Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8698

Datum uitspraak2008-07-16
Datum gepubliceerd2008-07-28
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers164070
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verklaring voor recht dat notarissen zijn tekortgeschoten in de nakoming van hun verplichtingen uit de overeenkomst met eiseressen. Vordering tot schadevergoeding afgewezen.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK ARNHEM Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 164070 / HA ZA 07-1969 Vonnis van 16 juli 2008 in de zaak van 1. [eiseres], wonende te [woonplaats], 2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiseres], gevestigd te [woonplaats], eiseressen, procureur mr. J.M. Bosnak, advocaat mr. M.T. Legger te Utrecht, tegen 1. de maatschap [gedaagde], gevestigd te [woonplaats], 2. [gedaagde], wonende te [woonplaats], 3. [gedaagde], wonende te [woonplaats], 4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde] NOTARIS B.V., gevestigd te [woonplaats], gedaagden, procureur mr. H. van Ravenhorst, advocaat mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk te Den Haag. Partijen zullen hierna [eiseres], Beheer B.V., de maatschap, [ ][ged[gedaagde sub 2], mr. [gedaagde sub 3] en Notaris B.V. genoemd worden. Eisers zullen tezamen ook worden aangeduid als [eiseressen] en gedaagden als de Notarissen. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - het tussenvonnis van 26 maart 2008 - het proces-verbaal van comparitie van 4 juni 2008. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. [ ][ged[gedaagde sub 2] is notaris. Mr. [gedaagde sub 3], destijds kandidaat-notaris, was zijn waarnemer. [ ][ged[gedaagde sub 2] is in dienstbetrekking werkzaam bij Notaris B.V. Per 1 januari 2006 is de maatschap aangegaan tussen Notaris B.V. en mr. [gedaagde sub 3]. 2.2. Op 27 december 2002 is er tussen [eiseressen] en mevrouw [betrokkene] (verder: [betrokkene]) een koopovereenkomst (de koopovereenkomst) tot stand gekomen betreffende “het kantoor, appartement en erf en verder aanbehoren plaatselijk bekend [adres] [woonplaats]” (verder: het pand). De koopprijs bedroeg € 625.000 VON “inclusief 19% BTW”. 2.3. In artikel 2 van de koopovereenkomst staat dat alle kosten van de overdracht, waar¬onder begrepen de overdrachtsbelasting, voor rekening van [betrokkene] zijn. 2.4. De koopovereenkomst is tot stand gekomen zonder medewerking of bemoeienis van de Notarissen. [eiseressen] heeft Notaris B.V. opgedragen om op basis van de koop¬over¬een¬komst de levering te verzorgen, welke opdracht door Notaris B.V. is aanvaard. [betrokkene] en [eiseressen] hebben [ ][ged[gedaagde sub 2] medegedeeld dat het een voor de heffing van omzet¬belas¬ting belaste levering betrof. Volgens de informatie van [betrokkene] en [eiseressen] leverde [betrokkene] het pand als onderneemster. [ ][ged[gedaagde sub 2] heeft op basis van door [betrokkene], haar makelaar en [eiseressen] aangedragen informatie de leveringsakte opgesteld. Deze is bij brief van 28 januari 2003 in concept aan partijen toegezonden. De leveringsakte is daarna op 28 januari 2003 gepasseerd door [ ][ged[gedaagde sub 2] 2.5. In artikel 1 van de leveringsakte staat dat alle kosten van overdracht voor rekening van [betrokkene] zijn en dat wegens de overdracht van het verkochte geen overdrachts¬be¬las¬ting verschuldigd is. Op basis van deze akte heeft de Belastingdienst geen overdrachtsbelasting geheven op de koopsom. Beheer B.V. heeft de volgens de koopovereenkomst in de koopsom begrepen omzetbelasting in februari of maart 2003 als voorbelasting verrekend. Zij heeft daardoor een grotere teruggave omzetbelasting ontvangen. 