Jurisprudentie
BD8787
Datum uitspraak2008-07-03
Datum gepubliceerd2008-07-29
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersZaaknummer 107.004.493 (voorheen Rekestnummer 0700749)
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-07-29
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersZaaknummer 107.004.493 (voorheen Rekestnummer 0700749)
Statusgepubliceerd
Indicatie
Op grond van artikel 36, eerste lid, van de Paspoortwet kan bij een aanvraag ten behoeve van een minderjarige die onder toezicht is gesteld en jonger is dan zestien jaar, indien één of beide personen die het gezag over de minderjarige uitoefenen, weigeren een verklaring van toestemming als bedoeld in artikel 34, eerste lid, af te geven, in plaats van die verklaring een verklaring van toestemming van de bevoegde rechter worden overgelegd. Uit de Memorie van Toelichting van de Paspoortwet (MvT 1987-1988, 20393, nr. 3) volgt dat in het geval dat ouders hun verklaring van toestemming (alsnog) hebben ingetrokken, en het inmiddels afgegeven reisdocument niet kan worden ingeleverd of ingehouden omdat beide of een van de ouders weigeren het af te geven, teneinde de minderjarige het reizen te verhinderen, de houder (degene op wiens naam het reisdocument is gesteld en ten behoeve van wie het is uitgereikt) die alsdan een aanvraag heeft ingediend voor een nieuw reisdocument en daartoe beschikt over een vervangende verklaring van toestemming, een nieuw reisdocument kan worden verstrekt. Het reisdocument, dat niet kon worden ingehouden, vervalt alsdan van rechtswege. Een soortgelijke situatie doet zich hier voor. Allereerst zijn de ouders niet bereid het op naam van [de minderjarige] gestelde paspoort direct af te geven aan Bureau Jeugdzorg. Zij willen Bureau Jeugdzorg evenmin een verklaring van toestemming als bedoeld in artikel 34, eerste lid, van de Paspoortwet geven. Deze weigerachtige houding van de ouders heeft tot gevolg dat [de minderjarige] wordt verhinderd samen met zijn pleegouders te reizen naar het buitenland. Ondanks het feit dat in onderhavig geval geen sprake is van een intrekken van toestemming door de ouders dient de onderhavige situatie daarmee gelijk gesteld te worden. [..]
Het hof is van oordeel dat [de minderjarige] niet de dupe mag worden van de verstoorde relatie tussen de ouders en Bureau Jeugdzorg. Partijen dienen hun onderlinge communicatie over de uitvoering van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] en over de daarvan deeluitmakende omgangsregeling op de voor [de minderjarige] minst belastende manier gestalte te geven. Het is uit den boze dat de ouders [de minderjarige] daarbij inzetten als speelbal. Ingevolge artikel 36, tweede lid, van de Paspoortwet kan de rechter een vervangende verklaring van toestemming afgeven op verzoek van Bureau Jeugdzorg. De rechter geeft een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voortkomt. Uit de stukken is gebleken dat [de minderjarige] een paspoort nodig heeft om met het pleeggezin waarvan hij op dit moment deel uitmaakt op vakantie te kunnen gaan. Ook wil het pleeggezin regelmatig met [de minderjarige] naar Duitsland om daar boodschappen te doen. Het hof acht het in het belang van [de minderjarige] dat hij als lid van het gezin van de pleegouders met hen mee kan bij hun uitstapjes naar het buitenland. Het is in elk geval wenselijk dat [de minderjarige] niet de mogelijkheid wordt onthouden om op vakantie naar het buitenland te gaan met het gezin waar hij nu deel van uitmaakt. Reeds hierom dient Bureau Jeugdzorg vervangende toestemming te krijgen voor het aanvragen van een nieuw paspoort ten behoeve van [de minderjarige]. Na verstrekking van dit paspoort zal het paspoort dat de ouders weigeren af te geven van rechtswege vervallen op grond van artikel 50, tweede lid, van de Paspoortwet.
Uitspraak
Beschikking d.d. 3 juli 2008
Zaaknummer 107.004.493 (voorheen Rekestnummer 0700749)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
1. [appellant 1],
wonende te [woonplaats appellant 1],
2. [appellante 2],
wonende te [woonplaats appellante 2],
appellanten,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
procureur mr. A.H. Lanting,
advocaat mr. R.J. Skála,
tegen
Bureau Jeugdzorg Groningen,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Bureau Jeugdzorg,
vertegenwoordigd door mr. M. Lautenbach.
Belanghebbenden:
de pleegouders,
wonende op een geheim adres.
