Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8744

Datum uitspraak2008-07-30
Datum gepubliceerd2008-07-30
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers230688/ HA ZA 07-944
Statusgepubliceerd


Indicatie

Sprintplan, aandelenlease, tussenpersoon.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK UTRECHT Sector handels- en familierecht zaaknummer / rolnummer: 230688 / HA ZA 07-944 Vonnis van 30 juli 2008 in de zaak van [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres, procureur mr. J.J.W. Remme, tegen 1. de naamloze vennootschap AEGON BANK N.V., gevestigd te Nieuwegein, 2. de naamloze vennootschap DE SPAARBELEGGER B.V., gevestigd te Nieuwegein, gedaagden, procureur mr. J.M. van Noort. Eiseres zal hierna [eiseres] worden genoemd. Gedaagden zullen hierna worden aangeduid als Spaarbeleg en De Spaarbelegger. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - het tussenvonnis van 22 augustus 2007, waarbij een comparitie van partijen is gelast - het proces-verbaal van comparitie van 10 december 2007. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. Inleiding 2.1. Spaarbeleg is een financiële instelling die overeenkomsten sluit met betrekking tot financiële producten, waaronder het zogenaamde SprintPlan. Bij een SprintPlan-overeenkomst wordt gedurende een periode van vijf jaar belegd met een door Spaarbeleg verstrekte lening. Met het geleende bedrag worden voor de belegger participaties aangekocht in het Spaarbeleg Garantiefonds. De participaties worden op naam van de Stichting Aegon BeleggingsGiro (door de jaren heen soms anders genaamd) gesteld die deze voor rekening en risico van de cliënt gaat houden. Na afloop van de looptijd van de overeenkomst worden de participaties in het Garantiefonds verkocht en wordt de lening afgelost. Het SprintPlan-product kent een gegarandeerde einduitkering (de zogenaamde garantiewaarde) waarmee het geleende bedrag kan worden terugbetaald. 2.2. Deze rechtbank heeft in verband met de SprintPlan-overeenkomsten in de afgelopen jaren reeds vonnis gewezen in een tweetal collectieve acties tegen Spaarbeleg, aanhangig gemaakt door de Gedupeerden SprintPlan (GeSp) (vonnis van 22 december 2004, NJF 2005/60) en door de Vereniging Consument & Geldzaken (vonnis van 4 januari 2006, NJF 2006/152), alsmede in diverse procedures die door individuele deelnemers aan het SprintPlan tegen Spaarbeleg zijn aangespannen. In deze vonnissen is bij de opsomming van de feiten steeds uitgebreid geciteerd uit het door Spaarbeleg aan de deelnemers van het SprintPlan verstrekte informatiemateriaal. In zijn arrest van 15 november 2007 (in de zaak GeSp, LJN BB7971) heeft het Hof Amsterdam (onder meer) geoordeeld dat -kort gezegd- de SprintPlan-overeenkomsten tot stand zijn gekomen doordat de persoon die het verlangen had zo’n overeenkomst aan te gaan een ingevuld inschrijfformulier aan Spaarbeleg heeft doen toekomen (aan te merken als aanbod tot het aangaan van een SprintPlan-overeenkomst) en doordat Spaarbeleg het in dat formulier uitgesproken verlangen vervolgens heeft gehonoreerd en aan die persoon (de deelnemer) een door haar ondertekend certificaat heeft doen toekomen (aanvaarding van het aanbod). In vervolg hierop heeft het Hof vastgesteld dat het ‘welkomstpakket’ met informatie betreffende het SprintPlan, dat (veelal) door Spaarbeleg gelijktijdig met het certificaat aan de deelnemer is toegezonden, door de deelnemer is ontvangen nadat de SprintPlan-overeenkomst reeds tot stand gekomen was. De inhoud van het welkomstpakket dient daarom buiten beschouwing te worden gelaten bij de beoordeling van wat de deelnemer op het moment van het aangaan van de SprintPlan-overeenkomst wist of kon weten over de aard en werking van het Sprintplan. Het Hof heeft dan ook slechts de op voorhand aan de deelnemers verstrekte brochure betreffende het SprintPlan en de op de achterzijde van het inschrijfformulier afgedrukte samenvatting van de algemene voorwaarden in dat verband in zijn oordeel betrokken. De rechtbank volgt het Hof Amsterdam in zijn oordeel betreffende het moment van tot stand komen van de SprintPlan-overeenkomst. Dit betekent dat de deelnemer voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst enkel beschikte over de informatie zoals die bleek uit mogelijk op voorhand verstrekte informatie over het SprintPlan en uit het voorgedrukte inschrijfformulier. 2.3. De rechtbank acht de vonnissen die zij in verband met de SprintPlan-overeenkomsten heeft gewezen en die (bijna) allemaal zijn gepubliceerd op (in ieder geval) rechtspraak.nl, eveneens inmiddels bekend bij de advocaten die namens hun cliënten tegen Spaarbeleg procederen. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat op stellingen en verweren die in deze procedure worden aangevoerd, in één of meer van haar eerdere vonnissen reeds is beslist, zal zij bij de motivering van haar oordeel over deze stellingen en verweren volstaan met een verwijzing naar deze eerdere vonnissen. 