Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8775

Datum uitspraak2008-07-17
Datum gepubliceerd2008-07-29
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsDordrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/23299
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vreemdelingenbewaring / onmiddellijke opheffing / schadevergoeding
Bij uitspraak van 27 juni 2008, die dag om 14.51 uur per faxbericht aan verweerder toegezonden, heeft de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van zijn bewaring gegrond verklaard en de onmiddellijke opheffing van de maatregel van vrijheidsontneming gelast. Op 30 juni 2008 is de bewaring van eiser opgeheven. Dat eiser, in weerwil van de uitspraak van 27 juni 2008 en naar de rechtbank aanneemt door zijn gemachtigde in kennis gesteld van deze uitspraak, nog drie dagen in bewaring heeft verbleven, maakt naar het oordeel van de rechtbank dat deze drie dagen wat betreft de zwaarte van de ondergane vrijheidsontneming niet vergelijkbaar zijn met een “normale” in vreemdelingenbewaring doorgebrachte periode van drie dagen. Gelet hierop en gezien de ernst van het verwijt dat verweerder treft, ziet de rechtbank aanleiding eiser naar billijkheid een schadevergoeding toe te kennen die vijftig procent hoger is dan gebruikelijk bij een onrechtmatig bewaring van drie dagen, ondergaan in een huis van bewaring.


Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Dordrecht Sector Bestuursrecht Vreemdelingenkamer procedurenummer: AWB 08/23299, V-nummer: 271.868.9842, uitspraak van de enkelvoudige kamer inzake [eiser], eiser, gemachtigde: mr. H. Üzümcü, advocaat te Rotterdam, tegen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. J. den Haan, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Op 30 juni 2008 heeft eiser op grond van artikel 96 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) een beroepschrift ingediend tegen het voortduren van zijn bewaring nadat deze rechtbank, zitting houdende te Dordrecht, het beroep tegen het voortduren van de bewaring bij uitspraak van 27 juni 2008, die dag om 14.51 uur per faxbericht aan verweerder toegezonden, gegrond heeft verklaard en de onmiddellijke opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming heeft gelast. 1.2. De zaak is op 10 juli 2008 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer. Eiser is ter zitting verschenen bij gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. 2. Overwegingen 2.1. Tussen partijen is niet in geschil en ook voor de rechtbank staat vast dat de bewaring van eiser op 27 juni 2008 opgeheven had moeten worden, dat de voortduring van de bewaring tot 30 juni 2008 onrechtmatig is geweest en dat eiser om die reden aanspraak kan maken op een schadevergoeding. Uitsluitend de hoogte van de schadevergoeding is in geschil. 2.2. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij aanspraak kan maken op schadevergoeding voor vier dagen onrechtmatige bewaring (27, 28, 29 en 30 juni 2008). Voorts is eiser van mening dat toekenning van de standaard schadevergoeding van € 70,-- per dag onvoldoende recht doet aan het feit dat hij ondanks een rechterlijk bevel tot onmiddellijke invrijheidstelling nog een aantal dagen van zijn vrijheid beroofd is geweest. De gemachtigde van eiser heeft verder aangevoerd dat het beroep van een andere cliënt eveneens op 27 juni 2008 gegrond is verklaard, dat een kantoorgenoot zich met beide rechterlijke uitspraken naar de penitentiaire inrichting heeft begeven en dat de andere cliënt wel op 27 juni 2008 is vrijgekomen, maar eiser niet. 2.3. Verweerder betreurt de gang van zaken. De penitentiaire inrichting sluit op vrijdag om 16.45 uur haar poorten en het is kennelijk niet mogelijk gebleken om alle formaliteiten in verband met de invrijheidsstelling van eiser voor die tijd af te handelen. Dit ligt zonder meer in de risicosfeer van verweerder, maar verweerder ziet onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat eiser aanspraak kan maken op een hogere schadevergoeding dan de € 210,-- die bij faxbericht van 9 juli 2008 reeds is aangeboden. 2.4. Het beroep tegen het voortduren van de bewaring van eiser na 27 juni 2008 is gegrond. 2.4.1. Eiser is op 30 juni 2008 in vrijheid gesteld terwijl hij op 27 juni 2008 in vrijheid gesteld had moeten worden, een verschil van drie dagen. Het is vaste praktijk dat de dag waarop de bewaring onrechtmatig is geworden volledig wordt meegeteld bij de vaststelling van het bedrag aan schadevergoeding en de dag van invrijheidstelling niet. Eiser kan derhalve aanspraak maken op schadevergoeding wegens drie dagen onrechtmatige bewaring. 2.4.2. Mede bezien in het licht van artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden acht de rechtbank onaanvaardbaar dat eiser na het op 27 juni 2008 gegeven rechterlijke bevel tot onmiddellijke opheffing van de maatregel tot vrijheidsbeneming om administratieve dan wel organisatorische redenen nog drie dagen in bewaring heeft moeten verblijven. Niet valt in te zien waarom de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de penitentiaire inrichting hun werkprocessen niet zo kunnen inrichten dat een vreemdeling wiens onmiddellijke vrijlating op vrijdagmiddag 14.51 uur wordt bevolen dezelfde dag in vrijheid wordt gesteld. Dat eiser, in weerwil van de uitspraak van 27 juni 2008 en naar de rechtbank aanneemt door zijn gemachtigde in kennis gesteld van deze uitspraak, nog drie dagen in bewaring heeft verbleven, maakt naar het oordeel van de rechtbank dat deze drie dagen wat betreft de zwaarte van de ondergane vrijheidsontneming niet vergelijkbaar zijn met een “normale” in vreemdelingenbewaring doorgebrachte periode van drie dagen. Gelet hierop en gezien de ernst van het verwijt dat verweerder treft, ziet de rechtbank aanleiding eiser naar billijkheid een schadevergoeding toe te kennen die vijftig procent hoger is dan gebruikelijk bij een onrechtmatig bewaring van drie dagen, ondergaan in een huis van bewaring. Dit betekent dat eiser aanspraak kan maken op een schadevergoeding van € 315,--. 2.5. De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 322,-- en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat aan eiseres ter zake van het onderhavige beroep een toevoeging is verleend, dient voormeld bedrag aan proceskosten aan de griffier van de rechtbank te worden betaald. 2.7. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt. 3. Beslissing De rechtbank ’s-Gravenhage, - verklaart het beroep gegrond; - wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent eiser een schadevergoeding toe van € 315,-- ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de rechtbank; - veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 644,-- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; - wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan de griffier van de rechtbank moet vergoeden. Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, in tegenwoordigheid van H. Philips als griffier, en door de rechter ondertekend. De griffier, De rechter, Uitgesproken in het openbaar op: 17 juli 2008 Afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.