Het geding in eerste aanleg
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 12 september 2007 heeft de
rechtbank Groningen Bureau Jeugdzorg - ter vervanging van de toestemming van de gezaghebbende ouders - toestemming verleend een paspoort aan te vragen voor [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige]), geboren [in] 2004.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 24 oktober 2007, hebben de ouders verzocht de beschikking van 12 september 2007 te vernietigen.
Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld is van Bureau Jeugdzorg geen verweerschrift ontvangen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief d.d. 17 maart 2008 van de pleegouders waarin zij aangeven niet ter zitting van het hof te zullen verschijnen.
Ter zitting van 20 maart 2008 is de zaak behandeld. Aanwezig waren de ouders met hun advocaat en mr. Lautenbach namens Bureau Jeugdzorg.
De beoordeling
De nadere stukken
1. Bij faxbericht van 21 maart 2008 en bij brief d.d. 4 april 2008 heeft mr. Skála na de zitting op verzoek van het hof nog een aanvullend stuk overgelegd. Bij brief van 24 april 2008 heeft Bureau Jeugdzorg hierop gereageerd.
De vaststaande feiten
2. Uit de affectieve relatie van de ouders is [in] 2004 [de minderjarige] geboren. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [de minderjarige]. Op 12 januari 2006 is [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg en drie maanden later is deze ondertoezichtstelling definitief geworden.
3. Bij brief van 8 juni 2007 heeft Bureau Jeugdzorg de ouders verzocht mee te werken aan het verkrijgen van een paspoort voor [de minderjarige]. De ouders, zijnde de wettelijk vertegenwoordigers van [de minderjarige], hebben Bureau Jeugdzorg geen toestemming gegeven om een paspoort voor hem aan te vragen.
4. Op 23 juni 2006 is [de minderjarige] uit huis geplaatst in een pleeggezin op een voor de ouders geheim adres.
5. Bij inleidend verzoekschrift van 17 augustus 2007 heeft Bureau Jeugdzorg de kinderrechter vervangende toestemming gevraagd voor de aanvraag van een paspoort voor [de minderjarige]. De ouders hebben zich hiertegen schriftelijk niet verweerd en zijn evenmin ter zitting van de kinderrechter verschenen.
6. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist als hiervoor vermeld onder "Het geding in eerste aanleg". Tegen deze beslissing is het hoger beroep van de ouders gericht.
De overwegingen
7. Aan de thans vierjarige [de minderjarige] is op 14 maart 2005 door de gemeente Eemsmond een (zelfstandig) Nederlands paspoort afgegeven. Dit paspoort is in het bezit van de ouders. De ouders hebben Bureau Jeugdzorg daarvan niet op de hoogte gesteld. Ook niet naar aanleiding van de hiervoor genoemde brief van 8 juni 2007 van Bureau Jeugdzorg. Pas tijdens de zitting in hoger beroep heeft mr. Skála hiervan mededeling gedaan en op verzoek van het hof is eerst na de zitting een kopie van dit paspoort overgelegd.
8. Namens de ouders is aangevoerd dat aan Bureau Jeugdzorg geen vervangende toestemming voor de aanvraag van een paspoort ten behoeve van [de minderjarige] kan worden gegeven, nu [de minderjarige] reeds over een eigen paspoort beschikt en het op grond van de wet onmogelijk is over twee paspoorten te beschikken.
9. Ingevolge artikel 34, eerste lid, van de Paspoortwet, in werking getreden op
2 augustus 2006 (Stb. 2006, 352), wordt bij de aanvraag van een reisdocument door of ten behoeve van een minderjarige een verklaring van toestemming overgelegd van iedere ouder die het gezag uitoefent.
10. Op grond van artikel 36, eerste lid, van de Paspoortwet kan bij een aanvraag ten behoeve van een minderjarige die onder toezicht is gesteld en jonger is dan zestien jaar, indien één of beide personen die het gezag over de minderjarige uitoefenen, weigeren een verklaring van toestemming als bedoeld in artikel 34, eerste lid, af te geven, in plaats van die verklaring een verklaring van toestemming van de bevoegde rechter worden overgelegd.
11. Uit de Memorie van Toelichting van de Paspoortwet (MvT 1987-1988, 20393, nr. 3) volgt dat in het geval dat ouders hun verklaring van toestemming (alsnog) hebben ingetrokken, en het inmiddels afgegeven reisdocument niet kan worden ingeleverd of ingehouden omdat beide of een van de ouders weigeren het af te geven, teneinde de minderjarige het reizen te verhinderen, de houder (degene op wiens naam het reisdocument is gesteld en ten behoeve van wie het is uitgereikt) die alsdan een aanvraag heeft ingediend voor een nieuw reisdocument en daartoe beschikt over een vervangende verklaring van toestemming, een nieuw reisdocument kan worden verstrekt. Het reisdocument, dat niet kon worden ingehouden, vervalt alsdan van rechtswege.
