Jurisprudentie
BD8740
Datum uitspraak2008-07-30
Datum gepubliceerd2008-07-30
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers219823/ HA ZA 06-2319 + 231242/ HA ZA 07-1023
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-07-30
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers219823/ HA ZA 06-2319 + 231242/ HA ZA 07-1023
Statusgepubliceerd
Indicatie
Wanprestatie, onrechtmatige daad. Schade: boete opgelegd door arbeidsinspectie wegens te werk stellen vreemdelingen zonder vergunning. Sprake van eigen schuld.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 30 juli 2008
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 219823 / HA ZA 06-2319 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KOOLWIJK LOGISTICS B.V.,
gevestigd te Bergambacht,
eiseres,
procureur mr. J.M. van Noort,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
L.K.R. WAREHOUSING B.V.,
gevestigd te Maarssen,
gedaagde,
procureur mr. A.A.T. Werner,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PARTNERS FOR JOBS UITZENDBUREAU B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
procureur mr. F.J.A. Bus,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer 231242 / HA ZA 07-1023 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
L.K.R. WAREHOUSING B.V.,
gevestigd te Maarssen,
eiseres,
procureur mr. A.A.T. Werner,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PARTNERS FOR JOBS UITZENDBUREAU B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
procureur mr. F.J.A. Bus.
Partijen zullen hierna Koolwijk, LKR en P4J genoemd worden.
1. De procedure in de hoofdzaak
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 mei 2007
- het proces-verbaal van comparitie van 13 juli 2007
- het proces-verbaal van voortzetting van comparitie van 3 december 2007.
1.2. Partijen hebben vervolgens tevergeefs getracht een schikking te bereiken.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De procedure in de vrijwaringszaak
2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 mei 2007
- het proces-verbaal van comparitie van 3 december 2007.
2.2. Partijen hebben vervolgens tevergeefs getracht een schikking te bereiken.
2.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
3. De feiten
3.1. Koolwijk houdt zich bezig met goederenvervoer over de weg. LKR houdt zich bezig met de op- en overslag en de im- en export van goederen en het uitoefenen van een expeditiebedrijf ten behoeve van haar klanten. Ter zake het lossen van over de weg vervoerde containers heeft Koolwijk een overeenkomst gesloten met LKR. Op grond van deze overeenkomst diende LKR de containers te lossen op het terrein van Koolwijk te Moerdijk.
3.2. Ook maakte Koolwijk gebruik van de diensten van P4J, zijnde een uitzendbureau, onder meer voor werkzaamheden op een terrein van Koolwijk te Gouda.
3.3. LKR heeft op enig moment voor de loswerkzaamheden te Moerdijk gebruik gemaakt van de diensten van P4J. Zij verrichte de loswerkzaamheden voor Koolwijk toen dus met door P4J ter beschikking gesteld personeel.
3.4. Op 7 juni 2005 hebben de Arbeidsinspectie en het UWV een bezoek aan het bedrijf van Koolwijk te Moerdijk gebracht, waarbij 23 door P4J ter beschikking gestelde arbeidskrachten zijn meegenomen, omdat het vreemdelingen betroffen zonder tewerkstellingsvergunning.
3.5. Aan Koolwijk zijn daarom na dit bezoek boetes en/of naheffingen van de Arbeidsinspectie en de Belastingdienst in het vooruitzicht gesteld. Koolwijk heeft vervolgens beslag onder zichzelf doen leggen op een openstaande vordering van P4J ter hoogte van EUR 46.573,03 en op een openstaande vordering van LKR ter hoogte van
EUR 83.909,28.
3.6. Bij vonnissen in kort geding van 3 november 2005 en 14 november 2005 van de rechtbank te ’s-Gravenhage heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van P4J en LKR tot opheffing van de onder Koolwijk zelf gelegde beslagen afgewezen en de vorderingen tot veroordeling van Koolwijk tot betaling van een bedrag van EUR 46.573,03 respectievelijk EUR 83.909,28, toegewezen.
3.7. Bij beschikking van 29 november 2006 heeft de Arbeidsinspectie aan Koolwijk een boete opgelegd ter hoogte van EUR 184.000,-- wegens overtreding van artikel 2, eerste lid van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).
3.8. Aan LKR en P4J zijn vanwege dezelfde kwestie door de Arbeidsinspectie eveneens boetes opgelegd ter hoogte van elk EUR 184.000,-- wegens overtreding van artikel 2, eerste lid van de Wav.
