Jurisprudentie
BD8657
Datum uitspraak2008-07-17
Datum gepubliceerd2008-07-25
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-002892-07
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-07-25
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-002892-07
Statusgepubliceerd
Indicatie
art. 8 WVW 1994: Resultaat van vitieuze bloedproef kan wel bijdragen aan het bewijs van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Uitspraak
Parketnummer: 20-002892-07
Uitspraak : 17 juli 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Roermond van 27 juli 2007 in de strafzaak met parketnummer 04-860722-06 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1951],
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is blijkens de schriftuur hoger beroep ex artikel 410 Wetboek van Strafvordering, d.d. 1 augustus 2007, opgemaakt door mr. G.L.M. van den Eshof, officier van justitie in het arrondissement Roermond, alsmede blijkens mededeling van de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep, uitdrukkelijk beperkt tot de vrijspraak door de eerste rechter van hetgeen aan de verdachte onder 1. is ten laste gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Ter terechtzitting in hoger beroep is op vordering van de advocaat-generaal de tenlastelegging gewijzigd door toevoeging van een subsidiair verwijt.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de verdachte:
- zal vrijspreken van het primair ten laste gelegde;
- ter zake van het subsidiair ten laste gelegde zal veroordelen tot een geldboete ter hoogte van EUR 250,00 subsidiair 5 dagen hechtenis, alsmede tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
primair
zij op of omstreeks 10 maart 2006 te Blerick, in elk geval in de gemeente Venlo, als bestuurster van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,47 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
subsidiair
zij op of omstreeks 10 maart 2006 te Blerick, in elk geval te Venlo, als bestuurster van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl zij verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan zij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat zij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Met de advocaat-generaal en de verdediging acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
In het bijzonder acht het hof niet bewezen dat sprake is geweest een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994.
Dienaangaande blijkt uit de inhoud van het procesdossier het volgende.
Op 10 maart 2006 omstreeks 16.20 uur kregen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] kennis van een verkeersongeval op de A73 te Blerick in de gemeente Venlo.
Ter controle op de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswetgeving gegeven voorschriften werd een onderzoek ingesteld, waaruit bleek dat de verdachte als bestuurster van een personenauto van het merk Alfa Romeo, voorzien van een Duits kenteken, bij dat ongeval betrokken was geraakt. Bij dit ongeval was tevens betrokken de bestuurder van een personenauto met een Nederlands kenteken.
Omstreeks 16.25 uur hadden de verbalisanten het eerste directe contact met verdachte. Omdat de verdachte bekneld zat in haar auto, werd zij door de brandweer uit haar voertuig bevrijd en door personeel van de ambulancedienst overgebracht naar het Vie Curie ziekenhuis in Venlo.
Uit de tegenover de politie ter plaatse afgelegde getuigenverklaring van [getuige] bleek dat deze had waargenomen dat de verdachte, kort voor de aanrijding, over de N273 (Napoleonsweg) had gereden en wel slingerend van links naar rechts over de voor haar bestemde rijstrook. Tevens heeft de getuige verklaard dat verdachte op de kruising met de Burgemeester Gommansstraat te Blerick bijna een aanrijding had veroorzaakt met een andere personenauto.
Nadat genoemde verbalisanten het onderzoek op de plaats van de aanrijding hadden afgehandeld, uit welk onderzoek bleek dat het ongeval door de verdachte was veroorzaakt, zijn zij naar de afdeling Eerste Hulp van het Vie Curie ziekenhuis in Venlo gegaan, waar zij de verdachte aantroffen en omstreeks 19.30 uur voor het eerst hebben verhoord. Zij vernamen dat de verdachte ter observatie in genoemd ziekenhuis zou worden opgenomen. De verdachte maakte in het ziekenhuis op de verbalisanten een verwarde indruk.
Tegenover de verbalisanten verklaarde zij de avond tevoren alcohol te hebben gedronken.
Uit het vorenstaande leidt het hof af dat de verdenking jegens verdachte, dat zij in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 had gehandeld, eerst is ontstaan bij haar verhoor in het ziekenhuis te omstreeks 19.30 uur.
Gezien het feit dat verdachte was opgenomen in het ziekenhuis, werd van haar geen voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht gevorderd.
Door [verbalisant 2] is aan de verdachte in het ziekenhuis toestemming gevraagd te geven tot het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid sub b van de Wegenverkeerswet 1994, welke toestemming door de verdachte werd verleend.
Op 10 maart 2006, om 19.50 uur, heeft een arts in aanwezigheid van [verbalisant 2] de verdachte door middel van een venapunctie bloed afgenomen.
Na onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut bleek het bloed van verdachte 1,47 milligram alcohol per milliliter bloed te bevatten.
Uit deze gang van zaken blijkt dat een periode van omstreeks 20 minuten is verstreken tussen het tijdstip waarop de evenbedoelde verdenking is gerezen en het moment van bloedafname.
Ingevolge artikel 15, tweede lid, van het Besluit alcoholonderzoeken dient aan de verdachte aan wie de vordering medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht niet is gedaan, indien bloedafname heeft plaatsgevonden binnen een uur na het eerste directe contact dat een opsporingsambtenaar met hem heeft gehad, leidend tot de verdenking van een gedraging in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, op zijn verzoek zo spoedig mogelijk na verloop van dat uur een tweede bloedmonster afgenomen.
