Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8759

Datum uitspraak2008-07-18
Datum gepubliceerd2008-07-29
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Middelburg
Zaaknummers08/613 vv
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ontslag- en schorsingsbesluit. Voorlopige voorziening.


Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG Sector bestuursrecht AWB nummer: 08/613 VV uitspraak van de voorzieningenrechter voor bestuursrechtelijke zaken op het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (voorlopige voorziening) inzake [A], wonende te [B], verzoekster, gemachtigde mr. M. Harte, advocaat te Terneuzen, tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Reimerswaal, verweerder. I. Procesverloop Op 10 juli heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen een besluit van 8 juli 2008 van verweerder. In dat besluit is de tijdelijke aanstelling van verzoekster bij de gemeente Reimerswaal per 1 augustus 2008 beëindigd en is verzoekster per direct geschorst tot einde dienstbetrekking. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is op 18 juli 2008 behandeld ter zitting. Verzoekster is daar verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. M.T.J.H. Berns, advocaat te ’s-Hertogenbosch, en G.L. de Reiger, senior beleidsmedewerker organisatie en personeelszaken bij verweerder. II. Overwegingen 1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2. Verweerder heeft verzoekster met ingang van 1 mei 2007 voor de duur van een jaar bij de gemeente Reimerswaal aangesteld als Medewerker Beleid en Advies D in de functie van bodemdeskundige bij de afdeling Bouwen, Milieu en Handhaving van de sector Grondgebied. Bij besluit van 2 juni 2008 heeft verweerder besloten de tijdelijke aanstelling met ingang van 1 mei 2008 voor de duur van een jaar te verlengen. 3. Verzoekster kan zich niet verenigen met het besluit haar tijdelijke aanstelling met een jaar te verlengen en haar geen vaste aanstelling te bieden. Verweerder heeft hierop besloten verzoekster ontslag te verlenen per 1 augustus 2008 en haar per direct te schorsen tot einde dienstbetrekking. De aanleiding voor dit besluit is dat verzoekster zich volgens verweerder niet ontvankelijk toont voor kritiek en dat een aantal onderdelen in haar functioneren sterk voor verbetering vatbaar is. Bovendien heeft verzoekster zich diverse keren met zeer weinig respect over haar leidinggevende uitgelaten en heeft zij haar collega’s daarbij onnodig van het werk gehouden. Ter zitting is door verweerder aanvullend gesteld dat verzoekster krachttermen als “klootzak”, “kankerlijder” en “stom stinkkonijn” niet schuwde. Verweerder heeft aangekondigd dat in de bezwaarfase schriftelijke verklaringen over de opstelling van verzoekster zullen worden overgelegd. Ter zitting is door verweerder verder verklaard dat het ontslag is gegrond op functionele ongeschiktheid in de zin van artikel 8:6 van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (hierna: CAR/UWO) en dat de schorsing is gebaseerd op artikel 6:1:2 van de CAR/UWO. Het is beter de schorsing te baseren op het bepaalde in artikel 8:15:1, eerste lid, aanhef en onder d, van de CAR/UWO, aldus verweerder. Dit zal in het besluit op bezwaar worden hersteld. 4. Verzoekster heeft hiertegen – voor zover van belang en samengevat – aangevoerd dat in het eerste jaar van haar aanstelling in strijd met de CAR/UWO en de bij de gemeente Reimerswaal bestaande regeling Functioneringsgesprekken en Persoonlijk Ontwikkel Plan 2004, geen functioneringsgesprekken hebben plaatsgevonden. Pas op 21 april 2008, dat wil zeggen: kort voor de einddatum van de tijdelijke aanstelling, is haar functioneren in een beoordelingsgesprek besproken. Tijdens dit gesprek kreeg verzoekster een beoordelingsformulier te zien en is haar verteld dat de aanstelling voor een jaar zou worden verlengd. Verzoekster heeft het formulier “voor gezien” getekend en meegedeeld dat zij het hier niet mee eens was. Zij heeft een kopie van het beoordelingsformulier noch een beoordelingsbesluit ontvangen. De inhoud van het beoordelingsgesprek kwam voor haar als een verrassing. Het besluit tot verlenging van de tijdelijke aanstelling heeft verzoekster bij brief van 20 mei 2008 ontvangen, het voornemen tot ontslag dateert van 25 mei 2008. Verzoekster acht het onmogelijk dat de situatie sinds de verlenging van de tijdelijke aanstelling zo is gewijzigd dat voortzetting van het dienstverband van verweerder niet meer verwacht zou kunnen worden. Voorts is het ontslag onvoldoende gemotiveerd en door binnen enkele weken tot ontslag te besluiten is verzoekster niet in staat gesteld eventuele verbeteringen aan te brengen. Verzoekster ontkent de door verweerder genoemde uitlatingen gedaan te hebben en zich met weinig respect over haar leidinggevende uitgelaten te hebben. Voor een schorsing bestaat geen aanleiding. De voorzieningenrechter overweegt het volgende. 5. Op grond van het bepaalde in artikel 8:12, eerste lid, - voor zover van belang - van de CAR/UWO is de ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor bepaalde tijd van rechtswege ontslagen op de dag waarop die tijd verstrijkt. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:12:1, eerste lid, van de CAR/UWO kan de ambtenaar bedoeld in artikel 8:12, eerste en tweede lid, ook ontslag worden verleend op een van de andere gronden genoemd in dit hoofdstuk. In artikel 8:6, eerste lid, van de CAR/UWO is bepaald dat ontslag aan een ambtenaar kan worden verleend op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking anders dan op grond van ziekten of gebreken. Ontslag op grond van dit artikel wordt eervol verleend. Op grond van het bepaalde in artikel 8:15:1, eerste lid, aanhef en onder d, van de CAR/UWO kan de ambtenaar, onverminderd het bepaalde in artikel 16:1:2 door het college worden geschorst in andere gevallen waarin schorsing wordt gevorderd door het belang van de dienst. 6. Het is vaste jurisprudentie dat de rechterlijke toetsing van besluiten waarbij een bestuursorgaan gebruik heeft gemaakt van een discretionaire bevoegdheid terughoudend dient te zijn. Ter beoordeling ligt dan ook voor de vraag of verweerder op basis van de overgelegde stukken in redelijkheid heeft kunnen komen tot het ontslagbesluit per 1 augustus 2008 en het besluit verzoekster per direct te schorsen tot einde dienstbetrekking. 7. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster per 1 mei 2007 in tijdelijke dienst bij verweerder is gekomen. In december 2007 heeft verzoekster per email een Beoordelings Plannings Formulier ontvangen. Het betrof volgens verweerder geen formele beoordeling, maar het was nodig om het salaris van verzoekster met een periodiek te kunnen verhogen. Het formulier is, met uitzondering van een toelichting bij het eindoordeel B, hetgeen staat voor normaal-goed, niet ingevuld. Het is evenmin vastgesteld en ondertekend. Pas op 21 april 2008 is een beoordelingsgesprek gehouden. Volgens het overgelegde Beoordelings Plannings Formulier van dit gesprek is aan verzoekster een eindoordeel A toegekend, dit correspondeert met slecht tot matig. Verweerder heeft vervolgens besloten tot een verlenging van de tijdelijke aanstelling met ingang van 1 mei 2008. 8. De voorzieningenrechter stelt op basis van de aan hem overgelegde stukken vast dat het Beoordelings Plannings Formulier van het gesprek van 21 april 2008 niet is ondertekend en niet is voorzien van opmerkingen. Het is bovendien niet aan verzoekster ter hand gesteld en het is evenmin gevolgd door een aan verzoekster bekend gemaakt beoordelingsbesluit, waartegen een rechtsmiddel kan worden aangewend. De stelling van verweerder ter zitting dat sprake is van een eindoordeel A/B, vindt geen bevestiging in de overgelegde stukken. Voorts is uit de stukken niet op te maken wat er in de periode tussen het besluit tot verlenging van de tijdelijke aanstelling en het ontslag- en schorsingsbesluit feitelijk is voorgevallen. Er zijn geen gespreksverslagen of schriftelijke verklaringen in het geding gebracht. Door verweerder is gesteld dat verzoekster zich onder andere niet ontvankelijk toonde voor kritiek en dat geen verbetering in haar functioneren waarneembaar bleek. Ter zitting is voorts gesteld dat zij zich in diskwalificerende zin over haar leidinggevende zou hebben uitgelaten. Wat hier ook van zij: het is niet uit de stukken op te maken. Dat bij verzoekster door de hele gang van zaken (zoals de genoemde procedurele onvolkomenheden voorafgaand aan het verlengen van de tijdelijke aanstelling en het niet verlenen van een vaste aanstelling) een zeker ongenoegen is ontstaan, is niet onbegrijpelijk en dat zij dit ongenoegen heeft geuit, is waarschijnlijk. De voorliggende stukken bieden echter onvoldoende feitelijke grondslag voor de stellingen van verweerder. 9. Bij de beoordeling van een verzoek voorlopige voorziening moet de voorzieningenrechter een prognose geven over de kans dat het bestreden besluit in bezwaar stand zal houden. Daarbij gaat het om een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Gegeven de vaststelling dat er vooralsnog sprake is van een onvoldoende feitelijke grondslag ontstaat bij de voorzieningenrechter twijfel over genoemde rechtmatigheid. Nu de gevolgen van de uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekster verstrekkend zijn en het de verantwoordelijkheid van verweerder is om bij een ontslag- en schorsingsbesluit als hier aan de orde, tijdig zorg te dragen voor een voldoende feitelijke onderbouwing, komt verzoekster het voordeel van de twijfel toe. Het verzoek zal worden toegewezen en het bestreden besluit zal worden geschorst. Dat verweerder, zoals ter zitting is betoogd, de stukken in de bezwaarfase nog zal aanvullen met schriftelijke verklaringen kan niet tot een andersluidend oordeel leiden. Onduidelijk is immers of verklaringen zullen worden afgelegd, wat de verklaringen inhouden en of dit zal leiden tot een voldoende feitelijke grondslag voor het bestreden besluit. 10. In het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 644,-, uitgaande van een zaak van gemiddelde zwaarte en van twee proceshandelingen. III. Uitspraak De voorzieningenrechter van de Rechtbank Middelburg wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe; schorst het besluit van 8 juli 2008 van verweerder waarbij de tijdelijke aanstelling van verzoekster bij de gemeente Reimerswaal per 1 augustus 2008 is beëindigd en verzoekster per direct is geschorst tot einde dienstbetrekking, tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar; bepaalt dat de gemeente Reimerswaal aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,- (honderdvijfenveertig euro) vergoedt; veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure tot een bedrag van € 644,- (zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de gemeente Reimerswaal aan verzoekster. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2008 door mr. G.H. Nomes als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H.Y. Snoeren-Bos als griffier.