Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8773

Datum uitspraak2008-04-25
Datum gepubliceerd2008-07-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/610197-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

artikel 3 B Opiumwet


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector strafrecht Parketnummer: 16/610197-08 Datum uitspraak: 25 april 2008 Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken bij verstek gewezen in de zaak tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats], volgens het uittreksel uit de GBA wonende te [woonadres], [woonplaats], volgens de verklaring van verdachte bij de politie zonder vaste woon-of verblijfplaats. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 april 2008. De tenlastelegging Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat: 1. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 02 mei 2007 tot en met 31 oktober 2007 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand gelegen aan de [adres] aldaar) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 310, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet; art 3 ahf/ond B Opiumwet art 3 ahf/ond C Opiumwet art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht 2. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 02 mei 2007 tot en met 31 oktober 2007 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid stroom, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Eneco Energie, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van braak en/of verbeking (te weten door het verbeken van de verzegeling op de hoofdaansluitkast) art 310 Wetboek van Strafrecht art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als hierna is vermeld, te weten dat: 1. hij op tijdstippen in de periode van 2 mei 2007 tot en met 31 oktober 2007 te Amersfoort, telkens opzettelijk heeft geteeld en bewerkt en verwerkt, in een pand gelegen aan de [adres] aldaar, een hoeveelheid van ongeveer 310 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet. 2. hij in de periode van 2 mei 2007 tot en met 31 oktober 2007 te Amersfoort, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom, toebehorende aan Eneco Energie, waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, te weten door het verbreken van de verzegeling op de hoofdaansluitkast. Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Hetgeen onder feit 1 en feit 2 telkens meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De rechtbank overweegt daartoe als volgt: Op 30 oktober 2007 kwam bij de politie een melding via de Meld Misdaad Anoniem-lijn binnen over een wietplantage op de [adres] te Amersfoort . Verbalisant is ter plaatse gegaan en hij zag dat alle ramen hermetisch waren afgedicht, dat bij een op een kier staand klapraam de luxaflex naar buiten bolde, wat duidde op een uitblaas, en dat er een behoorlijk gebrom hoorbaar was, wat duidde op afzuigers. Verbalisant rook een vrij forse henneplucht . Verbalisant trof in de betreffende woning 2 ruimten aan, die geheel waren ingericht en bestemd voor de kweek van hennepplanten . In totaal groeiden er in beide ruimten 320 hennepplanten . In het door de verbalisant opgemaakte proces-verbaal d.d. 2 november 2007 wordt bevestigd dat de aangetroffen planten hennepplanten waren. Eneco heeft aangifte gedaan van diefstal van stroom . De verzegeling van het deksel van de hoofdaansluitkast was verbroken. Voorts waren er in de hoofdaansluitkast op de plaats waar door Eneco 1 hoofdzekering van 25 Ampère was geïnstalleerd 2 hoofdzekeringen van 25 Ampère geplaatst. Aan de bovenzijde van de hoofdzekeringen was een vier aderige elektriciteitskabel bijgeplaatst en aangesloten. Deze elektriciteitskabel zat aangesloten vóór de elektriciteitsmeter, zodat alle elektriciteit die via deze elektriciteitskabel werd afgenomen niet door de elektriciteitsmeter werd geregistreerd. Deze elektriciteitskabel kwam uit in een onderverdeelinrichting van elektriciteit van waaruit de aanwezige hennepkwekerijen onbemeten van elektriciteit werden voorzien. Verdachte verklaarde bij de politie dat de hennepkwekerijen van hem waren. Hij was in april 2007 begonnen met het opbouwen van de hennepkwekerijen. Verdachte had twee oogsten gehad en de derde kweek werd door de politie aangetroffen. Verdachte had alles alleen gedaan. Verdachte verklaarde voorts dat de stroom voor de kwekerij illegaal was afgetapt. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 3 onder B van de Opiumwet en aan diefstal van stroom. De strafbaarheid van de feiten Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op: Ten aanzien van feit 1: Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd. Ten aanzien van feit 2: Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Motivering van de op te leggen sanctie Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft twee keer hennep geoogst en er was een derde teelt aanwezig. Verdachte heeft hiermee een aanzienlijk aantal hennepplanten geteeld en voor verkoop be- en verwerkt. Verdachte had ervoor gezorgd dat de voor de hennepkwekerijen benodigde stroom niet werd geregistreerd door de elektriciteitsmeter, door het aanleggen van een illegale stroomvoorziening. Verdachte heeft met zijn handelen de veiligheid van buurtbewoners ernstig in gevaar gebracht. Het is algemeen bekend dat voor hennepkwekerijen een grote hoeveelheid stroom word gebruikt en dat het daartoe aanleggen van een illegale stroomvoorziening brandgevaar oplevert. Dat verdachte telkens aan dit gevaar voorbij is gegaan en alleen gedacht heeft aan zijn eigen financiële gewin rekent de rechtbank hem aan. Voorts heeft verdachte door de teelt van hennep in een aanzienlijke omvang op een indirecte wijze bijgedragen aan het plegen van vermogensdelicten, dat veelal gepaard gaat met de financiering van het gebruik van softdrugs. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op: - de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 3 april 2008, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd-: - een werkstraf voor de duur van 140 uren subsidiair 70 dagen hechtenis. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf geïndiceerd. De rechtbank overweegt hiertoe dat voor het opleggen van een werkstraf de veroordeelde een vast verblijfadres moet hebben, op welk adres hij voor de reclassering bereikbaar is. Daarvan is in de onderhavige strafzaak geen sprake, nu verdachte bij de politie heeft verklaard overal en nergens te wonen. De toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 11 van de Opiumwet. DE BESLISSING De rechtbank beslist als volgt: Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 1 en feit 2 telkens meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 3 (DRIE) MAANDEN. Dit vonnis is gewezen door mrs D.A.C. Koster, J.R. Krol en A.G. Bakker, bijgestaan door mr. K.F. van Dam als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 april 2008.