Jurisprudentie
BD8618
Datum uitspraak2008-07-24
Datum gepubliceerd2008-07-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
ZaaknummersAWB 08/1003
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2008-07-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
ZaaknummersAWB 08/1003
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Ligplaatsenverordening gemeente Franekeradeel. Preventieve last onder dwangsom ter voorkoming van toekomstige overtredingen. Toepassing vaste Afdelingsjurisprudentie. Gelijkheidsbeginsel. Hoogte van de dwangsom.
Uitspraak
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 08/1003
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 juli 2008 op grond van artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf]),
gevestigd te [vestigingsplaats],
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Franekeradeel
(hierna: het college),
verweerder,
gemachtigde: M.A. Swart, werkzaam bij de gemeente Franekeradeel.
Procesverloop
Bij besluit van 15 april 2008, op 28 april 2008 verzonden aan [naam bedrijf], heeft het college [naam bedrijf] een preventieve last onder dwangsom opgelegd, ter voorkoming dat [naam bedrijf] in strijd met artikel 10 van de Ligplaatsenverordening van de gemeente Franekeradeel (hierna: de verordening) met één of meer van haar vaartuigen ligplaats inneemt aan een openbare laad- en loskade.
[naam bedrijf] heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Tevens heeft zij zich bij brief van 5 juni 2008 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van artikel 8:81 lid 1 Awb een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 22 juli 2008, waarbij namens [naam bedrijf] [X] is verschenen en het college zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Motivering
Op grond van art. 8:81 lid 1 Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om [naam bedrijf] te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat zij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. Daartoe wordt overwogen dat [naam bedrijf] voldoende heeft aangetoond dat zij vanwege haar bedrijfsvoering er belang bij heeft om op korte termijn duidelijkheid te verkrijgen omtrent de rechtmatigheid van de opgelegde preventieve last onder dwangsom. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ligt hierin het spoedeisende karakter van het verzoek besloten.
Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter.
Aan een verzoek als het onderhavige kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de hoofdzaak luidt dat het bezwaar tegen het aangevallen besluit gegrond verklaard zal moeten worden.
De voorzieningenrechter baseert zich bij haar oordeelsvorming op onderstaande feiten en omstandigheden, zoals die uit de stukken en het verhandelde ter zitting zijn gebleken.
[naam bedrijf] is een scheepssloop- en reparatiebedrijf dat zich naast het slopen en repareren van schepen toelegt op het slepen, duwen en bergen van schepen en andere vaartuigen, alsmede transport over water. In verband met deze activiteiten heeft [naam bedrijf] een aantal schepen in de vaart, zoals de [A], de [B], de [C], de [D], de [E] en de [F], alsmede een aantal zogenoemde dekschuiten (pontons). [naam bedrijf] beschikt over een thuishaven aan de [locatie thuishaven ]. Daarnaast heeft [naam bedrijf] ontheffing voor een aantal met name genoemde schepen deze af te meren aan (een gedeelte van) de kade van de Oostelijke Industrieweg te Franeker.
Bij besluit van 11 mei 2000 heeft het college aan [naam bedrijf] een last onder dwangsom opgelegd, omdat [naam bedrijf] in strijd met artikel 10 van de verordening met de [A] en de [B] ligplaats innam aan de kade van de Zuidelijke Industrieweg te Franeker.
Bij besluit van 6 juli 2000 heeft het college aan [naam bedrijf] opnieuw een last onder dwangsom opgelegd, omdat [naam bedrijf] opnieuw met de [A] en de [B] ligplaats innam aan de kade van de Zuidelijke Industrieweg.
Bij besluit van 27 februari 2001 heeft het college aan [naam bedrijf] opnieuw een last onder dwangsom opgelegd, omdat [naam bedrijf] opnieuw, ditmaal met de [C], ligplaats innam aan de kade van de Zuidelijke Industrieweg.
Bij brief van 3 december 2001 (vooraankondiging) heeft het college [naam bedrijf] aangeschreven de [B], de [D] en een dekschuit van de kade van de Zuidelijke industrieweg te verwijderen.
Bij besluit van 21 november 2002 heeft het college aan [naam bedrijf] opnieuw een last onder dwangsom opgelegd, ditmaal omdat [naam bedrijf] met de [B], de [D], de [A], de [C] en een dekschuit (K5) ligplaats innam aan de kade van de Zuidelijke Industrieweg en met de [E] en een dekschuit ligplaats innam aan de Oostelijke Industrieweg.
Bij brief van 4 december 2007 (vooraankondiging) heeft het college [naam bedrijf] aangeschreven de [F] van de kade van het industrieterrein Kie te verwijderen.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Artikel 5:21 van de Awb bepaalt dat onder bestuursdwang wordt verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
Artikel 5:32 lid 1 van de Awb bepaalt dat een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom kan opleggen.