3. De feiten 3.1. Eind 2000 heeft [eiseres] met tussenkomst van de heer [naam] (verder te noemen: [tussenpersoon]), die handelde onder de naam De Spaarbelegger, een SprintPlan-overeenkomst en een WereldPlan-overeenkomst met Spaarbeleg gesloten. [tussenpersoon] is twee maal bij [eiseres] op bezoek geweest. De eerste maal heeft hij haar informatie verstrekt over het WereldPlan en over het SprintPlan en heeft hij haar twee brochures over het SprintPlan heeft gegeven. Enkele weken later is hij opnieuw bij [eiseres] op bezoek gekomen, bij welke gelegenheid de inschrijfformulieren voor deelname aan het SprintPlan en aan het WereldPlan zijn ingevuld en door [eiseres] zijn ondertekend. 3.2. Het door [eiseres] afgesloten SprintPlan had een looptijd van 2 januari 2001 tot 2 januari 2006. [eiseres] heeft ter uitvoering van de overeenkomst 60 maandtermijnen van NLG 600,00 (EUR 272,27) aan Spaarbeleg voldaan, derhalve in totaal een bedrag van NLG 36.000,00. [eiseres] heeft na afloop van de overeenkomst geen uitkering van Spaarbeleg ontvangen. 4. Het geschil 4.1. [eiseres] vordert - na wijziging van eis - samengevat dat de rechtbank: ten aanzien van Spaarbeleg: - primair: I. voor recht verklaart primair dat de Sprintplan-overeenkomst nietig is wegens strijd met artikel 9 van de Wet op het consumentenkrediet (Wck) danwel subsidiair dat de Sprintplan-overeenkomst rechtsgeldig vernietigd is op grond van dwaling en meer subsidiair op grond van misbruik van omstandigheden; II. Spaarbeleg veroordeelt tot terugbetaling van het in totaal door [eiseres] aan Spaarbeleg betaalde bedrag van EUR 16.363,64, vermeerderd met wettelijke rente; III. Spaarbeleg veroordeelt in de kosten van het geding. - subsidiair: I. voor recht verklaart dat Spaarbeleg haar zorgplicht ten opzichte van [eiseres] heeft geschonden en aldus tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen en dat [eiseres] de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden; II. Spaarbeleg veroordeelt tot terugbetaling van het in totaal door [eiseres] aan Spaarbeleg betaalde bedrag van EUR 16.363,64, vermeerderd met wettelijke rente; III. Spaarbeleg veroordeelt in de kosten van het geding. - meer subsidiair: I. voor recht verklaart dat Spaarbeleg haar zorgplicht ten opzichte van [eiseres] heeft geschonden en aldus onrechtmatig heeft gehandeld danwel wanprestatie heeft gepleegd; II. Spaarbeleg uit hoofde van schadevergoeding veroordeelt tot terugbetaling van het in totaal door [eiseres] aan Spaarbeleg betaalde bedrag van EUR 16.363,64, vermeerderd met wettelijke rente; III. Spaarbeleg veroordeelt tot betaling van een bedrag aan EUR 952,00 ter vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten; IV. Spaarbeleg veroordeelt in de kosten van het geding. ten aanzien van De Spaarbelegger: I. voor recht verklaart dat De Spaarbelegger jegens [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld danwel wanprestatie heeft gepleegd; II. De Spaarbelegger uit hoofde van schadevergoeding veroodeelt tot terugbetaling van het in totaal door [eiseres] aan Spaarbeleg betaalde bedrag van EUR 16.363,64, vermeerderd met wettelijke rente; III. De Spaarbelegger veroordeelt tot betaling van een bedrag van EUR 952,00 ter vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten; IV. De Spaarbelegger veroordeelt in de kosten van het geding. 4.2. Spaarbeleg en De Spaarbelegger voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 5. De beoordeling 5.1. De rechtbank zal eerst het gedeelte van de vordering dat betrekking heeft op De Spaarbelegger beoordelen. Daarna komt de vordering ten aanzien van Spaarbeleg aan de orde. Ten aanzien van De Spaarbelegger 5.2. [eiseres] betoogt dat De Spaarbelegger zich schuldig heeft gemaakt aan wanprestatie dan wel onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door haar onjuist dan wel onvoldoende te adviseren over de Sprintplanovereenkomst. Zij heeft daartoe aangevoerd dat [tussenpersoon], financieel adviseur van De Spaarbelegger haar heeft geadviseerd om de SprintPlan-overeenkomst af te sluiten en dat hij het SprintPlan presenteerde als een vorm van sparen, door te wijzen op de garantieclausule en door haar te vertellen dat zij de maandelijks inleg zou terugkrijgen, vermeerderd met opbrengst. Hij heeft louter gunstige prognoses voorgespiegeld en hij heeft niet gewezen op het feit dat er risico’s aan het product verbonden waren. 5.3. De Spaarbelegger heeft tot haar verweer aangevoerd dat het handelen van [tussenpersoon] niet aan haar kan worden toegerekend. Zij heeft daartoe gesteld dat [tussenpersoon] ten tijde van het afsluiten van de overeenkomst een zelfstandig ondernemer was met wie zij een franchise-overeenkomst had. Op basis van die overeenkomst kon [tussenpersoon] gebruik maken van de naam ‘De Spaarbelegger’, maar hij handelde middels zijn eigen bedrijf volledig voor eigen rekening en risico, aldus De Spaarbelegger. 