2.6. In de leveringsakte was geen voetverklaring opgenomen met een beroep op de vrijstelling van artikel 15 lid 1 sub a van de Wet op Belastingen van Rechtsverkeer (WBvR). Bij brief van 17 juli 2003 heeft de inspecteur van de belastingdienst [ ][ged[gedaagde sub 2] op dit ontbreken van de voetverklaring geattendeerd en daarbij aangekondigd dat hij de verkrijging om die reden als belaste verkrijging als bedoeld in artikel 2 lid 1 WBvR aanmerkte. Hij heeft [ ][ged[gedaagde sub 2] in de gelegenheid gesteld om, ter voorkoming van een naheffingsaanslag binnen een maand na dagtekening “te reageren onder opgaaf van de voor de toepassing van de vrijstelling van belang zijnde gegevens”. 2.7. Op 15 augustus 2003 heeft mr. [gedaagde sub 3] als waarnemer van [ ][ged[gedaagde sub 2] de inspecteur schriftelijk meegedeeld dat per abuis geen voetverklaring in de akte is opgenomen. Zij heeft verzocht alsnog een beroep op vrijstelling van overdrachtsbelasting op grond van het bepaalde in artikel 15 lid 1 sub a WBvR in behandeling te nemen. Op 4 september 2003 heeft de inspecteur het kantoor van Notaris B.V. gebeld met het verzoek of mr. [gedaagde sub 3] hem zou willen terugbellen. Dat is niet gebeurd. Daarop heeft de inspecteur bij brief van 15 september 2003 mr. [gedaagde sub 3] vragen voorgelegd in verband met de gevraagde vrijstelling, met het verzoek vóór 25 september 2003 te antwoorden. Bij brief van 4 november 2003 heeft mr. [gedaagde sub 3] gereageerd. 2.8. Nadat in januari 2004 nog telefonisch contact had plaatsgevonden tussen de inspec¬teur en zowel de accountant van [eiseressen] als een medewerkster van Notaris B.V. heeft de inspecteur bij brief van 29 januari 2004 aan Notaris B.V. medegedeeld dat voldoende cou¬lance was betracht en dat niet is voldaan aan de termijn voor beroep op vrijstelling als bedoeld in artikel 15 lid 1 WBvR en artikel 3 Uitvoeringsbesluit belastingen van Rechtsverkeer en dat op grond daarvan de vrijstelling niet is geaccepteerd. Daarbij is meegedeeld dat [eiseressen] daarom een naheffingsaanslag wordt opgelegd. In de brief heeft de inspecteur subsidiair medegedeeld dat uit de aan de Belastingdienst ter be¬schik¬king staande gegevens wordt geconcludeerd dat [betrokkene] als particulier heeft gehandeld en dat de verkoop door haar van het pand van rechtswege, conform artikel 1 juncto artikel 7 WOB, geen belaste levering is. De inspecteur komt tot de conclusie dat een levering als bedoeld in artikel 11 lid 1 sub a onder 1e Wet op de omzetbelasting 1968 (WOB) niet aan de orde is en dat de vrijstelling op grond van artikel 15 lid 1 sub a WBvR daarom niet van toepassing is, zodat “ook op subsidiaire gronden een naheffingsaanslag zal worden opgelegd”. 2.9. Aan [eiseressen] wordt een verzuimboete opgelegd van 10% van de ver¬schul¬digde belasting. [eiseres sub 1] wordt een totale naheffing opgelegd van € 22.110,00 en Beheer een totale naheffing van € 19.140,00. In het slot van de brief van 29 januari 2004 staat voorts: De omzetbelasting is op basis van de afrekening van de notaris, blijkens een verklaring van de heer [betrokkene 2] door [ ] Beheer B.V. als voorbelasting in aftrek gebracht. Op de betreffende afrekening van de notaris staat de omzetbelasting niet afzonderlijk vermeld en waarbij ik mede verwijs naar de motivering in het hoofdstuk “Subsidiair”. De in aftrek gebrachte omzetbelasting dient te worden nageheven. In casu waarschijnlijk € 290.000 x 19/119 = € 46.302 Het competente kantoor Gorinchem van de Belastingdienst Rivierenland zal hierover worden bericht. 2.10. Bij brief van 12 februari 2004 heeft mr. [gedaagde sub 3] bezwaar aangetekend tegen de naheffingsaanslagen. Daarop is bij brief van 21 juli 2004 door de inspecteur geantwoord. De inspecteur handhaaft daarin kort gezegd zijn standpunt dat niet binnen de gestelde termijnen de gevraagde informatie is verschaft. De inspecteur verzoekt meer informatie om te onderzoeken of dit wellicht een “onwillig verzuim” was, als gevolg waarvan dit niet aan [ ][ged[gedaagde sub 2] kan worden verweten. Hij schrijft voorts onder het kopje subsidiair, voor het geval hij de argu¬menten omtrent het onwillig verzuim kan aanvaarden en toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de zaken, dat er nog immer geen duidelijkheid omtrent de vrijstellingen is. Hij verzoekt daarom om een nadere toelichting. 