Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8738

Datum uitspraak2008-07-17
Datum gepubliceerd2008-07-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 08/289
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering verlening vergunning voor de exploitatie van een raamprostitutiebedrijf. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hem van de eerdere intrekking van de vergunning, toen hij beheerder was, geen verwijt treft. De APV schept naar het oordeel van de rechtbank een medeverantwoordelijkheid voor zowel de exploitant als de beheerder om de bedrijfsvoering zodanig in te richten dat het toezicht op de gang van zaken in de seksinrichting structureel gegarandeerd is, onder andere door de voortdurende aanwezigheid van de exploitant of de beheerder indien de seksinrichting voor bezoekers geopend is, teneinde (bijvoorbeeld) illegale tewerkstelling te voorkomen.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector bestuursrecht registratienummer: AWB 08/289 uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van inzake [naam], eiser, wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. P. Wessing, tegen de burgemeester van de gemeente Nijmegen, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 4 december 2007. 2. Procesverloop Bij besluit van 1 mei 2007 heeft verweerder geweigerd eiser een vergunning te verlenen ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting aan [adres] te Nijmegen. Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd. Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 3 juli 2008. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Wessing. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Ö. Dalar-Ummaz, werkzaam bij de gemeente Nijmegen. 3. Overwegingen Ingevolge artikel 3.1.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Nijmegen (APV) wordt in hoofdstuk 3 (‘Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.’), voor zover hier van belang, verstaan onder: h. exploitant: de natuurlijke persoon die een seksinrichting exploiteert; i. beheerder: de natuurlijke persoon die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een seksinrichting. Ingevolge artikel 3.2.1, eerste lid, van de APV is het voor zover hier van belang verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan. In artikel 3.2.2 van de APV (‘Gedragseisen exploitant en beheerder’) is in het vijfde lid, voor zover hier van belang, bepaald dat de exploitant of de beheerder binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder is geweest van een inrichting waarvan de vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1 is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft. Ingevolge artikel 3.2.5, eerste lid, van de APV is het verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is. In het tweede lid is voor zover hier van belang bepaald dat de exploitant en de beheerder verplicht zijn er voortdurend op toe te zien dat in de seksinrichting: a. geen strafbare feiten plaatsvinden; b. geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde. In artikel 3.3.2, eerste lid, van de APV is voor zover hier van belang bepaald dat de vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, wordt geweigerd indien: a. de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3.2.2 gestelde eisen; c. er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam (zullen) zijn in strijd met artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht, of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde. Uit de gedingstukken blijkt dat voorafgaand aan de aanvraag van eiser tot verlening van de vergunning laatstelijk bij besluit van 3 februari 2006 aan [x] (wederom) vergunning is verleend om de seksinrichting aan [adres] te Nijmegen te exploiteren. Als beheerders op de vergunning zijn (wederom) toegelaten eiser en [y]. Verweerder heeft evenwel de aanvraag om ook [z] als beheerder op de vergunning toe te laten, afgewezen. Bij besluit van 28 april 2006 heeft verweerder de vergunning van 3 februari 2006 ingetrokken. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat sinds april 2005 bij controles door toezichthouders van de regiopolitie Gelderland-Zuid is gebleken dat meerdere keren artikel 3.2.5 van de APV is overtreden: op 8 april 2005, 13 augustus 2005, 27 maart 2006 en 5 april 2006 is geconstateerd dat [z] voornoemd het beheer in de seksinrichting uitoefende, en op 27 oktober 2005 is geconstateerd dat de seksinrichting was geopend zonder dat de exploitant of een beheerder aanwezig was. Volgens de rapportages van de controles is daarbij tevens geconstateerd dat illegaal in Nederland verblijvende vrouwen als prostituee in de inrichting werkzaam waren en dat ook een asielzoekster in de inrichting niet-toegestane werkzaamheden als prostituee verrichtte. Aan het bestreden besluit ligt het standpunt van verweerder ten grondslag dat de vergunning terecht is geweigerd: 1. Daaraan ligt ten eerste het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder a in verbinding met artikel 3.2.2, vijfde lid, van de APV ten grondslag: eiser is beheerder geweest van een seksinrichting waarvan de vergunning is ingetrokken, omdat het beheer niet dan wel op slechte wijze werd uitgeoefend en (als gevolg daarvan) prostituees illegaal in de inrichting werkten. De stelling van eiser dat hem van de geconstateerde feiten geen verwijt kan worden gemaakt omdat hij ten tijde van de controles niet als beheerder optrad en van die feiten ook niet op de hoogte was, kan naar het oordeel van verweerder geen doel treffen. Volgens verweerder was eiser, evenals de exploitant, gelet op het bepaalde in artikel 3.2.5 van de APV medeverantwoordelijk voor het uitoefenen van toezicht op de inrichting en heeft hij die verantwoordelijkheid niet op zich genomen. 