5.4. [eiseres] heeft primair betwist dat sprake was van een franchise-overeenkomst tussen [tussenpersoon] en De Spaarbelegger. Nu zij die betwisting op geen enkele wijze heeft onderbouwd, gaat de rechtbank daaraan voorbij. De rechtbank neemt derhalve als vaststaand aan dat [tussenpersoon] een zelfstandig ondernemer was en dat tussen hem en De Spaarbelegger een franchise-overeenkomst bestond, op basis waarvan hij bij zijn bedrijfsuitoefening gebruik maakte van de naam ‘De Spaarbelegger’. Daaruit vloeit voort dat van een contractuele relatie tussen De Spaarbelegger en [eiseres] geen sprake is, zodat de vordering van [eiseres] jegens De Spaarbelegger moet worden afgewezen voorzover die is gegrond op wanprestatie. 5.5. De vordering is daarnaast gebaseerd op onrechtmatig handelen van De Spaarbelegger. Op deze grond is de vordering evenmin toewijsbaar. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Ook indien als vaststaand zou worden aangenomen dat [tussenpersoon] de door [eiseres] gestelde mededelingen zou hebben gedaan, is daarmee nog niet de conclusie gerechtvaardigd dat deze mededelingen ook aan De Spaarbelegger dienen te worden toegerekend. Slechts onder bijzondere omstandigheden is kan De Spaarbelegger, als franchisegever, aansprakelijk worden gehouden voor mededelingen die worden gedaan door de -zelfstandige- franchisenemers. Het feit dat De Spaarbelegger de franchisenemers voorlicht en begeleidt en hen toestaat haar handelsnaam te gebruiken, is onvoldoende om de gestelde mededelingen van [tussenpersoon] aan De Spaarbelegger toe te rekenen. Evenmin kan worden aangenomen dat sprake is van eigen onrechtmatig handelen van De Spaarbelegger. Daarvan zou sprake kunnen zijn indien De Spaarbelegger, als franchisegever, haar franchisenemers onjuist zou hebben voorgelicht over het Sprintplan. Dat is echter gesteld noch gebleken. Hetgeen door [eiseres] is aangevoerd biedt ook overigens geen aanknopingspunten om aan te nemen dat van eigen onrechtmatig handelen van De Spaarbelegger sprake is. 5.6. De slotsom van het voorgaande is dat de vordering van [eiseres] jegens De Spaarbelegger zal worden afgewezen. 5.7. [eiseres] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van De Spaarbelegger worden begroot op: - dagvaarding EUR 0,00 - overige explootkosten 0,00 - vast recht 125,50 (de helft van 251,00) - getuigenkosten 0,00 - deskundigen 0,00 - overige kosten 0,00 - salaris procureur 452,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00 x 0,5 (de helft)) Totaal EUR 577,50 Ten aanzien van Spaarbeleg Nietigheid wegens strijd met Wck 5.8. De rechtbank ziet in de uitspraak van het Hof Amsterdam van 15 november 2007 (LJN BB7971), gezien het belang van de rechtseenheid, op dit punt aanleiding het Hof te volgen in haar oordeel dat de SprintPlan-overeenkomst geen krediettransactie is in de zin van artikel 1 aanhef en onder a Wck. Het Hof Arnhem heeft op 4 december 2007 (LJN BB9779) overeenkomstig geoordeeld. Nu de Wck niet van toepassing is, is reeds daarom geen sprake van nietigheid van de SprintPlan-overeenkomst vanwege mogelijke strijdigheid met een of meer bepalingen van die wet. Daarom wordt de vordering van [eiseres], voor zover gebaseerd op de stelling dat de SprintPlan-overeenkomst nietig is wegens strijd met de Wck, afgewezen. Vernietiging op grond van dwaling 5.9. [eiseres] heeft een beroep gedaan op dwaling met de stelling dat zij zowel op basis van hetgeen [tussenpersoon] haar vertelde als op basis van de brochures over het SprintPlan dacht dat het SprintPlan een spaarproduct was. [tussenpersoon] heeft haar verteld dat na vijf jaar gegarandeerd een uitkering gedaan zou worden, ter hoogte van ten minste de maandelijks ingelegde bedragen. Hij heeft haar niet gewezen op de risico’s die aan het SprintPlan verbonden waren. Ook Spaarbeleg heeft onvoldoende heeft gewezen op het risico dat de inleg verloren kon gaan. 5.10. De rechtbank heeft reeds in diverse vonnissen, recent nog in haar vonnis van de meervoudige kamer van 24 januari 2007 (LJN AZ7231), geoordeeld dat deelnemers aan het SprintPlan uit de van Spaarbeleg afkomstige schriftelijke informatie zelfs bij oppervlakkige lezing niet kunnen en mogen afleiden dat het SprintPlan een spaarproduct was. Bij oplettende bestudering van de informatie hadden zij bovendien kunnen en moeten begrijpen dat het SprintPlan inhield dat zij maandelijks een bedrag aan rente zouden betalen over een bij Spaarbeleg afgesloten lening en dat Spaarbeleg vervolgens met deze lening voor rekening en risico van hen participaties zou kopen in het GarantieFonds. De rechtbank nam de tekst van de Algemene Voorwaarden hierbij als uitgangspunt. Echter, in navolging van het arrest van het Hof Amsterdam van 15 november 2007 (LJN BB7971) is de rechtbank thans van oordeel dat deze Algemene Voorwaarden geen deel uitmaken van de overeenkomst. 