2.11. [gedaagde sub 3] heeft op 5 augustus 2004 op de brief van de inspecteur gereageerd. Zij stelt gemotiveerd dat er sprake was van een “onwillig verzuim”. Verder geeft zij een nadere toelichting op het verzoek om vrijstelling. 2.12. De inspecteur heeft op 11 november 2004 aan mr. [gedaagde sub 3] gemotiveerd geschreven dat van een onwillig verzuim in casu “absoluut” geen sprake is. Hij schrijft voorts: Het standpunt ten aanzien van de omzetbelasting is als volgt. Mevrouw de Wit heeft het pand als particulier overgedragen aan van Seumeren. Derhalve was er ter zake van deze levering geen omzet¬belasting verschuldigd. [eiseressen] heeft derhalve deze BTW ten onrechte als voor¬be¬las¬ting verrekend (dit ook nog eens gezien het feit dat er geen factuur [opgemaakt is; de rechtbank] die aan de eisen van de Wet OB voldoet). Het gevolg hiervan is dat ook artikel 15 lid 1 letter a van de WBR niet van toepassing is. Ik ben dan ook voornemens uw bezwaarschrift af te wijzen en de naheffingsaanslagen te handhaven. 2.13. Bij beslissing van 1 december 2004 heeft de inspecteur, onder verwijzing naar de brief van 11 november 2004 de aanslag overdrachtsbelasting gehandhaafd. Hiertegen is noch door [eiseressen] noch door de Notarissen beroep ingesteld. 2.14. Er is (nog) geen naheffing omzetbelasting opgelegd. [eiseressen] heeft geïnformeerd bij de belastingdienst en vernomen dat er “op dit moment waarschijnlijk geen open dossier ten aanzien van de aangekondigde aanslagen omzetbelasting” bestaat. 2.15. [eiseres sub 1] heeft bij de Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notarissen te Arnhem (verder: de Kamer van Toezicht) een klacht ingediend tegen [ ][ged[gedaagde sub 2]. De Kamer van Toezicht heeft in haar beslissing van 27 oktober 2006 - kort weergegeven - overwogen dat: a) [ ][ged[gedaagde sub 2] zich niet heeft gedragen zoals van een behoorlijk notaris mocht worden verwacht, nu hij heeft nagelaten in de door hem gepasseerde leveringsakte een beroep op vrijstelling overdrachtsbelasting in een voetverklaring op te nemen en ook na herhaaldelijke verzoeken van de inspecteur geen behoorlijk onderbouwd verzoek op die vrijstelling heeft gedaan; b) [ ][ged[gedaagde sub 2] in de gegeven omstandigheden niet zonder meer had mogen afgaan op de aan hem verstrekte informatie om tot de conclusie te komen dat [betrokkene] een omzet¬be¬las¬ting¬plichtige ondernemer was en dat [eiseres] een beroep zou kunnen doen op de vrijstelling van overdrachtbelasting; [ ][ged[gedaagde sub 2] had nader onderzoek moeten doen teneinde [eiseres] deugdelijk te kunnen informeren over de moge¬lijk¬heid van de door haar beoogde vrijstelling van overdrachtsbelasting. Door dit na te laten heeft de notaris niet gehandeld als een behoorlijk notaris betaamt. c) [ ][ged[gedaagde sub 2] treft het verwijt dat hij [eiseres] pas maanden na het starten van de correspondentie tussen de inspecteur en de medewerkers van Notaris B.V. geïnformeerd heeft. De Kamer van Toezicht heeft de klacht van [eiseres] gegrond verklaard en [ ][ged[gedaagde sub 2] de maatregel van berisping opgelegd. 3. Het geschil 3.1. [eiseressen] vordert samengevat: 1. verklaring voor recht dat de Notarissen tekortgeschoten zijn in de nakoming van hun verplichtingen voortvloeiende uit de overeenkomst (van opdracht) tussen hen en [eiseressen]; 2. hoofdelijke veroordeling van de Notarissen tot betaling van € 87.552,00, vermeerderd met rente en kosten. 