeven met de volgende feiten en omstandigheden:
- de warmtevlucht door de politie luchtvaartdienst op 6 april 2003 naar aanleiding van een melding van de buurtagent te Zuidhorn begin maart 2003;
- een meting door Essent van het stroomverbruik in het pand op 21 mei 2003;
- de getuigenverklaringen in het proces-verbaal van politie;
- het aantreffen in en achter het pand van oude resten hennepplanten door de politie bij de inval op 9 oktober 2003.
10.3. In het licht van het door Essent gestelde is ontoereikend het verweer dat [appellant] thans in de toelichting op de onderhavige grief voert, namelijk dat hetgeen de getuigen hebben verklaard, een onvoldoende (concrete) onderbouwing vormt van de aanwezigheid van een hennepkwekerij welke in gebruik is geweest gedurende een periode van 509 dagen. Essent baseert zich ter onderbouwing van de periode van 509 dagen immers niet enkel op vorenbedoelde getuigenverklaringen. Deze verklaringen dienen te worden bezien in samenhang met de overige door Essent aangevoerde feiten en omstandigheden, in het bijzonder de genoemde warmtevlucht op 6 april 2003 en de stroomverbruikmeting op 21 mei 2003. Al deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, maken het naar het oordeel van het hof in voldoende mate aannemelijk dat de hennepkwekerij, die de politie op 9 oktober 2003 in het pand heeft aangetroffen, reeds vanaf 1 mei 2003 in werking was.
11. Grief VII faalt derhalve.
12. Grief VIII houdt in dat de rechtbank in rechtsoverweging 2.6 van het vonnis d.d. 22 november 2006 het beroep van [appellant] op het verzaken door Essent van haar schadebeperkingsplicht heeft afgewezen. [appellant] legt hieraan het volgende ten grondslag:
1) Essent had direct na de stroomverbruikmeting van 21 mei 2003 dienen in te grijpen;
2) Essent had dienen te trachten om de schade te verhalen op de verdachten welke met naam en toenaam bekend zijn.
13. Naar het hof uit de toelichting op de grief begrijpt, stelt [appellant] zich op het standpunt dat Essent direct na de stroomverbruikmeting op 21 mei 2003 - buiten de politie om - jegens hem had dienen in te grijpen. Nog daargelaten dat [appellant] niet onderbouwt waaruit dit ingrijpen zou hebben dienen te bestaan, is het hof van oordeel dat van Essent in redelijkheid niet kon worden gevergd dat zij vóór de voltooiing van het opsporingsonderzoek door de politie eigenhandig zou hebben ingegrepen ter beperking van haar schade.
14. In zoverre faalt deze grief.
15. Ten aanzien van hetgeen [appellant] als tweede ten grondslag legt aan zijn beroep op het verzaken van haar schadebeperkingsplicht door Essent, overweegt het hof als volgt. Indien en voor zover de door [appellant] bedoelde verdachten eveneens jegens Essent verplicht zijn tot vergoeding van de door Essent als gevolg van het illegale stroomverbruik in het onderhavige pand geleden schade, zijn [appellant] en deze verdachte(n) ingevolge het bepaalde in art. 6:102 lid 1 BW hoofdelijk verbonden. Krachtens deze bepaling is Essent derhalve gerechtigd om van [appellant] vergoeding te vorderen van het volledige bedrag van de door haar geleden schade, zodat voor de door [appellant] gestelde schadebeperkingsplicht van Essent geen plaats is.
16. Ook in dit opzicht faalt grief VIII derhalve.
17. Aan het in algemene termen vervatte bewijsaanbod van [appellant], in hoger beroep gedaan, gaat het hof voorbij, nu dat aanbod niet ter zake dienend is.
De slotsom
18. De vonnissen waarvan beroep dienen te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (4 punten in tarief IV).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de vonnissen d.d. 15 maart 2006 en 22 november 2006 waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van Essent tot aan deze uitspraak op € 2.930,- aan verschotten en € 6.524,- aan salaris voor de procureur;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. Streppel, voorzitter, Janse en Wiggers-Rust, raden,
en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 23 juli 2008 in bijzijn van de griffier.