5.11. Uitgegaan dient te worden van de informatie die [eiseres] heeft ontvangen voorafgaand aan de totstandkoming ervan, te weten de twee brochures die als productie 1 en 2 bij dagvaarding zijn overgelegd door [eiseres]. (In afwijking van haar bij antwoord ingenomen standpunt, heeft Spaarbeleg ter comparitie verklaard dat de rechtbank er van uit kan gaan dat de door [eiseres] overgelegde brochures inderdaad de brochures zijn die door [eiseres] zijn ontvangen). Volgens Spaarbeleg beschikte [eiseres] daarnaast over de samenvatting van de algemene voorwaarden, nu die op de achterkant van het inschrijfformulier was afgedrukt. [eiseres] heeft dat (bij gebrek aan wetenschap) betwist. Of [eiseres] ook over deze informatie beschikte, kan echter in het midden blijven, nu de rechtbank van oordeel is dat [eiseres] reeds uit de brochures die zij (in ieder geval) voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst heeft gekregen, had kunnen en moeten begrijpen dat het SprintPlan inhield dat zij maandelijks een bedrag aan rente zouden betalen over een bij Spaarbeleg afgesloten lening en dat Spaarbeleg vervolgens met deze lening voor rekening en risico van hen participaties zou kopen in het GarantieFonds. In de brochure die als productie 2 bij dagvaarding is overgelegd, is vermeld dat Spaarbeleg direct een groot bedrag voorschiet en dat het maandbedrag een vergoeding (rente) is voor het bedrag dat Spaarbeleg voorschiet. Voorts wordt aangegeven dat het bedrag in het Aegon Garantiefonds wordt belegd en dat de deelnemer alleen risico loopt over de rentebetalingen. De looptijd is vijf jaar en nadien wordt de waarde van de belegging uitgekeerd, minus het door Spaarbeleg voorgeschoten bedrag. Tot slot is vermeld dat bij tussentijdse beëindiging de garantie op het voorgeschoten bedrag komt te vervallen. 5.12. Van [eiseres] mocht worden verwacht dat zij dit informatiemateriaal zou lezen. [eiseres] heeft bovendien ter comparitie bevestigd dat zij dat ook heeft gedaan. Indien [eiseres] door de uitlatingen van de tussenpersoon een verkeerde voorstelling van zaken over de inhoud van de overeenkomst had gekregen, dan had de inhoud van de brochures aanleiding moeten geven om nadere vragen te stellen alvorens de overeenkomsten te ondertekenen, hetgeen zij niet heeft gedaan. Als zij dan toch stelt te hebben gedwaald omtrent de inhoud van de overeenkomst, omdat zij dacht dat zij ging sparen, dan moet deze dwaling naar het oordeel van de rechtbank voor haar eigen rekening blijven. Het beroep op dwaling en de daarop gebaseerde vordering wordt dan ook afgewezen. Vernietiging wegens misbruik van omstandigheden 5.13. Voor misbruik van omstandigheden is onder andere vereist dat Spaarbeleg wist of moest begrijpen dat [eiseres] door de door haar gestelde onervarenheid tot het sluiten van de overeenkomst werd bewogen. Van een dergelijke kenbaarheid is de rechtbank evenwel niet gebleken. De overeenkomst is tot stand gekomen kennelijk zonder dat er enig inhoudelijk contact tussen partijen heeft plaatsgevonden. [eiseres] heeft volstaan met het inzenden van een inschrijfformulier en Spaarbeleg met het toezenden van het welkomstpakket. Nu niet gesteld kan worden dat alleen onervaren consumenten zullen worden bewogen tot het afsluiten van een SprintPlan op de wijze zoals in dit geval is geschied, kan niet worden geconcludeerd dat Spaarbeleg wist of moest begrijpen dat diens onervarenheid [eiseres] bewoog tot het inzenden van het inschrijfformulier en dat dit haar van het sluiten van de overeenkomst had behoren te weerhouden. Het beroep op misbruik van omstandigheden wordt dan ook afgewezen. Ontbinding wegens toerekenbare tekortkoming door schending van de zorgplicht 5.14. Deze rechtbank heeft in haar vonnis van 18 oktober 2006, LJN AZ0660, geoordeeld dat zij schending van de zorgplicht door Spaarbeleg niet langer zal kwalificeren als een toerekenbare tekortkoming, doch enkel als een onrechtmatige daad. De rechtbank heeft dit oordeel nadien in diverse andere vonnissen met betrekking tot het SprintPlan herhaald. De rechtbank ziet geen aanleiding om nu anders te oordelen. Ook deze vordering wordt daarom afgewezen. Onrechtmatig handelen wegens schending zorgplicht 5.15. [eiseres] heeft gesteld dat Spaarbeleg heeft gehandeld in strijd met haar zorgplicht door haar niet volledig te informeren over de aard en de omvang van de risico’s die zij met de overeenkomst aanging, meer in het bijzonder het risico dat zij na ommekomst van de overeenkomst haar volledige inleg kwijt zou zijn. Daarnaast stelt zij dat Spaarbeleg in strijd met haar zorgplicht heeft gehandeld door na te laten om te informeren naar haar inkomens- en vermogenspositie en naar haar beleggingservaring en beleggingsdoelstellingen. Mitsdien is Spaarbeleg op grond van onrechtmatige daad verplicht de door haar dientengevolge geleden schade te vergoeden, aldus [eiseres]. 