3.2. [eiseressen] stelt dat de Notarissen grove beroepsfouten hebben gemaakt en tekort¬geschoten zijn in de nakoming van hun verplichtingen uit de overeenkomst van opdracht met [eiseressen]. [eiseressen] stelt dat zij daardoor schade heeft geleden, bestaande uit de naheffingsaanslag overdrachtsbelasting (€ 41.250,00) en de aangekondigde naheffing omzetbelasting (€ 46.302,00). Deze naheffingen zouden, aldus [eiseressen], niet zijn opgelegd als de Notarissen hun opdracht correct zouden zijn nagekomen. Zij dienen deze schade derhalve aan [eiseressen] te vergoeden. 3.3. De Notarissen voeren verweer. Zij betwisten allereerst dat de maatschap, mr. [gedaagde sub 3] en [ ][ged[gedaagde sub 2] toerekenbaar tekort zijn geschoten in een contractuele ver¬plich¬ting en dat zij aansprakelijk gesteld kunnen worden voor de gestelde schade, omdat enkel Notaris B.V. als opdrachtgever van [eiseressen] is opgetreden. De Notarissen betwisten voorts een deel van de gemaakte verwijten. Verder betwisten de Notarissen het causale ver¬band tussen de gestelde tekortkomingen en de schade. Zij betwisten de (hoogte van) de gestelde schade: de nageheven overdrachtsbelasting levert voor [eiseressen] geen schade op, nu deze op grond van artikel 2 van de koopovereenkomst voor rekening van [betrokkene] komt. De naheffing omzetbelasting is enkel aangekondigd en nooit opgelegd. De termijn van vijf jaar waarin dit nog kan gebeuren loopt eind 2008 af. Ten slotte wordt betwist dat de opgelegde heffingen zijn betaald. 4. De beoordeling de gevorderde verklaring voor recht 4.1. Niet in geding is dat Notaris B.V. als opdrachtgever van [eiseressen] moet worden aangemerkt. In artikel 16 van de Wet op het Notarisambt (WNA) is bepaald dat het verrichten van wettelijke werkzaamheden en werkzaamheden die de notaris in samenhang daarmee pleegt te verrichten berust op een overeenkomst tussen de notaris en zijn cliënt als bedoeld in titel vijf van boek 6 BW. Gelet hierop zijn er ook overeenkomsten tot stand gekomen tussen [eiseressen] en [ ][ged[gedaagde sub 2] en (gelet op artikel 29 lid 9 [tot 1 augustus 2004 29 lid 8] WNA) tussen [eiseressen] en mr. [gedaagde sub 3], als waarnemer van [ ][ged[gedaagde sub 2], aangezien zij de wettelijke en de daarmee samenhangende werkzaamheden hebben verricht. 4.2. [eiseressen] heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit kan volgen dat er ook tussen haar en de maatschap een overeenkomst tot stand is gekomen. Notaris B.V. en mr. [gedaagde sub 3] zijn de maatschap pas in 2006 aangegaan, ver nadat de overeen¬kom¬sten tussen [eiseressen] en Notaris B.V., [ ][ged[gedaagde sub 2] en mr. [gedaagde sub 3] tot stand waren gekomen en nadat de in deze zaak relevante werkzaamheden waren afgerond. Het gegeven dat Notaris B.V. en mr [gedaagde sub 3] vennoten zijn van de later opgerichte maatschap bete¬kent niet dat er ook een overeenkomst be¬staat tussen de maatschap en [eiseressen]. Nu niet gebleken is dat er tussen de maatschap en [eiseressen] een overeenkomst bestaat waaruit verplichtin¬gen zouden kunnen ontstaan waarin zij tekort zou kunnen schieten, is de gevorderde verklaring voor recht ten aanzien van de maatschap niet toewijsbaar. 4.3. Ten aanzien van Notaris B.V., [ ][gedaagde sub 2] en mr. [gedaagde sub 3] is de gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar. De Notarissen hebben de in r.ov. 2.15. weergegeven sub a) en c) weergegeven fouten, zoals deze door de Kamer van Toezicht in haar beslissing zijn vastgesteld, erkend. Notaris B.V., [ ][ged[gedaagde sub 2] en mr. [gedaagde sub 3] hebben zich jegens van [eiseressen] verplicht de opgedragen werkzaamheden te volbrengen met de zorg¬vul¬dig¬heid van een redelijk bekwaam en redelijk handelende notaris (zie artikel 17 WNA). Het nala¬ten om in de door [ ][ged[gedaagde sub 2] gepasseerde leveringsakte een beroep op vrijstelling in een voetverkla¬ring