3.9. Alle drie partijen hebben een bezwaarschrift ingediend tegen de beschikking waarbij aan hen de boete is opgelegd.
3.10. Bij beslissing op bezwaar van 10 oktober 2007 is het bezwaar van Koolwijk tegen de beschikking van 29 november 2006 ongegrond verklaard en is de boete gehandhaafd.
3.11. Koolwijk heeft tegen de beslissing op bezwaar beroep ingesteld.
4. Het geschil
in de hoofdzaak
4.1. Koolwijk vordert kort gezegd, na wijziging van eis, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, LKR en P4J hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan Koolwijk van het bedrag van EUR 184.000,--, te vermeerderen met rente, de kosten van de procedure en een voorschot van EUR 16.000,-- ter zake van de kosten die Koolwijk in de procedure tegen de Arbeidsinspectie heeft moeten maken.
4.2. LKR en P4J voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de vrijwaringszaak
4.3. LKR vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, P4J te veroordelen om aan LKR te betalen datgene waartoe LKR jegens Koolwijk in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, met veroordeling van P4J in de kosten.
4.4. P4J voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling
in de hoofdzaak
5.1. Koolwijk heeft haar vordering jegens LKR gebaseerd op de overeenkomst tussen Koolwijk en LKR tot het lossen van containers en gesteld dat LKR toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit deze overeenkomst, nu zij voor de werkzaamheden arbeidskrachten heeft ingeschakeld die niet over de juiste papieren beschikten. De vordering jegens P4J heeft Koolwijk gebaseerd op onrechtmatig handelen, aangezien P4J de belangen van Koolwijk niet in acht heeft genomen door personeel uit te lenen zonder de juiste papieren. Door de tekortkoming en/of het onrechtmatig handelen van gedaagden heeft Koolwijk schade geleden ter hoogte van de opgelegde boete.
5.2. LKR heeft zich tegen de vordering verweerd onder meer door te stellen dat ter zake van de in juni 2005 verrichte werkzaamheden te Moerdijk geen contractuele relatie meer bestond tussen Koolwijk en LKR. Volgens LKR bestond aanvankelijk een overeenkomst, maar besteedde Koolwijk op enig moment de werkzaamheden direct uit aan P4J. Volgens LKR was zij ten tijde van de geconstateerde overtreding niet meer betrokken bij het ter beschikking stellen van arbeidskrachten, maar fungeerde zij slechts nog als administratieve tussenschakel. LKR heeft voorts gesteld dat, indien geoordeeld zou worden dat wel sprake was van een overeenkomst tussen Koolwijk en LKR, een eventuele tekortkoming niet aan LKR kan worden toegerekend, gelet op de zeer ondergeschikte positie van LKR in de tewerkstelling van de werknemers. Ten slotte heeft LKR aangevoerd dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van Koolwijk, omdat Koolwijk heeft nagelaten te controleren of tewerkstellingsvergunningen waren afgegeven voor de werknemers die zij werkzaamheden heeft laten verrichten.
5.3. P4J heeft zich tegen de vordering verweerd door te stellen dat zij aan al haar verplichtingen heeft voldaan. Zij heeft gesteld dat zij ten aanzien van de door haar aan te leveren arbeidskrachten over alle vereiste bescheiden beschikte. Zij heeft de betreffende tewerkstellingsvergunningen aan Koolwijk verstrekt. Volgens P4J betrof(fen) (een deel van) de door de Arbeidsinspectie meegenomen arbeidskrachten zogenaamde look-a-likes; personen die zich hebben uitgegeven voor de werknemers van wie P4J over de juiste bescheiden beschikte. P4J heeft aangevoerd dat Koolwijk als werkgever had moeten controleren of de op haar terrein verschenen arbeidskrachten wel over identiteitspapieren en tewerkstellingsvergunningen beschikten. Volgens P4J is sprake van eigen schuld aan de zijde van Koolwijk.
5.4. Koolwijk heeft de stelling van LKR dat tussen hen geen overeenkomst meer bestond ten tijde van de overtreding, gemotiveerd betwist. Volgens Koolwijk had zij slechts een contractuele relatie met LKR en heeft zij enkel uit praktische overwegingen vóór aanvang van de werkzaamheden rechtstreeks contact gehad met P4J. P4J heeft zich op haar beurt op het standpunt gesteld dat zij met betrekking tot de onderhavige kwestie rechtstreeks met Koolwijk heeft gecontracteerd en niet met LKR.
5.5. Naar het oordeel van de rechtbank moet enige contractuele relatie tussen Koolwijk en LKR worden aangenomen. LKR heeft immers zelf gesteld dat zij een commissie doorberekende aan Koolwijk ter zake verrichte werkzaamheden. Niet vast staat echter dat ten tijde van de overtreding een overeenkomst bestond tussen Koolwijk en LKR op grond waarvan LKR de verplichting had om arbeidskrachten ter beschikking te stellen met de juiste papieren.