5.16. [eiseres] heeft voorts gesteld dat Spaarbeleg op grond van artikel 6:76 dan wel op grond van artikel 6:171 BW aansprakelijk is voor de gedragingen en onjuiste mededelingen van De Spaarbelegger. Zoals hiervoor is overwogen, kunnen de mededelingen van [tussenpersoon] niet aan De Spaarbelegger worden toegerekend en is geen sprake van eigen onrechtmatig handelen van De Spaarbelegger. Reeds hierom gaat het betoog van [eiseres] dat niet op. De rechtbank begrijpt echter dat [eiseres], waar zij (in dit verband) spreekt over De Spaarbelegger, tevens doelt op [tussenpersoon]. Ten aanzien van hem en de vraag of Spaarbeleg aansprakelijk is voor zijn mededelingen en gedragingen, overweegt de rechtbank het volgende. 5.17. Spaarbeleg betwist dat zij aansprakelijk is voor de gedragingen van [tussenpersoon]. Op zichzelf is juist dat de gedragingen van [tussenpersoon] niet aan Spaarbeleg kunnen worden toegerekend, en dat [tussenpersoon] daarvoor daarom niet aansprakelijk is. Artikel 6:76 BW is alleen van toepassing als een schuldenaar (Spaarbeleg) bij de uitvoering van een verbintenis gebruik maakt van de hulp van andere personen ([tussenpersoon]). De verwijten van [eiseres] hebben echter betrekking op de handelwijze van [tussenpersoon] in de fase voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst. Schending van verplichtingen in de precontractuele fase levert, behoudens hier niet van toepassing zijnde uitzonderingen, geen schending van een verbintenis in vorenbedoelde zin op, maar een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW. Een opdrachtgever kan alleen voor een door een niet-ondergeschikte hulppersoon verrichte onrechtmatige daad jegens een derde aansprakelijk zijn, indien deze hulppersoon aan de bedrijfsuitoefening zelf van de opdrachtgever heeft deelgenomen (artikel 6:171 en Hoge Raad 21 december 2001, NJ 2002/75). Hieraan is niet voldaan. Daar staat tegenover dat Spaarbeleg zich niet kan verschuilen achter de tussenpersoon. Het handelen van [tussenpersoon] ten aanzien van de onderhavige overeenkomst neemt de eigen verantwoordelijkheid van Spaarbeleg in het kader van de op haar rustende zorgplicht (waarover hieronder meer) niet weg. Wel kan het zo zijn dat door het handelen van een tussenpersoon voldoende invulling wordt gegeven aan de zorgplicht die op Spaarbeleg rust. Niet is gebleken dat daarvan in dit geval sprake is geweest. 5.18. De rechtbank heeft reeds in diverse uitspraken (onder meer 22 december 2004, NJF 2005/60; 4 januari 2006, NJF 2006/152; 24 januari 2007, LJN AZ7231) geoordeeld dat op Spaarbeleg een bijzondere zorgplicht rust, waarvan de omvang wordt bepaald door de resultante van twee verplichtingen, te weten het verstrekken van informatie aan en het inwinnen van informatie bij de potentiële deelnemer, en tevens dat Spaarbeleg aan de op haar, in het kader van deze zorgplicht, rustende verplichtingen niet heeft voldaan. Zo heeft Spaarbeleg onvoldoende gewezen op het risico dat de opbrengst van het SprintPlan lager dan het totaal van de door deelnemer betaalde maandtermijnen, en zelfs nihil kon zijn. Spaarbeleg had, zeker nu zij ervoor heeft gekozen om het SprintPlan aan te bieden aan een breed, niet gesegmenteerd publiek, dienen te verifiëren of de deelnemer uit het door Spaarbeleg verstrekte informatiemateriaal het bestaan van dit risico had begrepen en of het SprintPlan wel beantwoordde aan de beleggingsdoelstelling van deze individuele deelnemer. De combinatie van elementen van een geldlening en elementen van een belegging, die in de SprintPlan-overeenkomst onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, maken dat de rechtbank in tegenstelling tot het Hof Amsterdam (15 november 2007, LJN BB7971) van oordeel blijft dat de zorgplicht zich niet slechts uitstrekt tot de inkomens- en vermogenspositie van een deelnemer, maar tevens tot diens beleggingsdoelstelling en -ervaring. 5.19. Ook in het onderhavige geval komt de rechtbank tot het oordeel dat Spaarbeleg haar zorgplicht jegens [eiseres] heeft geschonden. Zoals reeds in eerdere vonnissen is geoordeeld, diende de potentiële deelnemer de informatie uit de verschillende bescheiden te combineren en enkele denkstappen te maken om de risico’s geheel te kunnen doorgronden. Spaarbeleg heeft niet bij [eiseres] geverifieerd of zij al die denkstappen had gemaakt om het SprintPlan-product op haar merites te kunnen beoordelen en om te beoordelen of het SprintPlan wel beantwoordde aan de beleggingsdoelstelling van [eiseres]. Hetgeen Spaarbeleg hierover verder heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. causaal verband 5.20. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van Spaarbeleg dat het causaal verband tussen de schending van de zorgplicht en de door [eiseres] gestelde schade ontbreekt. [eiseres] heeft aangevoerd dat haar doel met het SprintPlan was het opbouwen van een oudedagsvoorziening en het creëren van een financiële reserve in verband met haar medische situatie. Zij heeft tevens verklaard dat zij nooit aan het SprintPlan begonnen zou zijn als haar duidelijk was geweest dat sprake was van beleggen met geleend geld. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] met deze verklaring voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij het SprintPlan niet zou hebben afgesloten als Spaarbeleg aan haar zorgplicht had voldaan. Het feit dat [eiseres] heeft verklaard dat zij met het vrijgekomen geld uit de verkoop van haar recreatiewoning wilde beleggen, maakt dit niet anders. Hetzelfde geldt voor het feit dat [eiseres] naast het SprintPlan ook een WereldPlan heeft afgesloten en dat zij heeft verklaard dat zij zich er van bewust was dat het WereldPlan een beleggingsproduct betrof en dat zij daarbij risico liep met haar inleg. Weliswaar blijkt hieruit dat [eiseres] de wil had om te beleggen en dat zij bereid was om tot op zekere hoogte risico’s te nemen, maar die feiten zijn onvoldoende om aan te nemen dat [eiseres] het SprintPlan ook zou hebben gesloten als zij volledig op de hoogte was geweest van de werking daarvan en de daaraan verbonden risico’s. Bij het WereldPlan is immers geen sprake van een lening, maar wordt belegd met eigen geld van de deelnemer. De werking en risico’s van dat product zijn derhalve niet gelijk aan die van het SprintPlan. Het feit dat [eiseres] belegt en bereid is om bepaalde risico’s te lopen, wil nog niet zeggen dat zij ook bereid is om te beleggen met geleend geld. In het geval van [eiseres] lag het ook niet voor de hand om te beleggen met geleend geld, aangezien zij door de verkoop van haar recreatiewoning geld ter beschikking had en aangezien zij dat geld wilde beleggen. Het feit dat er bij het SprintPlan geen risico op een restschuld bestaat, doet hieraan niet af. Dat is immers niet het enige risico dat is verbonden aan beleggen met geleend geld. Ook de verschuldigde rente moet worden terugverdiend, waardoor (veel) hogere koersstijgingen nodig zijn om geen verlies te lijden dan het geval is bij beleggen met eigen geld. Nu [eiseres] voldoende eigen geld ter beschikking had, dat zij bovendien wilde beleggen en derhalve niet voor iets anders bestemd had, valt niet in te zien waarom zij bereid zou zijn de extra risico’s te nemen die zijn verbonden aan beleggen met geleend geld. schade 5.21. De stelling van Spaarbeleg dat het verlies van de maandelijks verrichte betalingen (zijnde de rente over de lening) niet als schade kan worden aangemerkt, is door de rechtbank in voorgaande vonnissen (waaronder 24 januari 2007, LJN AZ7231) steeds verworpen. De rechtbank gaat ook nu aan die stelling voorbij. In de arresten van het Hof Amsterdam van 1 maart 2007 (LJN AZ9722), 16 augustus 2007 (LJN BB1855) en 15 november 2007 (LJN BB7971) alsmede in het recente arrest van het Hof Arnhem van 1 april 2008 (LJN BC9484), ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding anders te oordelen dan zij tot nu toe heeft gedaan. Zoals hiervoor is overwogen, is voldoende aannemelijk dat de overeenkomst niet tot stand zou zijn gekomen indien de verplichtingen uit hoofde van de zorgplicht zouden zijn nagekomen. Voorop staat dat de overeenkomst wordt gekenmerkt door het gegeven dat de deelnemer een belegging aangaat die met geleend geld wordt gefinancierd. De lening wordt uitsluitend aangegaan met het oog op die financiering; het staat de deelnemer niet vrij om het geleende geld zelf, of aan een ander doel te besteden. De lening staat dus niet op zich zelf maar maakt een onlosmakelijk onderdeel uit van het door Spaarbeleg aangeboden product. Indien de overeenkomst niet tot stand zou zijn gekomen, zou de deelnemer dus ook het onderdeel daarvan dat uit de rentedragende lening bestaat niet zijn aangegaan. De zorgplicht ziet mede op het waarschuwen voor de mogelijkheid dat de over de lening te betalen rente met de opbrengst van de belegging niet zal worden terugverdiend en dus verloren zal gaan, althans op het verifiëren of de deelnemer het product zodanig heeft doorgrond dat hij zich bewust was van die mogelijkheid. Dat uit de over het product verstrekte informatie wel kan worden afgeleid dat (ook) sprake is van geleend geld, maakt nog niet dat de deelnemer het risico van het verloren gaan van de rente zonder meer had kunnen of behoren te begrijpen. Hieruit volgt dat de rechtbank blijft bij haar oordeel dat de rente in beginsel als schade tengevolge van het aan Spaarbeleg verweten onrechtmatig handelen voor vergoeding in aanmerking dient te komen. Bevestiging van dit oordeel vindt de rechtbank in de uitspraak van de Commissie van Beroep DSI van 27 januari 2005 (gewezen door prof. mr. A.S. Hartkamp, mr. J.B. Fleers, mr. S.P.G. van Hooijdonk, mr. F.H.J. Mijnssen, mr. G.St. Panjer, mr. A. Rutten-Roos en A. Vastenhouw) en in het arrest van het Hof Amsterdam van 24 mei 2007 (LJN BA5684). 