Artikel 5:32 lid 2 van de Awb bepaalt dat een last onder dwangsom ertoe strekt de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel een herhaling van de overtreding te voorkomen.
Ingevolge artikel 10 van de verordening is het verboden aan een bij de gemeente in beheer en onderhoud zijnde laad- en losplaats met een vaartuig ligplaats in te nemen, anders dan ter onmiddellijke lading of lossing. In lid 2 van dit artikel is bepaald dat burgemeester en wethouders ontheffing kunnen verlenen van dit verbod.
Het college baseert zijn bevoegdheid tot het opleggen van een preventieve last onder dwangsom op de verwachting dat [naam bedrijf] in de toekomst in strijd met artikel 10 van de verordening met één of meer vaartuigen opnieuw ligplaats zal innemen aan een openbare laad- en loskade, anders dan voor onmiddellijk laden en lossen.
Volgens vaste jurisprudentie kan een besluit tot het opleggen van een preventieve last onder dwangsom slechts worden genomen indien sprake is van een gevaar van een overtreding van een concreet bij of krachtens de wet gesteld voorschrift die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal plaatsvinden en indien die overtreding in het besluit kan worden omschreven met die mate van duidelijkheid die uit het oogpunt van rechtszekerheid is vereist (vgl. AB 2005, 176 en AB 2006, 240).
Gelet op de omstandigheid dat [naam bedrijf] artikel 10 van de verordening in 2000, 2001, 2002 en 2007 heeft overtreden, alsmede dat door [X] ter zitting en in de gedingstukken is aangegeven dat in voorkomende gevallen (tijdelijk) opnieuw ligplaats ingenomen zal worden aan openbare laad- en loskaden, indien daartoe de noodzaak bestaat, heeft het college op goede gronden kunnen oordelen dat het gevaar bestaat dat [naam bedrijf] met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid artikel 10 van de verordening in de toekomst opnieuw zal overtreden.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter doen zich geen bijzondere omstandigheden voor op grond waarvan het college had moeten afzien van preventieve handhaving. Gelet op de hiervoor geschetste voorgeschiedenis is [naam bedrijf] er sinds geruime tijd van op de hoogte dat het college overtreding van artikel 10 van de verordening niet wenst te gedogen. Ter zitting is verder gebleken dat [naam bedrijf] een aantal van haar vaartuigen kan afmeren in de eigen thuishaven. Daarnaast is het [naam bedrijf] via de hiervoor genoemde ontheffing toegestaan om een aantal met name genoemde vaartuigen af te meren aan (een gedeelte van) de kade van de Oostelijke Industrieweg. Ter zitting is namens het college aangegeven dat in voorkomende (nood)situaties tevens een ander vaartuig van [naam bedrijf] mag afmeren (in plaats van een in de ontheffing met name genoemd vaartuig) aan het betreffende (onder de ontheffing vallende) gedeelte van de kade van de Oostelijke Industrieweg. Bovendien heeft de gemachtigde van het college er op gewezen dat situaties waar de Stationsbrug gesloten is waardoor de thuishaven die dag niet meer bereikt kan worden, toch enige tijd, totdat de brug weer geopend wordt, afgemeerd mag worden aan een openbare laad- en loskade vóór die brug.
[X] heeft weliswaar gesteld dat het college niet handhavend optreedt tegen andere bedrijven die eveneens in strijd met artikel 10 van de verordening met hun vaartuigen ligplaats innemen aan openbare laad- en loskades, maar hij heeft deze stelling niet onderbouwd met concrete gevallen. Bovendien heeft het college ter zitting gemotiveerd uiteengezet dat ook tegen andere bedrijven die in strijd met artikel 10 van de verordening met hun vaartuigen ligplaats innemen aan openbare laad- en loskades handhavend wordt opgetreden. De grief van [naam bedrijf] ter zake faalt derhalve.
Voor zover [naam bedrijf] aanvoert dat de hoogte van de bij een overtreding van artikel 10 van de verordening te verbeuren dwangsom niet in verhouding staat tot het door deze bepaling te beschermen belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging, overweegt de voorzieningenrechter dat het opleggen van een last onder dwangsom, daaronder begrepen een preventieve last onder dwangsom, tot doel heeft de overtreder te bewegen tot naleving van de voor hem geldende regels (vgl. AB 2005, 176). De voorzieningenrechter ziet geen grond voor het oordeel dat het vastgestelde bedrag niet in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het door artikel 10 van de verordening te beschermen belang en de beoogde werking van de preventieve dwangsomoplegging.
Uit het voorgaande volgt dat geen aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. E.M. Visser, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2008, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Leegsma als griffier.
w.g. J.R. Leegsma
w.g. E.M. Visser
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.