Jurisprudentie
BD8651
Datum uitspraak2008-07-22
Datum gepubliceerd2008-07-28
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers107.002.009/01 (voorheen rolnr: 0700528)
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-07-28
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers107.002.009/01 (voorheen rolnr: 0700528)
Statusgepubliceerd
Indicatie
Het hof stelt voorop, dat de zogenaamde kantonrechtersformule, die deel uitmaakt van een aantal aanbevelingen van de vergadering van de Kring van kantonrechters, is geschreven voor het vaststellen van de vergoeding die de kantonrechter in geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst, als bedoeld in art. 7:685 BW, op grond van lid 8 van dat wetsartikel kan toekennen. Deze aanbevelingen strekken er derhalve niet toe een maatstaf aan te reiken voor een schadevergoeding in geval van een kennelijk onredelijke opzegging. De kantonrechtersformule hanteert bij de bepaling van de hoogte van een ingevolge art. 7:685 BW toe te kennen vergoeding drie factoren, te weten de hoogte van het laatst genoten loon, de duur van het dienstverband in relatie tot de leeftijd van de werknemer en een derde factor. Van deze derde factor is de hoogte afhankelijk van de waardering van alle overige omstandigheden van het geval. Hierbij worden derhalve ook de omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst op korte termijn kan worden beëindigd, en dat het verzoek tot ontbinding kan worden ingetrokken, in aanmerking genomen. Bovendien ontbreekt ten aanzien van een door de kantonrechter gegeven ontbindingsbeschikking de mogelijkheid van hoger beroep. Deze omstandigheden doen zich in geval van een opzegging die als kennelijk onredelijk moet worden aangemerkt, niet voor. De kantonrechtersformule kan daarom niet als maatstaf dienen voor de hoogte van een ingevolge art. 7:681 BW toe te kennen schadevergoeding, ook niet in het onderhavige geval.
Uitspraak
Arrest d.d. 22 juli 2008
Zaaknummer 107.002.009/01 (voorheen rolnr: 0700528)
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
Asito Medical Facilities Restauratieve Diensten B.V.,
gevestigd te Hengelo,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: Asito,
procureur: mr. J.M. Bosnak,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr. P.M. Wilmink.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis d.d. 16 mei 2007, zoals hersteld en aangevuld bij vonnis van 14 juli 2007 van de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Lelystad, hierna te noemen de kantonrechter.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 7 augustus 2007 is door Asito hoger beroep ingesteld van de genoemde vonnissen van 16 mei 2007 en 14 juli 2007 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 28 augustus 2007.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen het eindvonnis van 16 mei 2007, alsmede de nadere beslissing van de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Lelystad van 4 juli 2007, onder rolnummer 06/15759 tussen partijen gewezen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van [geïntimeerde] af te wijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"Tot bekrachtiging van het vonnis van de kantonrechter, zonodig met verbetering of aanvulling van gronden, met veroordeling van appellante in de kosten van het geding in hoger beroep en met verklaring dat deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad zal zijn, dit met bepaling dat over die proceskostenveroordeling de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van 14 dagen na de datum van het in deze te wijzen arrest."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd en heeft het hof een dag bepaald voor het wijzen van arrest.
De grieven
Asito heeft drie grieven opgeworpen.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in r.o. 1 (1.1 tot en met 1.8) van het genoemde vonnis van 16 mei 2007 is geen grief opgeworpen, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
De vordering en de beslissing in eerste aanleg
2. De kantonrechter heeft overeenkomstig de vordering van [geïntimeerde] als oorspronkelijk eiseres bij het beroepen vonnis voor recht verklaard dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst tussen partijen kennelijk onredelijk is en Asito veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 21.205,25 aan schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk opzegging, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2006 tot de betaling, met veroordeling van Asito in de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen en onder uitvoerbaarverklaring bij voorraaad van de veroordelingen.
Met betrekking tot grief 1:
3. [geïntimeerde] doet haar vordering steunen op de in art. 7:681 lid 2 onder b BW genoemde grond, te weten dat de opzegging van een arbeidsovereenkomst door de werkgever kennelijk onredelijk is, wanneer, mede in aanmerking genomen de voor de werknemer getroffen voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging. De grief komt op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de litigieuze opzegging op die grond kennelijk onredelijk is.
4. Vooropgesteld moet worden dat - anders dan de kantonrechter heeft geoordeeld - bij de beoordeling van de eerder bedoelde gevolgen moet worden uitgegaan van de ten tijde van de opzegging bestaande situatie (HR 3 maart 1995, NJ 1995, 451). Na de opzegging van de arbeidsovereenkomst door Asito is gebleken dat [geïntimeerde] lijdende is aan de ziekte van Parkinson, zoals in r.o 1.7 van het beroepen vonnis van 16 mei 2007 door de kantonrechter als vaststaand is aangemerkt. Er ontstond derhalve een nieuwe situatie tijdens de opzegtermijn. Tengevolge daarvan kwam [geïntimeerde] in een nadeliger positie te verkeren, ook in vergelijking tot haar collega's, die nog enige tijd aan het werk konden blijven. Naar het oordeel van het hof had Asito toen dienen te bezien of er alsnog aanleiding was om een financiële voorziening voor [geïntimeerde] te treffen, en tot het inzicht moeten komen dat daarvoor inderdaad plaats is. Dat is evenwel niet gebeurd. Daarom is de litigieuze opzegging in verband met de gevolgen ervan voor [geïntimeerde] te ernstig in vergelijking met het op zich gerechtvaardigde belang van Asito bij de opzegging.
