Jurisprudentie
BD8831
Datum uitspraak2008-07-15
Datum gepubliceerd2008-07-29
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsDordrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/13052
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-07-29
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsDordrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/13052
Statusgepubliceerd
Indicatie
3.72 Vb 2000 / paspoortvereiste
Gelet op het belang dat is gemoeid met het op de juiste wijze vaststellen van de identiteit en nationaliteit van een vreemdeling, mag verweerder de eis stellen dat bij aanvraag een geldig document voor grensoverschrijding wordt overgelegd. Dat over de identiteit van eiseres geen twijfel bestaat, doet aan de rechtmatigheid van dit vereiste niet af. Nu eiseres geen enkel document heeft overgelegd, ook geen verklaring omtrent de onmogelijkheid om een geldig document voor grensoverschrijding van de Angolese autoriteiten te verkrijgen, heeft zij niet aangetoond dat zij niet in het bezit gesteld kan worden van een Angolees document voor grensoverschrijding. Bij dit oordeel is van belang dat de vader en moeder van eiseres ruime gelegenheid hebben gehad een dergelijk document te overleggen.
Gelet op het belang dat is gemoeid met het op de juiste wijze vaststellen van de identiteit en nationaliteit van een vreemdeling, mag verweerder de eis stellen dat bij aanvraag een geldig document voor grensoverschrijding wordt overgelegd. Dat over de identiteit van eiseres geen twijfel bestaat, doet aan de rechtmatigheid van dit vereiste niet af. Nu eiseres geen enkel document heeft overgelegd, ook geen verklaring omtrent de onmogelijkheid om een geldig document voor grensoverschrijding van de Angolese autoriteiten te verkrijgen, heeft zij niet aangetoond dat zij niet in het bezit gesteld kan worden van een Angolees document voor grensoverschrijding. Bij dit oordeel is van belang dat de vader en moeder van eiseres ruime gelegenheid hebben gehad een dergelijk document te overleggen.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 07/13052,
V-nummer: 270.740.5298,
uitspraak van de enkelvoudige kamer
inzake
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde: mr. C.F.M. van den Ekart, advocaat te Dordrecht,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. W. Graafland, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij besluit van 28 juli 2006 afwijzend beslist op de aanvraag van eiseres tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf bij ouder [vader]’.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 24 augustus 2006 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 27 februari 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij faxbericht van 23 maart 2007 beroep ingesteld.
De zaak is op 24 juni 2008 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Eiseres is ter zitting verschenen bij gemachtigde. Tevens is verschenen J. Zino, vader van eiseres.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Wettelijk kader
Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) is verweerder bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding.
Ingevolge artikel 3.72 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) – voor zover hier van belang – wordt een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet op grond van artikel 16, eerste lid, onder b, van de Wet afgewezen, indien de vreemdeling naar het oordeel van Onze Minister heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld.
In het beleid dat is neergelegd in B1/4.2 van de Vreemdelingencirculaire (hierna: Vc 2000) is – voor zover hier van belang – bepaald dat de vreemdeling bij de aanvraag tot het verlenen van de reguliere verblijfsvergunning in ieder geval een geldig document voor grensoverschrijding overlegt. Indien de vreemdeling bij de aanvraag geen geldig document voor grensoverschrijding overlegt, wordt hij in de gelegenheid gesteld gedurende een redelijke termijn de aanvraag aan te vullen voordat daarop wordt beslist. Een redelijke termijn bedraagt in beginsel vier weken. In deze periode wordt de beslistermijn met toepassing van artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) opgeschort. Als de vreemdeling na die redelijke termijn geen geldig document voor grensoverschrijding heeft overgelegd, wordt de aanvraag afgewezen, tenzij artikel 3.72 of 3.83 van het Vb 2000 van toepassing is. Het feit dat de vreemdeling vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding, wordt aangetoond aan de hand van een schriftelijke verklaring van de autoriteiten van dat land, waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de vreemdeling niet in het bezit wordt gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding. Indien een dergelijke verklaring niet door de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in Nederland wordt afgegeven en de vreemdeling ook overigens geen genoegzaam bewijs kan leveren, dient de vreemdeling in beginsel naar zijn land van herkomst terug te reizen om daar de afgifte van een geldig document voor grensoverschrijding te bewerkstelligen.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor - voor zover hier van belang - zijn familie- en gezinsleven. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
2.2. Feiten
Eiseres is geboren op [geboortedatum] mei 2005 te Leeuwarden. [vader] (hierna: de vader) heeft haar als kind erkend, waarvan akte is opgemaakt. De moeder van eiseres, [moeder], heeft de Angolese nationaliteit. Zij was in het bezit van een vergunning tot verblijf onder de beperking ‘verblijf bij vader [...]’. Bij besluit van 30 augustus 2006 is deze vergunning ingetrokken. Bij besluit van 5 december 2006 heeft verweerder aan de moeder een vergunning tot verblijf verleend met ingang van 26 september 2006 onder de beperking ‘voortgezet verblijf’.