op te nemen en het ook na herhaaldelijke verzoeken van de inspecteur geen behoorlijk onderbouwd verzoek op die vrijstelling doen, levert naar het oordeel van de recht¬bank een schending van die verplichting en daarmee een toerekenbare tekortkoming op. Hetzelfde geldt voor het feit dat [eiseressen] pas maanden na het starten van de correspon¬dentie tussen de inspecteur en de medewerkers van Notaris B.V. daarover is geïnformeerd. Uit de vastgestelde feiten volgt dat de verweten fouten - op het niet opnemen van de voet¬ver¬kla¬ring na - niet alleen aan [ ][ged[gedaagde sub 2] maar ook aan mr. [gedaagde sub 3] zijn toe te rekenen. Na het passeren van de akte is immers het grootste deel van de werkzaamheden waar de verwijten op zien feitelijk verricht door mr. [gedaagde sub 3]. 4.4. [eiseressen] verwijt de Notarissen voorts dat zij verzuimd hebben (tijdig) in beroep te gaan tegen de beslissing van de inspecteur van 1 december 2004 zonder dit (tijdig) aan [eiseressen] mede te delen. De Notarissen erkennen dat zij niet in beroep zijn gegaan tegen de be¬slissing van de inspecteur maar betwisten dat zij daarmee zijn tekortgeschoten in hun ver¬plich¬tingen. De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van [eiseressen] had gelegen te onderbouwen waarom de Notarissen jegens haar gehouden waren beroep in te stellen tegen de beslissing van de inspecteur, temeer nu zij de stelling van de Notarissen niet hebben betwist dat zij zelf ook geen beroep hebben ingesteld. Die onderbouwing is echter niet gegeven. De stelling van [eiseressen] dat de Notarissen door geen beroep in te stellen jegens haar is tekort¬geschoten wordt daarom als onvoldoende gemotiveerd verworpen. 4.5. Ten aanzien van de door de Kamer van Toezicht genoemde fout zoals in r.ov. 2.15. weergegeven sub b) betwisten de Notarissen dat hen in dat opzicht een terecht verwijt wordt gemaakt. De rechtbank overweegt dat de enkele omstandigheid dat de Kamer van Toezicht de desbetreffende gedragingen als een schending van [ ][ged[gedaagde sub 2] van de voor een notaris vereiste zorgvuldigheid aanmerkt, niet met zich brengt dat in de onderhavige proce¬dure vast staat dat [ ][ged[gedaagde sub 2], althans Notaris B.V., in dat opzicht in zijn/haar ver¬plich¬tingen jegens [eiseressen] is tekortgeschoten. De rechtbank overweegt dat [eiseressen] welis¬waar verwijst naar de beslissing van de Kamer van Toezicht, maar kennelijk haar constatering niet deelt dat [ ][ged[gedaagde sub 2] op basis van de informatie van [eiseressen] en [betrokkene] te snel tot de conclusie is gekomen dat [betrokkene] een omzet¬be¬las¬ting¬plichtige ondernemer was. [eiseressen] houdt immers in de onder¬havige procedure nog steeds, zonder voorbehoud, de stelling vol dat [betrokkene] een omzet¬be¬las¬ting¬plichtige ondernemer is en dat de levering van het pand een omzetbelastingplichtige levering was. Ook overigens heeft zij niet, althans niet onder¬¬¬bouwd gesteld dat de Notarissen in hun verplichtingen zijn tekortgeschoten door des¬tijds de voornoemde ver¬on¬der¬stelling van [betrokkene] en [eiseressen] zonder nader onderzoek over te nemen. Dat gedaagden ook in dit opzicht zijn tekortgeschoten is daarom niet komen vast te staan. 4.6. De toewijsbare verklaring voor recht dat Notaris B.V. en [ ][ged[gedaagde sub 2] tekortgeschoten zijn in hun verplichtingen ziet derhalve niet op het in r.ov. 2.15. sub b) weergegeven verwijt, maar enkel op de verzuimen dat: a) is nagelaten in de leveringsakte een beroep op vrijstelling overdrachtsbelasting in een voetverklaring op te nemen b) na herhaaldelijke verzoeken van de inspecteur geen behoorlijk onderbouwd verzoek op die vrijstelling is gedaan c) [eiseres] pas maanden na het starten van de correspondentie tussen de inspecteur en de medewerkers van Notaris B.V. daarover is geïnformeerd. De laatste twee verwijten betreffen ook mr. [gedaagde sub 3]. de vordering tot betaling van € 87.552,00 4.7. [eiseressen] stelt dat het aan de voornoemde verzuimen te wijten is dat de naheffingen overdrachtsbelasting ten bedrage van € 22.110,00 (mevrouw van Seumeren) en € 19.140,00 (Beheer) zijn opgelegd. 