5. Grief 1 faalt daarom
Met betrekking tot grief 2:
6. Met deze grief komt Asito op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de zogenaamde kantonrechtersformule in het onderhavige geval geëigend is voor het vaststellen van de schadevergoeding wegens kennelijk onredelijke opzegging door Asito van de arbeidsovereenkomst tussen partijen.
7. In dit verband stelt het hof voorop, dat de zogenaamde kantonrechtersformule, die deel uitmaakt van een aantal aanbevelingen van de vergadering van de Kring van kantonrechters, is geschreven voor het vaststellen van de vergoeding die de kantonrechter in geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst, als bedoeld in art. 7:685 BW, op grond van lid 8 van dat wetsartikel kan toekennen. Deze aanbevelingen strekken er derhalve niet toe een maatstaf aan te reiken voor een schadevergoeding in geval van een kennelijk onredelijke opzegging. De kantonrechtersformule hanteert bij de bepaling van de hoogte van een ingevolge art. 7:685 BW toe te kennen vergoeding drie factoren, te weten de hoogte van het laatst genoten loon, de duur van het dienstverband in relatie tot de leeftijd van de werknemer en een derde factor. Van deze derde factor is de hoogte afhankelijk van de waardering van alle overige omstandigheden van het geval. Hierbij worden derhalve ook de omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst op korte termijn kan worden beëindigd, en dat het verzoek tot ontbinding kan worden ingetrokken, in aanmerking genomen. Bovendien ontbreekt ten aanzien van een door de kantonrechter gegeven ontbindingsbeschikking de mogelijkheid van hoger beroep. Deze omstandigheden doen zich in geval van een opzegging die als kennelijk onredelijk moet worden aangemerkt, niet voor. De kantonrechtersformule kan daarom niet als maatstaf dienen voor de hoogte van een ingevolge art. 7:681 BW toe te kennen schadevergoeding, ook niet in het onderhavige geval.
8. Het is de taak van de rechter om, rekening houdend met de omstandigheden van het geval, de schadevergoeding vast te stellen. Voor deze taak staat de rechter geen rekenkundige formule, ook geen andere dan de eerdergenoemde kantonrechtersformule, ter beschikking. De rechter zal zijn beslissing dienen te motiveren door het noemen van de in aanmerking te nemen omstandigheden zonder dat van hem verlangd kan worden elke omstandigheid afzonderlijk op geld te waarderen.
9. Gelet op de leeftijd van [geïntimeerde], het langdurig dienstverband, haar ziekte en haar eenzijdige werkervaring, alsmede de slechte positie van een werknemer van de leeftijd, gezondheid en werkervaring als die van [geïntimeerde] op de arbeidsmarkt, acht het hof een bedrag van € 7.517,58 bruto, overeenkomend met acht maandsalarissen, inclusief 8% vakantiegeld, een passende schadevergoeding.
10. Grief 2 is derhalve doel.
Met betrekking tot grief 3:
11. Met grief 3 komt Asito op tegen de toewijzing door de kantonrechter van de wettelijke rente over het toegekende bedrag aan schadevergoeding wegens kennelijke onredelijke opzegging met ingang van de dag waartegen de arbeidsovereenkomst door Asito is opgezegd.
12. Anders dan Asito ingang tracht te doen vinden, is het hof van oordeel dat de vordering van [geïntimeerde] als oorspronkelijk eiseres steunt op een tot schadevergoeding strekkende verbintenis, als bedoeld in art. 6:74 lid 1 BW, van Asito jegens [geïntimeerde], zodat de gevorderde wettelijke rente toewijsbaar is, voor zover te berekenen over het toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding wegens kennelijk onredelijke opzegging, vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen ten gevolge van de litigieuze opzegging is geëindigd.
13. Grief 3 treft derhalve geen doel
De slotsom
14. De beroepen vonnissen zullen om proceseconomische redenen geheel worden vernietigd. Opnieuw rechtdoende zal het hof de vordering van [geïntimeerde] toewijzen in voege als in het dictum van dit arrest zal worden omschreven. Het hof zal Asito in de kosten van het geding in eerste aanleg veroordelen en die van het geding in hoger beroep compenseren.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beroepen vonnissen
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Asito om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 7.517,58 bruto aan schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk opzegging, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2006 tot de dag van betaling;
veroordeelt Asito in de kosten van het geding in eerste aanleg en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] op € 280,87 aan verschotten en € 800,-- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. Zuidema, voorzitter, Kuiper en Breemhaar, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 22 juli 2008 in bijzijn van de griffier.