5.22. Voor wat betreft de hoogte van de schade overweegt de rechtbank het volgende. [eiseres] vordert een bedrag van EUR 16.363,64 en stelt dat dit het bedrag is dat zij in totaal aan Spaarbeleg heeft betaald. Tussen partijen staat vast dat [eiseres] 60 maandelijkse termijnen van EUR 272,00 (fl. 600,00) aan Spaarbeleg heeft voldaan. Het totaal hiervan is derhalve EUR 16.336,09. Niet gesteld of gebleken is dat [eiseres] daarnaast andere bedragen aan Spaarbeleg heeft voldaan. De rechtbank stelt derhalve vast dat de schade van [eiseres] EUR 16.336,09 bedraagt. Hetgeen daarboven is gevorderd, komt reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking. eigen schuld 5.23. In voorgaande vonnissen betreffende het SprintPlan heeft de rechtbank een beroep van Spaarbeleg op eigen schuld bij de deelnemer al verscheidene keren gehonoreerd (onder meer 18 oktober 2006, LJN AZ0660; 29 november 2006, LJN AZ3654). De rechtbank heeft bij deze beslissingen steeds van belang geacht dat de deelnemer er bij oplettende bestudering van het informatiemateriaal niet zonder meer ervan uit had mogen gaan dat het SprintPlan als een spaarproduct kon worden gezien en dat hij/zij, bij twijfel, zich nader had dienen te informeren. Voorgaande geldt eveneens voor de informatie die [eiseres] thans ter beschikking had voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst, te weten (in elk geval) de twee brochures over het SprintPlan die als productie 1 en 2 aan de dagvaarding zijn gehecht. 5.24. De eigen schuld die de deelnemer heeft aan het ontstaan van zijn of haar schade door geen nader onderzoek naar het product SprintPlan in te stellen alvorens de overeenkomst te sluiten wordt door de rechtbank afgezet tegen de zorgplicht die op Spaarbeleg rustte. Bij die beoordeling wordt vooropgesteld dat een financiële instelling als Spaarbeleg zich behoort te realiseren dat producten als de onderhavige - die breed in de markt zijn gezet om ook de onervaren beleggers te bewegen tot het beleggen in uiterst koersgevoelige producten - beleggers aantrekt die zich van de risico’s van beleggen onvoldoende bewust zijn en/of het zich, gezien hun vermogens- en /of inkomenspositie in relatie tot hun uitgavenpatroon, niet kunnen veroorloven in dergelijke risicovolle producten te beleggen en dat Spaarbeleg hiermee bij het sluiten van de overeenkomst rekening dient te houden. 5.25. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat als uitgangspunt geldt dat de schade die een deelnemer als gevolg van een schending van de zorgplicht heeft geleden, voor een groter deel voor rekening dient te komen van Spaarbeleg dan voor rekening van de deelnemer. Concreet betekent dit dat in beginsel 60% van de schade voor rekening van Spaarbeleg blijft. Bij het vaststellen van dit uitgangspunt heeft de rechtbank - samenvattend - rekening gehouden met het feit dat het SprintPlan, anders dan de meeste andere aandelenlease-producten, een voorziening behelst ter voorkoming van een restschuld, en daarom een lager risico kent, maar ook dat de informatie over de inhoud van het SprintPlan en de daaraan verbonden risico’s (door de versnipperde wijze van aanbieden hiervan) moeilijker te doorgronden is dan bij de meeste andere aandelenlease-producten het geval is. 5.26. Voor de vaststelling van de mate van eigen schuld zijn daarnaast de specifieke omstandigheden van het geval van belang, zoals: - de omvang van de risico’s die de deelnemer heeft genomen; - de leeftijd van de deelnemer bij het sluiten van de overeenkomst; - de vermogens- en inkomenspositie van de deelnemer; - de opleiding en/of (beleggings)ervaring van de deelnemer; - de informatie die de deelnemer in het concrete geval over het SprintPlan heeft ontvangen; - de rol van een eventuele tussenpersoon. Deze omstandigheden zullen door de rechtbank, in onderlinge samenhang bezien en voor zover door partijen belicht, in ieder concreet geval worden gewogen. 5.27. Ten aanzien van [eiseres] zijn de volgende omstandigheden van belang. Ten tijde van het afsluiten van het SprintPlan was [eiseres] 65 jaar oud. Zij was en is gehuwd. Na de MULO heeft [eiseres] een boekhoudopleiding gevolgd. Zij heeft tot 1988 gewerkt als zelfstandig boekhoudster. In 2000 bestond het inkomen van [eiseres] enkel uit AOW, in totaal fl. 5.001,00, omdat zij geen pensioen heeft opgebouwd. Haar echtgenoot ontvangt zowel AOW als pensioen. Zijn inkomen was in 2000 fl. 57.939,00. [eiseres] en haar echtgenoot hebben een koopappartement, waar zij in 2000 ook al woonden. In 2001 bedroegen de maandelijkse hypotheek- en servicekosten in totaal fl. 849,42. Daarnaast hadden zij de gebruikelijke andere vaste lasten, zoals verzekeringen, gas- en elektra, water en onroerend goedbelasting. [eiseres] en haar echtgenoot hadden ten tijde van het afsluiten van het SprintPlan geen schulden of leningen. Zij beschikten wel over een bedrag van (ongeveer) fl. 64.000,00 aan spaargeld. Dit bedrag resteerde, nadat de inleg voor het WereldPlan was voldaan, uit de verkoop van de recreatiewoning van [eiseres]. [eiseres] heeft voorafgaand aan het afsluiten van het SprintPlan twee brochures over het SprintPlan ontvangen, die door haar in het geding zijn gebracht. 