5.6. Wat er echter ook zij van de rechtsverhoudingen tussen partijen, naar het oordeel van de rechtbank kunnen de vorderingen niet worden toegewezen. Ook indien zou komen vast te staan met wie Koolwijk heeft gecontracteerd en indien geoordeeld zou worden dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming dan wel toerekenbaar onrechtmatig handelen, dienen de vorderingen te worden afgewezen vanwege het navolgende.
5.7. Gezien de beschikking en de beslissing op bezwaar van de Arbeidsinspectie is de boete aan Koolwijk opgelegd omdat zij artikel 2, eerste lid van de Wav heeft overtreden, welk artikel bepaalt dat het een werkgever verboden is een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning. De Arbeidsinspectie heeft daartoe overwogen dat naast de formele werkgever ook de feitelijke werkgever als werkgever in de zin van de Wav is aan te merken. Zij heeft overwogen dat diegene die een vreemdeling feitelijk arbeid laat verrichten vergunningplichtig werkgever is en daarom te allen tijde verantwoordelijk voor en aanspreekbaar op het al dan niet aanwezig zijn van de benodigde tewerkstellingsvergunning. In het kader van de hoogte van de boete heeft de Arbeidsinspectie voorts de verwijtbaarheid in haar besluitvorming betrokken. Zij heeft overwogen dat bij het volledig ontbreken van de verwijtbaarheid een boete niet wordt opgelegd en voorts dat een boete kan worden gematigd indien de werkgever zich in voldoende mate heeft ingespannen om een met artikel 2, eerste lid van de Wav strijdige gedraging te voorkomen. De Arbeidsinspectie heeft echter geoordeeld dat de overtreding Koolwijk kan worden verweten. Volgens de Arbeidsinspectie had Koolwijk zich ervan moeten vergewissen dat de verschenen arbeidskrachten over een tewerkstellingsvergunning beschikten, hetgeen zij niet heeft gedaan. Volgens de Arbeidsinspectie was het de eigen verantwoordelijkheid van Koolwijk om na te gaan of de voorschriften van de Wav werden nageleefd. De Arbeidsinspectie heeft voorts overwogen dat Koolwijk weliswaar heeft gesteld dat zij conform artikel 15 van de Wav wel de identiteitspapieren heeft gecontroleerd, maar dat deze stelling haar niet kan baten omdat haar geen boete is opgelegd op grond van artikel 15 van de Wav maar op grond van artikel 2 van de Wav en dat zij daarom had moeten controleren of de verschenen arbeidskrachten wel over tewerkstellingsvergunningen beschikten.
5.8. Koolwijk heeft gesteld dat zij wel aan haar verplichtingen heeft voldaan. Zij heeft gesteld dat zij de identiteitspapieren heeft gecontroleerd, en dat zij geen eigen verplichting heeft om tewerkstellingsvergunningen te controleren. Deze enkele stelling acht de rechtbank, zeker in het licht van de inhoud van de beschikking en de beslissing op bezwaar van de Arbeidsinspectie, onvoldoende onderbouwd. Voor zover Koolwijk heeft willen verwijzen naar stellingen die wellicht zijn weergegeven in de overgelegde stukken, overweegt de rechtbank dat zij aan een deel van de grote hoeveelheid stukken voorbij heeft moeten gaan nu daarbij een onderbouwing dan wel duidelijke verwijzing ontbreekt. De stelling van Koolwijk dat zij het niet eens is met de inhoud van de beslissing van de Arbeidsinspectie en dat zij tegen de beslissing in beroep is gegaan, kan hooguit leiden tot de conclusie dat de beslissing in de toekomst nog teruggedraaid kan worden. In dat geval is geen sprake meer van schade. De schade die thans wordt gevorderd is enkel het gevolg van de beslissing van de Arbeidsinspectie.