Het derde lid van dat artikel bepaalt dat in een dergelijk geval de opsporingsambtenaar de verdachte mededeelt, dat deze laatste een tweede bloedafname kan verzoeken en dat deze mededeling in het proces-verbaal wordt opgenomen.
Aangezien uit het proces-verbaal van politie van een dergelijke mededeling aan de verdachte niet blijkt, moet het ervoor worden gehouden dat die ook niet is gedaan.
Dat verzuim brengt met zich dat te dezen niet van een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994 gesproken kan worden, zodat de verdachte van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 10 maart 2006 te Blerick als bestuurster van een voertuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl zij verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan zij wist, dat het gebruik daarvan de rijvaardigheid kon verminderen, dat zij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen worden in het geval van beroep in cassatie vermeld in de aanvulling als bedoeld in artikel 365a van het Wetboek van Strafvordering, welke aanvulling in dat geval aan het arrest wordt gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Namens de verdachte is ten verweer betoogd dat zij ook moet worden vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde.
Daartoe is aangevoerd, dat het resultaat van de bloedproef niet tot bewijs mag worden gebezigd en dat het resterende bewijsmateriaal niet toereikend is om tot een bewezenverklaring te komen.
Het hof volgt de verdediging niet en zal de gegispte bloedproef wèl tot bewijs bezigen.
Het overweegt daaromtrent alsvolgt.
Het achterwege blijven van de in artikel 15, derde lid, van het Besluit alcoholonderzoeken bedoelde mededeling staat -gelijk hierboven onder “Vrijspraak” is overwogen- aan bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde overtreding van artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 in de weg.
Het brengt evenwel niet mee, dat het onderzoeksresultaat niet mag bijdragen aan het bewijs van de subsidiair tenlastegelegde overtreding van het eerste lid van dat artikel. De met evengenoemde mededeling samenhangende mogelijkheid dat een latere bloedafname tot een voor de verdachte gunstiger resultaat zou leiden is namelijk te dezen niet van belang.
Dienaangaande stelt het hof voorop dat door de verdediging is gesteld noch bij het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk is geworden dat de afname en het onderzoek van verdachtes bloed op zich niet lege artis hebben plaatsgehad.
Dat onderzoek heeft als resultaat gehad, dat ten tijde van de bloedafname het alcoholgehalte van verdachtes bloed 1.47 milligram alcohol per milliliter bloed bedroeg.
Gelijk hierboven overwogen blijkt uit het strafdossier dat de verdachte op 10 maart 2006 te omstreeks 16.20 uur bij een verkeersongeval is betrokken geraakt en dat die dag te omstreeks 19.50 uur van haar bloed is afgenomen.
Tussen het tenlastegelegde besturen van een voertuig en de bloedafname is alzo een periode van omstreeks drieëneenhalf uur verstreken.
In aanmerking genomen het van algemene bekendheid zijnde feit dat alcohol in het bloed door enkel tijdsverloop wordt afgebroken, moet de verdachte ten tijde van dat besturen ten minste driemaal zoveel alcohol in haar bloed hebben gehad als bij de Wegenverkeerswet 1994 voor een bestuurder nog is toegestaan.
Dat zou slechts anders kunnen zijn, indien de verdachte eerst kort voor het verkeersongeval alcohol tot zich zou hebben genomen, omdat alsdan haar bloedalcoholgehalte ten tijde van dat ongeval nog niet het bij het onderzoek bevonden niveau zou hebben bereikt. De verdachte heeft evenwel uitdrukkelijk verklaard dat zij op 10 maart 2006 geen alcoholhoudende drank meer heeft gedronken.
Verder blijkt nog uit de gebezigde bewijsmiddelen
• dat de verdachte een ernstig verkeersongeluk heeft veroorzaakt, waarvoor een andere verklaring dan drankgebruik door haar is gesteld noch aannemelijk is geworden,
• dat zij blijkens de verklaring van een getuige daaraan voorafgaand slingerend reed en bijna een eerdere aanrijding heeft veroorzaakt,
• dat zij blijkens het relaas van verbalisanten op hen een verwarde indruk maakte en
• dat zij de avond tevoren wijn had gedronken zomede dat zij wist dat het gebruik van alcoholhoudende drank de rijvaardigheid kan verminderen.
Op grond van deze feiten en omstandigheden acht het hof wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte een voertuig heeft bestuurd terwijl zij verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan zij wist dat het gebruik daarvan de rijvaardigheid kon verminderen, dat zij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
De artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994 zijn gewijzigd nadat het bewezen verklaarde was begaan.
Deze wijzigingen berusten evenwel niet op een gewijzigd inzicht van de wetgever met betrekking tot de strafwaardigheid van het bewezen verklaarde, zodat het recht wordt toegepast dat gold ten tijde van het bewezen verklaarde.
Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij artikel 8, eerste lid (oud), van de Wegenverkeerswet 1994 en strafbaar gesteld bij artikel 176, derde lid (oud), van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straffen
Bij de bepaling van de op te leggen straffen is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Op grond daarvan acht het hof oplegging van een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof voor een duur als hieronder vermeld aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen.
In hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen ziet het hof evenwel aanleiding te bepalen dat deze bijkomende straf voorwaardelijk niet ten uitvoer zal worden gelegd
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van EUR 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 (vijf) dagen hechtenis.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. H.D. Bergkotte, voorzitter,
mr. O.M.J.J. van de Loo en mr. A.M.G. Smit,
in tegenwoordigheid van R.H. Boekelman, griffier,
en op 17 juli 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van de Loo is buiten staat dit arrest te ondertekenen.