5.28. Hoewel [eiseres] niet bijzonder hoog opgeleid is, moet zij gezien haar leeftijd en werkervaring worden geacht de nodige levenservaring te hebben opgedaan. Van haar mocht om die reden worden verwacht dat zij, ook al had zij geen beleggingservaring bij zorgvuldige lezing van de door haar ontvangen brochures, eerder dan gemiddeld kanttekeningen zou plaatsen bij haar indruk dat het hier handelde om een spaarproduct dat een zeker rendement zou opleveren. Daar komt bij dat [eiseres] de opbrengst van haar recreatiewoning bewust wilde beleggen en dus (tot op zekere hoogte; zie hetgeen hiervoor onder 5.19 is overwogen) bereid was om risico’s te nemen. Ter comparitie heeft zij zelf verklaard dat zij, als mensen in haar omgeving haar vroegen wat zij met de opbrengst wilde doen, antwoordde ‘beleggen natuurlijk’. Zij heeft verklaard het idee om een deel van het te besteden geld in een (vermeend) spaarproduct te steken, pas na advies van [tussenpersoon] in haar opkwam. Gezien haar gunstige financiële situatie kon [eiseres] zich het nemen van risico’s ook veroorloven. In deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om, in afwijking van het uitgangspunt, 60% van de schade voor rekening van [eiseres] te laten. Dat betekent dat Spaarbeleg zal worden veroordeeld om 40% van de schade, derhalve EUR 6.534,40 (40% van EUR 16.336,09) aan [eiseres] te voldoen. 5.29. Anders dan Spaarbeleg stelt, is voor de toewijsbaarheid van wettelijke rente geen ingebrekestelling vereist, nu sprake is van onrechtmatig handelen. De door [eiseres] gevorderde wettelijke rente komt derhalve eveneens voor toewijzing in aanmerking over steeds 40% van de maandelijks door [eiseres] uit hoofde van de overeenkomst aan Spaarbeleg betaalde bedragen, telkens vanaf de dag van deze maandelijkse betaling tot de dag van volledige betaling. 5.30. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal - mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport Voor-werk II - worden afgewezen. [eiseres] heeft immers niet gesteld dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [eiseres] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten. 5.31. Ter comparitie heeft Spaarbeleg te kennen gegeven zich te verzetten tegen het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van het vonnis, omdat sprake is van een mogelijk restitutierisico. Spaarbeleg heeft noch haar belang, noch het bestaan van een restitutierisico met feiten onderbouwd. Het bestaan van een restitutierisico is in het onderhavig geval ook niet zonder meer aannemelijk. Om die redenen zal ervan worden uitgegaan dat het belang van [eiseres] bij het op dit moment uitvoering geven aan het vonnis zwaarder weegt dan het belang van Spaarbeleg bij behoud van de bestaande toestand totdat op het rechtsmiddel is beslist. Het vonnis zal derhalve (voor zover rechtens mogelijk) uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. 5.32. Spaarbeleg zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op: - explootkosten EUR 84,31 - vast recht 251,00 - getuigenkosten 0,00 - deskundigen 0,00 - overige kosten 0,00 - salaris procureur 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00) Totaal EUR 1.239,31 6. De beslissing De rechtbank Ten aanzien van De Spaarbelegger 6.1. wijst de vorderingen af, 6.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van De Spaarbelegger tot op heden begroot op EUR 577,50, 6.3. verklaart de beslissing onder 6.2 uitvoerbaar bij voorraad, Ten aanzien van Spaarbeleg 6.4. verklaart voor recht dat Spaarbeleg onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] door haar zorgplicht niet althans onvoldoende na te komen, 6.5. veroordeelt Spaarbeleg om aan [eiseres] te betalen een bedrag van EUR 6.534,40 (zesduizendvijfhonderdvierendertig euro en veertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over 40% van de maandelijks door [eiseres] uit hoofde van de overeenkomst aan Spaarbeleg betaalde bedragen, telkens vanaf de dag van deze maandelijkse betaling tot de dag van volledige betaling, 6.6. veroordeelt Spaarbeleg in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op EUR 1.239,31, 6.7. verklaart de onder 6.5. en 6.6. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad, 6.8. wijst het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is gewezen door mr. C.A.M. van Straalen-Coumou en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2008. w.g. de griffier w.g. de rechter