5.9. De rechtbank gaat gelet op de overwegingen in 5.8. uit van de juistheid van de inhoud van de beslissing van de Arbeidsinspectie. De boete is dus aan Koolwijk opgelegd - naast de aan LKR en P4J opgelegde boetes - omdat Koolwijk niet aan haar verplichtingen heeft voldaan. Zij had de gestelde schade, bestaande uit de aan haar opgelegde boete, kunnen voorkomen door aan haar verantwoordelijkheden te voldoen. Op haar rustte een eigen verplichting om te controleren of de verschenen arbeidskrachten over de juiste papieren beschikten. Het antwoord op de vraag of LKR en P4J aan hun verplichtingen hebben voldaan, kan dus in het midden worden gelaten. Aan hen zijn eveneens boetes opgelegd. De boete die thans als schade wordt gevorderd is enkel aan Koolwijk opgelegd omdat zij niet aan haar verplichtingen heeft voldaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat de gestelde schade een gevolg is van een omstandigheid die aan Koolwijk kan worden toegerekend. Er is dus sprake van eigen schuld. Uit hetgeen hiertoe is overwogen, volgt naar het oordeel van de rechtbank tevens dat de vergoedingsplicht van gedaagden, indien deze al zou moeten worden aangenomen, uit het oogpunt van billijkheid overeenkomstig artikel 6:101 BW geheel dient te vervallen.
5.10. De vorderingen zijn derhalve niet toewijsbaar.
5.11. P4J heeft nog gemotiveerd betoogd dat Koolwijk met het onder zichzelf gelegde beslag misbruik maakt van het beslagrecht en zij heeft daarom in haar antwoord geconcludeerd tot opheffing ervan. De rechtbank overweegt echter dat het beslag geen onderwerp van geschil is in deze procedure. Koolwijk heeft immers slechts veroordeling gevorderd van het bedrag van EUR 184.000,--, en een eis in reconventie (tot opheffing van het beslag) is niet ingesteld.
5.12. Koolwijk zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskostenveroordeling jegens LKR zal niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, nu dit niet door LKR is gevorderd. Aangezien LKR voldoende belang had bij het instellen van de vordering in vrijwaring, dient Koolwijk ook te worden veroordeeld in de kosten van het vrijwaringsincident en de kosten waarin LKR in de zaak in vrijwaring zal worden veroordeeld.
5.13. De kosten aan de zijde van LKR in de hoofdzaak worden begroot op:
- explootkosten EUR 0
- vast recht (na correctie) 4.400,--
- salaris procureur 5.000,-- (2,5 punten (2 x zitting) × tarief EUR 2.000,--)
Totaal EUR 9.400,--.
5.14. De kosten aan de zijde van P4J worden begroot op:
- explootkosten EUR 0
- vast recht (na correctie) 4.400,--
- salaris procureur 4.000,-- (2,0 punten (1 x zitting) × tarief EUR 2.000,--)
Totaal EUR 8.400,--.
5.15. De door P4J gevorderde voorwaardelijke veroordeling in de nakosten wordt afgewezen. Dergelijke kosten dienen na afloop van de procedure te worden begroot volgens de bijzondere procedure die is voorgeschreven in artikel 237 lid 4 Rv.
in de vrijwaringszaak
5.16. Nu de vorderingen in de hoofdzaak niet toewijsbaar zijn gebleken, moet de vordering in de zaak in vrijwaring worden afgewezen.
5.17. LKR zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
5.18. De kosten aan de zijde van P4J worden begroot op:
- explootkosten EUR 0
- vast recht 0
- salaris procureur 2.000,-- (1 punt × tarief EUR 2.000,--)
Totaal EUR 2.000,--.
5.19. Ook in de vrijwaringszaak heeft P4J een voorwaardelijke veroordeling in de nakosten gevorderd. Deze vordering dient te worden afgewezen waarbij de rechtbank verwijst naar overweging 5.15.
5.20. De kosten aan de zijde van LKR worden begroot op:
- dagvaarding EUR 70,85
- vast recht 0
- salaris procureur 2.000,-- (1 punt × tarief EUR 2.000,--)
Totaal EUR 2.070,85.
6. De beslissing
De rechtbank
in de hoofdzaak
6.1. wijst de vorderingen af,
6.2. veroordeelt Koolwijk in de proceskosten, aan de zijde van LKR tot op heden begroot op EUR 9.400,--,
6.3. veroordeelt Koolwijk in de proceskosten, aan de zijde van P4J tot op heden begroot op EUR 8.400,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.4. veroordeelt Koolwijk in de voor rekening van LKR komende kosten van de zaak in vrijwaring ten bedrage van EUR 2.070,85 voor LKR en EUR 2.000,-- voor P4J,
6.5. verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling in 6.3. uitvoerbaar bij voorraad,
6.6. wijst het meer of anders gevorderde af,
in de zaak in vrijwaring
6.7. wijst de vorderingen af,
6.8. veroordeelt LKR in de proceskosten, aan de zijde van P4J tot op heden begroot op EUR 2.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.9. verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling in 6.8. uitvoerbaar bij voorraad,
6.10. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Praamstra en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2008.
w.g. griffier w.g. rechter