2.3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat eiseres bij haar aanvraag geen geldig document voor grensoverschrijding heeft overgelegd. De vader is bij brief van 26 april 2006 in de gelegenheid gesteld binnen vier weken na dagtekening van dat schrijven een geldig document voor grensoverschrijding te overleggen, dan wel aan te tonen dat eiseres vanwege de regering van het land waarvan eiseres onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld. Vervolgens is het besluit van 28 juli 2006 genomen. Bij brief van 5 december 2006 heeft verweerder de gemachtigde van eiseres de gelegenheid geboden om binnen vier weken een kopie van het paspoort van de moeder van eiseres te overleggen, met daarin opgenomen de gegevens van eiseres dan wel een kopie van het eigen paspoort van eiseres. Dit omdat eiseres vermoedelijk niet op het Nederlandse paspoort van haar vader bijgeschreven zal kunnen worden, nu de vader eerst na de geboorte van eiseres is genaturaliseerd. Op 28 december 2006 heeft de gemachtigde van eiser verzocht om zes weken uitstel voor indiening van de gevraagde documenten. Bij brief van 17 januari 2007 heeft verweerder uitstel verleend tot 8 februari 2007. In deze brief staat vermeld dat verder uitstel niet zal worden verleend. Bij schrijven van 7 februari 2007 heeft de gemachtigde van eiseres een kopie toegezonden van het paspoort van de moeder van eiseres. Voorts heeft zij gemeld dat het Angolese consulaat in Rotterdam nog geen reactie heeft gegeven op het verzoek om eiseres bij te schrijven in het paspoort van haar moeder. De gemachtigde heeft verzocht de procedure aan te houden.
Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen. Als reden voor de afwijzing van de aanvraag heeft verweerder genoemd dat er aanzienlijke tijd is verstreken tussen de aanvraag en het besluit op bezwaar. Het nog steeds ontbreken van de gevraagde documenten is aan eiseres toe te rekenen, omdat er geen objectief verifieerbare informatie beschikbaar is dat een dergelijk document niet zou kunnen worden overgelegd.
2.4. De gronden van beroep
Eiseres heeft aangevoerd dat er bijzondere omstandigheden zijn, waardoor ten onrechte is afgezien van het houden van een hoorzitting. Voorts is het paspoortvereiste onnodig, omdat over de identiteit van eiseres, gelet op de overgelegde geboorteakte, geen twijfel kan bestaan. Eiseres is niet in staat een geldig document voor grensoverschrijding te overleggen. Eiseres dient vooralsnog als staatloos te worden beschouwd, omdat niet vaststaat dat zij door de Angolese overheid als onderdaan zal worden erkend. Voorts brengt het onverkort handhaven van het paspoortvereiste het gezinsleven met de vader in gevaar, zodat de weigering in strijd is met het bepaalde in artikel 8 EVRM. Nu beide ouders asielprocedures hebben doorlopen, is er sprake van een objectieve belemmering het gezinsleven in Angola uit te oefenen.
Ter zitting heeft de vader van eiseres verklaard naar het Angolese consulaat te zijn gegaan. Door de consul is hem echter meegedeeld dat zijn dochter geen document kan krijgen.
2.5. Beoordeling
Gelet op het belang dat is gemoeid met het op de juiste wijze vaststellen van de identiteit en de nationaliteit van een vreemdeling, mag verweerder de eis stellen dat bij aanvraag een geldig document voor grensoverschrijding wordt overgelegd. Dat over de identiteit van eiseres geen twijfel bestaat, doet aan de rechtmatigheid van dit vereiste niet af.
Nu eiseres geen enkel document heeft overgelegd, ook geen verklaring omtrent de onmogelijkheid om een geldig document voor grensoverschrijding van de Angolese autoriteiten te verkrijgen, heeft zij niet aangetoond dat zij niet in het bezit gesteld kan worden van een Angolees document voor grensoverschrijding. De enkele verklaring van [vader] ter zitting dat hij naar het Angolese consulaat is geweest, doch dat de consul hem meegedeeld heeft eiseres geen document te kunnen verstrekken, is daarvoor onvoldoende. Bij dit oordeel is van belang dat de vader en moeder van eiseres ruime gelegenheid hebben gehad om er zorg voor te dragen dat een document of een verklaring betreffende het niet kunnen verkrijgen van een document, werd overgelegd. Verweerder heeft eiseres meerdere malen in de gelegenheid gesteld een geldig document voor grensoverschrijding te overleggen of anders een objectief te verifiëren document waaruit blijkt dat zij vanwege de Angolese autoriteiten niet in het bezit van een dergelijk document kan worden gesteld.
De weigering om eiseres thans rechtmatig verblijf in Nederland te geven, is niet in strijd met het bepaalde in artikel 8 EVRM. Er is geen sprake van een inbreuk op dit recht, omdat eiseres nooit over een vergunning heeft beschikt, die haar verblijf in Nederland rechtmatig maakte. Evenmin is in dit geding sprake van positieve verplichtingen van de Staat om, ondanks het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding, verblijf in Nederland toe te staan. Hierbij is van belang dat met handhaving van het paspoortvereiste een nationaal belang is gediend en daartegenover staat dat op geen enkele wijze is gebleken dat eiseres niet over een geldig document voor grensoverschrijding kan beschikken. Dat eiseres zeer jong is, haar vader de Nederlandse nationaliteit heeft en dat er sprake zou zijn van objectieve belemmeringen om het gezinsleven in Angola uit te oefenen, is in het licht van het bovenstaande niet voldoende. Bij dit oordeel is eveneens van belang dat verweerder ter zitting heeft verklaard, dat indien eiseres een nieuwe aanvraag indient, waarbij ofwel een geldig document voor grensoverschrijding wordt overgelegd, ofwel een objectief te verifiëren verklaring dat zij niet in bezit kan worden gesteld van een dergelijk document, de aanvraag opnieuw in behandeling zal worden genomen. Niet gebleken is daarom dat eiseres nimmer over een verblijfstitel hier te lande zal kunnen beschikken.
De rechtbank is, gelet op de inhoud van het bezwaarschrift, van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat hij derhalve van het horen van eiseres af heeft kunnen zien.
De beroepsgronden kunnen niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage,
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M.G.L. de Vette, rechter, en door deze en mr. M.L. Bosman-Schouten, griffier, ondertekend.
De griffier,
De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op:
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Men wordt verzocht een afschrift van de uitspraak mee te zenden.