4.8. Nog daargelaten dat de Notarissen het causale verband tussen de hen verweten gedragingen en de naheffingen betwisten, heeft [eiseressen] de stelling van de Notarissen niet gemotiveerd betwist dat de overdrachtsbelasting op grond van artikel 2 van de koop¬over¬een¬komst voor rekening van [betrokkene] komt en dat zij de naheffingsaanslagen daarom op [betrokkene] kan verhalen. Gesteld noch gebleken is voorts dat [betrokkene] niet zou willen betalen of geen ver¬haal biedt. De stelling dat [betrokkene] “op dit moment niet te traceren” is, wordt, nu zij in het ge¬heel niet is onderbouwd, gepasseerd. [eiseressen] erkent bovendien dat zij niet heeft geprobeerd de belasting aanslagen op [betrokkene] te verhalen. Gelet op het vorenstaande slaagt het verweer van de Notarissen dat [eiseressen] geen schade heeft geleden. De vor¬dering zal daarom voor zover die ziet op de naheffingen overdrachtsbelasting worden afgewezen 4.9. [eiseressen] vordert voorts een schadevergoeding voor de aangekondigde nahef¬fing omzetbelasting van € 46.302,00. Deze vordering wordt ook afgewezen. De naheffing is immers niet opgelegd. De mededeling in de brief van 29 januari 2004 van de inspecteur dat hij van mening is dat een dergelijke naheffing zou moeten worden opgelegd en dat hij dit aan het “competente kantoor” Gorinchem van de Belastingdienst Rivierenland zal berichten doet daar niet aan af. Dit kantoor is immers niet tot het opleggen van een naheffing overgegaan. Uit de verklaring van [eiseressen] ter comparitie volgt dat er op dit moment geen aanleiding be¬staat te veronderstellen dat dit alsnog zal gebeuren. Voor zover de naheffing alsnog zal worden op¬ge¬legd zal dit kennelijk bij een afzonderlijke beslissing door het voornoemde “competente kan¬toor” moeten gebeuren. [eiseressen] heeft niet voldoende gemotiveerd onderbouwd in hoe¬verre de verzuimen van de Notarissen op die beslissing van invloed kunnen zijn en in hoe¬verre er causaal verband bestaat tussen die verzuimen en de eventueel te nemen beslissing door kantoor Gorinchem van de Belastingdienst Rivierenland. Ten overvloede overweegt de recht¬bank dat het voor de hand lijkt te liggen dat [eiseressen] in dat geval nog in de gele¬gen¬heid zal zijn om zelf haar recht op de als voorbelasting verrekende bedragen te onderbouwen. 4.10. Het vorenstaande brengt met zich dat de gevorderde schadevergoeding zal worden afgewezen. Dit betekent dat er ook geen plaats is voor vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, nog daargelaten dat [eiseressen] niet (voldoende onderbouwd) heeft gesteld dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op ver¬richtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkings¬voorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. 4.11. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze. De vorde¬rin¬gen tegen de maatschap worden weliswaar in zijn geheel afgewezen, maar haar wordt toch geen proceskostenvergoeding toegekend. De verdediging van de maatschap is immers met die van Notaris B.V., [ ][ged[gedaagde sub 2] en mr. [gedaagde sub 3] verweven. Ten behoeve van de maatschap zijn geen afzonderlijke proceshandelingen verricht. 5. De beslissing De rechtbank 5.1. verklaart voor recht dat Notaris B.V., [ ][ged[gedaagde sub 2] en mr. [gedaagde sub 3] zijn tekortgeschoten in de nakoming van hun verplichtingen voortvloeiende uit de overeenkomst tussen hen en [eiseressen], 5.2. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, 5.3. wijst het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2008.