2. Aan de weigering van de vergunning ligt ten tweede het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de APV ten grondslag: gelet op de geconstateerde feiten en de wijze van exploitatie en het beheer van de inrichting valt niet uit te sluiten dat ook in de toekomst personen in strijd met artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde in de inrichting werkzaam zullen zijn. Eiser kan zich hiermee niet verenigen en heeft daartoe samengevat naar voren gebracht dat de seksinrichting 24 uur per dag voor het publiek geopend was, maar dat hij voor maximaal 8 uur per dag als beheerder was aangesteld en als zodanig in de inrichting aanwezig was. Alleen gedurende deze 8 uur per dag had hij de onmiddellijke feitelijke leiding in de inrichting en kon hij op zijn verantwoordelijkheden als beheerder worden aangesproken. Gedurende de periode van 20 jaar dat hij als beheerder in de seksinrichting werkzaam is geweest, is hij nooit bij een geconstateerd strafbaar feit betrokken geweest. Hij kende de door de politie bij de controles geconstateerde feiten niet, was bij die feiten niet betrokken en had deze ook niet kunnen verhinderen. Niet aangetoond is dat hij tekort is geschoten in zijn taakvervulling. Verder stelt eiser dat de taken van een exploitant en een beheerder, mede gelet op de definities in artikel 3.1.1 van de APV, niet met elkaar gelijk zijn te stellen. De exploitant is immers verantwoordelijk voor het reilen en zeilen in de inrichting, ook als hij niet aanwezig is. De beheerder is daarentegen nimmer verantwoordelijk als hij niet feitelijk aanwezig is. Tenslotte stelt eiser zich op het standpunt dat alleen een persoonlijk tekortschieten kan leiden tot het oordeel dat sprake is van verwijtbaarheid. Ten aanzien van de hiervoor onder 1. genoemde grondslag voor de weigering van de vergunning overweegt de rechtbank het volgende. Gelet op het bepaalde in artikel 3.2.2 van de APV is het aan eiser om aannemelijk te maken dat hem geen verwijt treft van de intrekking van de vergunning bij besluit van 28 april 2006. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarin niet geslaagd. Gelet op artikel 3.2.5 van de APV zijn zowel de exploitant als de beheerder verplicht er voortdurend op toe te zien dat in de seksinrichting geen strafbare feiten plaatsvinden en dat geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde. Deze bepaling schept naar het oordeel van de rechtbank een medeverantwoordelijkheid voor zowel de exploitant als de beheerder om de bedrijfsvoering zodanig in te richten dat het toezicht op de gang van zaken in de seksinrichting structureel gegarandeerd is, onder andere door de voortdurende aanwezigheid van de exploitant of de beheerder indien de seksinrichting voor bezoekers geopend is. Het bepaalde in artikel 3.1.1 van de APV doet aan die medeverantwoordelijkheid niet af, reeds omdat in die bepaling slechts definities van de begrippen exploitant en beheerder worden gegeven. Van een inrichting van de bedrijfsvoering als hiervoor bedoeld is de rechtbank op geen enkele wijze gebleken. De mededeling van gemachtigde van eiser ter zitting dat eiser voornamelijk in Arnhem werkte en af toe naar de seksinrichting in Nijmegen kwam, bijvoorbeeld als er iemand ziek was, bevestigt juist het beeld dat eiser zich onvoldoende bemoeide met de bedrijfsvoering van de seksinrichting. Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder op grond van artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder a in verbinding met artikel 3.2.2, vijfde lid, van de APV terecht heeft geweigerd de vergunning te verlenen. Ten aanzien van hiervoor onder 2. genoemde grondslag voor de weigering van de vergunning overweegt de rechtbank het volgende. De door eiser aangevoerde gronden kunnen niet leiden tot het oordeel dat het standpunt van verweerder dat er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zullen zijn in strijd met artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht, of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde, onjuist is. De vraag of eiser ter zake enig verwijt treft, is in dat verband immers niet van belang. Verweerder heeft dan ook eveneens terecht op grond van artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de APV de vergunning geweigerd. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiser tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard. De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing. 4. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. L. van Gijn, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Woestenburg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2008. De griffier, De rechter, Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Verzonden op: 17 juli 2008