12. Een soortgelijke situatie doet zich hier voor. Allereerst zijn de ouders niet bereid het op naam van [de minderjarige] gestelde paspoort direct af te geven aan Bureau Jeugdzorg. Zij willen Bureau Jeugdzorg evenmin een verklaring van toestemming als bedoeld in artikel 34, eerste lid, van de Paspoortwet geven. Deze weigerachtige houding van de ouders heeft tot gevolg dat [de minderjarige] wordt verhinderd samen met zijn pleegouders te reizen naar het buitenland. Ondanks het feit dat in onderhavig geval geen sprake is van een intrekken van toestemming door de ouders dient de onderhavige situatie daarmee gelijk gesteld te worden.
13. Bureau Jeugdzorg is als stichting zoals bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de Jeugdzorg in het kader van de ondertoezichtstelling bevoegd namens [de minderjarige] als houder een aanvraag voor een nieuw paspoort in te dienen. Bureau Jeugdzorg dient daartoe wel te beschikken over een vervangende verklaring van toestemming. Hierin ligt het belang van het inleidend verzoek van Bureau Jeugdzorg aan de kinderrechter.
14. Zoals ter zitting van het hof is gebleken is de slechte verstandhouding met Bureau Jeugdzorg de hoofdreden van de weigerachtige houding van de ouders. Zij voelen zich tekort gedaan door Bureau Jeugdzorg, omdat zij sinds mei 2007 geen enkel contact met de uit huis geplaatste [de minderjarige] hebben gehad.
15. Het hof is van oordeel dat [de minderjarige] niet de dupe mag worden van de verstoorde relatie tussen de ouders en Bureau Jeugdzorg. Partijen dienen hun onderlinge communicatie over de uitvoering van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] en over de daarvan deeluitmakende omgangsregeling op de voor [de minderjarige] minst belastende manier gestalte te geven. Het is uit den boze dat de ouders [de minderjarige] daarbij inzetten als speelbal.
16. Ingevolge artikel 36, tweede lid, van de Paspoortwet kan de rechter een vervangende verklaring van toestemming afgeven op verzoek van Bureau Jeugdzorg. De rechter geeft een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voortkomt.
17. Uit de stukken is gebleken dat [de minderjarige] een paspoort nodig heeft om met het pleeggezin waarvan hij op dit moment deel uitmaakt op vakantie te kunnen gaan. Ook wil het pleeggezin regelmatig met [de minderjarige] naar Duitsland om daar boodschappen te doen. Het hof acht het in het belang van [de minderjarige] dat hij als lid van het gezin van de pleegouders met hen mee kan bij hun uitstapjes naar het buitenland. Het is in elk geval wenselijk dat [de minderjarige] niet de mogelijkheid wordt onthouden om op vakantie naar het buitenland te gaan met het gezin waar hij nu deel van uitmaakt. Reeds hierom dient Bureau Jeugdzorg vervangende toestemming te krijgen voor het aanvragen van een nieuw paspoort ten behoeve van [de minderjarige]. Na verstrekking van dit paspoort zal het paspoort dat de ouders weigeren af te geven van rechtswege vervallen op grond van artikel 50, tweede lid, van de Paspoortwet.
18. Het hof merkt nog op dat de ouders in dit geval ingevolge artikel 5 van de Paspoortwet verplicht zijn het in hun bezit zijnde paspoort van [de minderjarige] in te leveren bij de gemeente Eemsmond. Als de ouders niet terstond wanneer hun dit mondeling door een daartoe bevoegde ambtenaar is bevolen, dan wel binnen veertien dagen nadat hun dit bij aangetekend schrijven in persoon is medegedeeld, het paspoort van [de minderjarige] inleveren, dan maken zij zich schuldig aan een strafbaar feit (artikel 447b Wetboek van Strafrecht). De ouders dienen zich ervan bewust te worden dat het uit een oogpunt van handhaving van een goed internationaal reizigersverkeer noodzakelijk is dat van rechtswege vervallen reisdocumenten uit het verkeer worden genomen.
Slotsom
19. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Aldus gegeven door mrs. Jonkman, voorzitter, Garos en Van Eck, raden, en uitgesproken door de voorzitter ter buitengewone openbare terechtzitting van dit hof van 3 juli 2008 in bijzijn van de griffier.